Dertien in een dozijn.

Ze heeft een dubbele naam, maar dat heeft haar toch geen legale status opgeleverd. Het is een dief, het is een geniepig mon- ster. Ze heeft zich opgedrongen en Dennis is erin getrapt. En nu is alles voorbij. Er komt geen bekentenis over deze misstap, er komt geen scheiding, er blijft gewoon niets over. Behalve dan de pijn van de vernedering, de vraag die nooit een ant-woord krijgt. Ze zou het aan hem willen vragen. Waarom? In godsnaam: WAAROM?

Het kind krijgt nooit zijn naam, het heeft geen enkel recht op zijn erfenis, het zal nooit papa tegen hem zeggen. Het zal net als zijzelf niet weten wat een vader is en ook opgroeien zonder de aanwezigheid van een figuur die als zodanig is -aan te wijzen. Annelies wil niet verder denken, maar ze wordt ingehaald door een andere gedachte. Dit kind zal de naam van een vader kennen, foto's van hem te zien krijgen, verhalen over hem horen, begrijpen waar eventuele uiterlijke kenmerken vandaan komen. Het zal gevrijwaard zijn van zich steeds herhalende vragen en van ongeloof over de antwoorden.

En van het gevoel dat zich het best laat omschrijven als niet de moeite waard zijn om een legale status te hebben.

Annelies kijkt naar haar moeder, die haar blik strak gericht houdt op de kist. Wie brengt moeder vandaag weg? Een van haar ouders? De broer die al jong overleed? Of misschien de man die ze ontmoette toen ze nog met de vader van Lineke en Gisela was getrouwd en die haar opzadelde met een onecht kind? Weet ze werkelijk niet wie dat was? Volgens Suze zit er niets anders op dan dit te geloven. Dat lukt maar ten dele, want altijd komt toch weer die achterdocht tevoorschijn, dat blijkbaar onuitroeibare vermoeden dat haar moeder bewust iets heeft achtergehouden. En die achterdocht wordt gevolgd door woede en het gevoel te zijn afgewezen. Misschien maakt de voortschrijdende dementie het mogelijk een antwoord te krijgen, omdat blokkades kunnen wegvallen. Dat heeft ze ergens op internet gelezen, toen ze samen met Suze informatie zocht over het ziektebeeld. Misschien herinnert haar moeder zich binnenkort niet waarom ze wilde zwijgen en gooit ze de waarheid eruit. Ze zegt regelmatig dingen die nergens op lijken te slaan, maar die wel uit de spelonken van haar geest tevoorschijn komen en dus ergens over gaan. Maar over wat? Over wie?

Ze ziet dat de ogen van haar moeder dichtvallen. Haar gezicht lijkt opeens ouder, het heeft veel meer rimpels, toont genadeloos achteruitgang en verval. Ze richt haar blik weer op de kist en is zich bewust van de menigte achter haar. De ogen van al die mensen priemen in haar rug. Ze vallen haar lastig, hebben een mening over wat hier vandaag gebeurt. Ze gaat rechtop zitten, trekt haar schouderbladen naar beneden en sluit haar ogen.

Suze stoot haar aan. 'Jouw beurt.'

Annelies haalt diep adem.

'Wil je niet? Kun je het niet?'

De tweede vraag geeft de doorslag. 'Trek je niets aan van kritiek op onze relatie,' zei Dennis ooit, vlak voordat ze trouwden. 'Wij kunnen samen alles aan.'

Annelies kijkt weer naar de kist. De rozen zijn mooi, ondanks hun kleur. Je bent weer lekker eigenwijs vandaag,' kon Dennis lachend opmerken. Als ze een dwarse bui had, zei hij dat ze hem echt niet gek zou maken. Hij zal dit een dwarse bui noemen en een beetje spottend glimlachen.

Misschien zit die Charlene werkelijk in de aula. Wat maakt het uit? Ze heeft geen enkele status, geen enkele rol, ze kan nergens aanspraak op maken. Ze zal haar eigen verdriet moeten overwinnen, haar eigen rouw moeten beleven, haar eigen af-

scheid moeten organiseren. Ze mag hier zijn, want ze is niets. En ze wordt ook niet iets, nooit.

De vrouw in de zwarte jurk kucht nadrukkelijk. Annelies staat op en loopt naar de microfoon.