Grijstinten
londen, januari 1874
Het gebouw is net zo grijs als het trottoir beneden en de hemel boven en lijkt net zo vergankelijk als de wolken, alsof het elk moment spoorloos kan verdwijnen. Door onbestemd grijs steen is het niet te onderscheiden van de omringende gebouwen, op een afbladderend bordje bij de deur na. Zelfs de directrice is gekleed in het donkergrijs.
En toch lijkt de man in het grijze pak hier niet op zijn plek.
De snit van zijn pak is te scherp, het handvat van zijn wandelstok onder zijn kraakheldere handschoenen te glad gepoetst.
Hij noemt zijn naam, maar de directrice vergeet hem bijna direct weer en schaamt zich te zeer om te vragen of de man hem wil herhalen. Als hij later de benodigde papieren tekent, is zijn handtekening volkomen onleesbaar, en het betreffende formulier raakt binnen enkele weken nadat het is opgeborgen zoek.
Hij heeft ongebruikelijke criteria voor wat hij zoekt. De directrice snapt hem niet, maar na een paar vragen en enige uitleg brengt ze hem drie kinderen: twee jongens en een meisje. De man vraagt of hij hen onder vier ogen mag ondervragen en de directrice stemt aarzelend toe.
De eerste jongen wordt al na een paar minuten weggestuurd. Als hij de gang door loopt, kijken de andere twee hem aan om te zien of hij hun misschien een aanwijzing geeft van wat ze kunnen verwachten, maar hij schudt slechts zijn hoofd.
Het meisje blijft langer in de kamer, maar dan wordt ook zij weggestuurd, met op haar voorhoofd rimpels van ontsteltenis.
Dan wordt de andere jongen de kamer binnengebracht om de man in het grijze pak te spreken. Hij wordt naar een stoel tegenover een bureau geleid. De man blijft vlak naast hem staan.
Deze jongen zit niet zo te wiebelen als de eerste. Hij blijft stil en geduldig zitten, en zijn grijsgroene ogen nemen de man en elk detail in de kamer subtiel op, alert maar niet rechtstreeks starend. Zijn donkere haar is slordig geknipt, alsof de kapper afgeleid was en er een poging is gedaan om het plat te krijgen. Zijn kleding is haveloos maar netjes onderhouden, hoewel zijn broek te klein is en dusdanig verschoten dat niet met zekerheid valt te zeggen of hij oorspronkelijk blauw, bruin of groen was.
‘Hoe lang ben je hier al?’ vraagt de man, nadat hij het smoezelige voorkomen enkele ogenblikken zwijgend heeft bestudeerd.
‘Mijn hele leven.’
‘Hoe oud ben je?’
‘In mei word ik negen.’
‘Je ziet er jonger uit.’
‘Ik lieg niet.’
‘Dat bedoelde ik niet.’
De man in het grijze pak staart de jongen een tijdje zwijgend aan.
De jongen staart terug.
‘Ik neem aan dat je kunt lezen?’ vraagt de man.
De jongen knikt. ‘Ik lees graag,’ zegt hij. ‘Er zijn hier niet genoeg boeken. Ik heb ze allemaal al uit.’
‘Goed.’
Zonder waarschuwing gooit de man in het grijze pak zijn wandelstok naar de jongen. De jongen vangt hem zonder te knipperen met één hand op, hoewel hij zijn ogen vragend toeknijpt als hij van de stok naar de man en weer terug kijkt.
De man knikt en pakt zijn wandelstok, waarna hij een lichte zakdoek uit zijn zak haalt en de vingerafdrukken van de jongen eraf veegt.
‘Heel goed,’ zegt de man. ‘Je komt bij mij studeren. Ik verzeker je dat ik heel veel mooie boeken heb. Ik zal alles regelen en dan kunnen we aan de slag.’
‘Heb ik een keuze?’
‘Wil je hier blijven?’
Daar denkt de jongen even over na. ‘Nee,’ zegt hij.
‘Heel goed.’
‘Wilt u niet weten hoe ik heet?’ vraagt de jongen.
‘Namen zijn niet half zo belangrijk als mensen denken,’ zegt de man in het grijze pak. ‘Ik hecht geen enkele waarde aan het etiket dat je is toebedeeld door deze instelling of je overleden ouders. Als je merkt dat je op zeker moment een naam nodig hebt, mag je er zelf een uitkiezen. Voor nu zal het niet nodig zijn.’
De jongen wordt weggestuurd om zijn schamele bezittingen in een kleine tas te stoppen. De man in het grijze pak tekent de papieren en beantwoordt de vragen van de directrice op zo’n manier dat ze hem niet helemaal kan volgen, maar ze maakt geen bezwaar tegen de transactie. Als de jongen klaar is, neemt de man in het grijze pak hem mee het gebouw van grijs steen uit, en hij keert er nooit meer terug.