Het vuur voor de tweede keer aangestoken
new york, 1 november 1902
Het kost Bailey weinig moeite om de kleine, met boeken gevulde kamer te vinden. De grote zwarte raaf in de hoek knippert nieuwsgierig met zijn ogen als hij de spullen op het bureau doorzoekt.
Bailey bladert onrustig door het grote leren boek tot hij de pagina met de handtekeningen van Poppet en Widget vindt. Voorzichtig scheurt hij het blad eruit.
In een la vindt hij een pen en zoals opgedragen schrijft hij zijn eigen naam op de pagina. Terwijl de inkt droogt verzamelt hij de rest van de dingen die hij nodig heeft. Keer op keer gaat hij het lijstje af, om ervoor te zorgen dat hij niets vergeet.
De wol vindt hij al snel, aangezien er een bol vervaarlijk op de rand van een stapel boeken ligt.
De twee kaarten, een ouderwetse speelkaart en een tarotkaart met een afbeelding van een engel, liggen tussen de papieren op het bureau. Hij steekt ze in het schutblad van het boek.
De slapende duiven in de kooi boven hem verroeren zich met een zacht gefladder van veren.
Het zakhorloge aan de lange zilveren ketting blijkt het moeilijkst op te sporen. Hij vindt het op de grond naast het bureau, en als hij het wil afstoffen, ziet hij de initialen H.B. op de achterzijde gegraveerd. Het horloge staat stil.
Bailey legt de losse pagina boven op het boek en steekt het onder zijn arm. Het horloge en de wol stopt hij in zijn zak, bij de kaars die hij van de Wensboom heeft getrokken.
De raaf kijkt hem met een schuine kop aan als hij weer weggaat. De duiven slapen verder.
Bailey doorkruist de tent ernaast, waar hij om de dubbele rij stoelen heen loopt. Het lijkt hem ongepast om er direct doorheen te lopen.
Buiten regent het nog steeds zacht.
Hij snelt terug naar de binnenplaats, waar Tsukiko hem opwacht.
‘Celia zegt dat ik uw aansteker moet lenen,’ zegt hij.
Tsukiko houdt haar hoofd schuin en kijkt hem vragend aan. Ze heeft merkwaardig veel weg van een vogel met een katachtige grijns.
‘Daar kan ik wel mee leven,’ zegt ze na een ogenblik. Ze haalt de zilveren aansteker uit haar jaszak en gooit die naar hem toe.
Hij is zwaarder dan Bailey had verwacht: een gecompliceerd mechaniek van raderen die deels worden omhuld door versleten en gebutst zilver. In het oppervlak daarvan zijn symbolen gekrast die hij niet kan ontcijferen.
‘Wees er voorzichtig mee,’ zegt Tsukiko.
‘Is hij magisch?’ vraagt Bailey, en hij draait hem om.
‘Nee, maar hij is oud, en gemaakt door iemand die me heel dierbaar is. Ik neem aan dat je gaat proberen deze weer aan te steken?’ Ze gebaart naar de enorme ijzeren ketel waarin zich ooit het vuur bevond.
Bailey knikt.
‘Heb je hulp nodig?’
‘Biedt u die aan?’
Tsukiko haalt haar schouders op. ‘Ik heb weinig baat bij het resultaat,’ zegt ze, maar door de manier waarop ze om zich heen kijkt naar de tenten en de modder twijfelt Bailey aan haar woorden.
‘Ik geloof u niet,’ zegt hij. ‘Maar ik heb er wel baat bij, en ik denk dat ik dit alleen moet doen.’
Tsukiko glimlacht naar hem, de eerste lach die hij van haar gezien heeft die oprecht lijkt.
‘Dan laat ik je je gang maar gaan,’ zegt ze. Ze haalt een hand langs de ijzeren ketel en het grootste deel van het regenwater verandert in stoom en stijgt op in een lichte wolk die oplost in de mist.
Zonder nog advies of een instructie te geven loopt ze met een dun sliertje rook achter zich aan weg over een pad met zwarte en witte strepen. Bailey blijft alleen achter op de binnenplaats.
Hij herinnert zich dat Widget hem het verhaal vertelde over de eerste keer dat het vuur was aangestoken. Hij beseft echter nu pas dat dat tijdens de nacht was waarop Widget is geboren. Hij vertelde het verhaal zo gedetailleerd dat Bailey het gevoel kreeg dat hij er zelf getuige van was geweest.
De schutters, de kleuren, het spektakel.
En nu staat Bailey hier en probeert hetzelfde te bereiken met slechts een boek, een eindje wol en een geleende aansteker. Alleen. In de regen.
Hij mompelt bij zichzelf wat hij zich nog herinnert van Celia’s instructies, die ingewikkelder zijn dan een boek vinden en touw knopen. Dingen over concentratie en voornemens die hij niet helemaal begrijpt.
Om het boek wikkelt hij het eindje fijne wol dat diep karmozijn is geverfd, hoewel een deel donkerder is door iets wat droog en bruin is. Hij maakt het met drie knopen vast en bindt zo de losse pagina aan de omslag. De kaarten zitten veilig in het boek.
Het zakhorloge legt hij op het boek en hij wikkelt de ketting er zo goed als hij kan omheen.
Hij gooit het geheel in de lege ketel, waar het met een doffe klap neerkomt en het horloge tegen het metaal klettert.
Marco’s bolhoed ligt in de modder aan zijn voeten. Die gooit hij er ook in.
Hij kijkt achterom in de richting van de acrobatentent. Vanaf de binnenplaats kan hij de top ervan zien, die boven de omringende tenten uitsteekt.
En dan haalt hij impulsief alles uit zijn zakken en doet dat bij de rest in de ketel. Zijn zilveren toegangskaart. De gedroogde roos die hij tijdens zijn maaltijd met de rêveurs in zijn revers had gedragen. Poppets witte handschoen.
Hij aarzelt en draait het kleine glazen flesje met Widgets versie van zijn boom erin rond in zijn hand, maar gooit dat er dan ook in. Hij deinst achteruit als het verbrijzelt.
Hij neemt de enkele witte kaars in de ene en Tsukiko’s aansteker in de andere hand.
Hij rommelt met de aansteker tot die zich verwaardigt aan te gaan.
Vervolgens steekt hij de kaars met het oranje vlammetje aan.
Hij gooit de brandende kaars in de ketel.
Er gebeurt niets.
Ik kies hiervoor, denkt Bailey. Ik wil dit. Ik heb dit nodig. Alsjeblieft. Laat dit alsjeblieft werken.
Hij wenst het, vuriger dan hij ooit iets gewenst heeft met verjaardagskaarsen of wanneer hij een vallende ster zag. Hij wenst het voor zichzelf. Voor de rêveurs met hun rode sjaals. Voor een klokkenmaker die hij nooit heeft ontmoet. Voor Celia en Marco en Poppet en Widget, en zelfs voor Tsukiko, ook al zegt die dat het haar niet kan schelen.
Bailey sluit zijn ogen.
Heel even is alles stil. Zelfs de lichte regen stopt opeens.
Hij voelt twee handen op zijn schouders.
Een zwaar gevoel in zijn borst.
Iets in de ijzeren ketel begint te vonken.
Als de inhoud vlam vat, is het vuur helder en karmozijnrood.
Als de vlammen wit worden zijn ze verblindend, en vonken vallen neer als sterren.
De hitte drijft Bailey naar achteren en trekt als een golf door hem heen. De lucht brandt in zijn longen. Hij valt op de grond, die niet langer verschroeid en modderig is maar stevig en droog, en waarop weer een patroon van een zwart-witte spiraal te zien is.
Overal om hem heen schieten langs de tenten lampjes aan, flikkerend als vuurvliegjes.
marco staat onder de wensboom en ziet hoe de kaarsen op de takken ontbranden.
Even later verschijnt Celia opnieuw aan zijn zijde.
‘Heeft het gewerkt?’ vraagt hij. ‘Zeg alsjeblieft dat het gewerkt heeft.’
Ze reageert door hem te kussen zoals hij haar ooit midden in een volle balzaal kuste.
Alsof ze de enige twee mensen ter wereld zijn.