April 2006
Uit het dagboek van Alice
Vannacht heb ik gedroomd over de ereboog in mijn stad op zee; de fundamenten ervan stonden onder water.
Zo ver het oog reikte was het de enige menselijke schepping midden in die zee.
De stad prijkte daar. Hij was schitterend.
Daarna droomde ik over een kerk. Een kerk waarin een pastoor de mis hield. Hij wolkte witte strepen wierook over zijn parochianen, het waren net zeepbellen. Ik leek wel getuige te zijn van tovenarij, van massahypnose. Mijn oma was er ook bij, ze keek blij en verrukt als een kind naar de zeepbellen. Ze leek zo klein, gelukkig en lief.
De zeepbellen omhulden alles, ze omhulden ook de Siamese drielingzusjes die met de handen aan elkaar vastzaten. De middelste zat met haar rechterhand aan de een vast en met haar linkerhand aan de ander. Ze kon zelf niets doen. De andere twee lachten tijdens de mis, ze raakten elkaar aan. Toen zag ik de rug van het rechtermeisje. Ze zat van haar kuiten tot haar nek helemaal vol kaarten, die in haar rode, bloederige vlees waren gestoken. De kaarten veranderden in tandenstokers en ik wist dat de ander, het linkerzusje, ze in haar rug had gestoken. Terwijl ze lag te slapen.
De zusjes rechts en links kwamen naar mij toe, ze sleepten het middelste zusje mee, dat zich jammerend schrap zette.
‘Ken je Denny? Denny Possenti? Ken je Denny? Denny Possenti? Ken je Denny? Denny Possenti?’ vroegen ze. Ik schudde mijn hoofd. Ze bleven maar doorgaan.
‘Hij tekende. Hij tekende. Hij tekende. Ooh, als hij tekende!’
Op dat moment hoorde ik de telefoon overgaan.
‘Hallo.’
Lammetjes. Aan de telefoon het gekrijs van lammetjes die worden geslacht. Dan wat gekreun: Pietro.
Ineens voelde ik een stekende pijn in mijn tandvlees: tandenstokers. Er groeiden tandenstokers uit mijn tandvlees.
Toen werd ik wakker.
Mijn hoofd is een hel, ik heb een dreunende koppijn.
Het zweet is me uitgebroken door die onsamenhangende, idiote droom.
Ik geloof niet in dromen.
Ik denk aan de Siamese drieling. Ik denk aan het middelste zusje. Ik denk aan Pietro: een autist. Een hoog functionerende borderliner.
Ik denk dat het middelste zusje op de een of andere manier de ziel van Pietro voorstelde.
Maar Pietro is ook de zusjes rechts en links, die hem dwingen om steeds dezelfde zinnetjes te herhalen, om rare dingen te doen, om zichzelf te pijnigen.
Maar ik zie Pietro vooral als de boog midden op zee.
Trots, roerloos, prachtig.