Geroken.
Suze stelt wel eens vragen in die richting. 'Met wie gaat hij om, de dagen dat hij niet bij jou is? Met wie is hij daar in Utrecht bevriend? Hij werkt acht uur per dag, wat doet hij de andere zestien uur? Hoe komt het dat je daar zo weinig van weet?' Het zijn altijd irritante vragen. Maar Suze ziet dat anders. 'Het is juist irritant dat jij geen moeite doet om erachter te komen. Wat wil je niet weten?'
Dit niet, in ieder geval. Annelies wil geen mededelingen krijgen over een vrouw die bij hem was toen hij werd doodgeslagen. Ze wil niet weten welk kind ze in een zak op haar borst droeg. Niemand hoeft haar te vertellen wie de vader van dat kind is. Ze zit niet te wachten op verklaringen die haar niet in-teresseren. Ze wil niets horen over een eventueel verborgen leven van haar man. Daarom gaat ze ook geen vragen in die richting stellen. Hij was met haar getrouwd, zij blijft achter. Alleen zij heeft recht op schrik, op verbijstering, op wanhoop en op rouw. Alleen zij wordt weduwe, zij en niemand anders.
Er flitsen beelden door haar gedachten die ze niet wil zien. Mensen op een perron, rookslierten die een uitweg zoeken. Harde stemmen, opgeheven handen.
Grof geweld.
'Ik moet je iets vertellen, maar ik weet niet hoe ik moet beginnen,' hamert de stem van Dennis in haar oor.
'Ik wil mijn vriendin en een van mijn zussen bellen,' zegt ze tegen de agent.
Hij knikt, met een afgrijselijke blik van begrip in zijn ogen. 'Hebt u verder geen vragen?'
'Even niet.'
'Zal ik uw zus en uw vriendin bellen?'
Opeens dringt het tot Annelies door. Dit gebeurt echt. Ze kan er niet omheen. Dit is geen nare droom waar ze over een paar seconden uit wakker wordt. Ze kijkt langs de agent naar buiten. De tulpen die gisteren nog potdicht zaten, hebben zich vandaag geopend. Ze staan mooi en triomfantelijk te bloeien.
Ze stralen.
Ze doen pijn aan haar ogen.
Ze wendt schielijk haar blik af en ademt diep door haar mond om te voorkomen dat ze de sfeer in de kamer ruikt. De sfeer die te maken heeft met geweld.
Met de dood.
'Weet u hoe de vriendin heet die bij hem was?' Ze zou de vraag direct willen vergeten. Ze wilde dat ze hem niet gesteld had.
'Charlene. Charlene Zevenhuizen van Rijnsbergen.'