Ailuromantie
concord, massachusetts, oktober 1902
Bailey verlaat de tent van de waarzegster en gaat rechtsaf, zoals ze hem had geadviseerd, en hij stuit bijna meteen op een klein groepje mensen dat naar een optreden kijkt. Aanvankelijk weet hij niet wat het is, er is geen verhoogd plateau. Hij tuurt tussen bezoekers door en ziet een hoepel – groter dan die de contortionist had gebruikt – die in de lucht wordt gehouden. Als hij dichterbij komt, vangt hij een glimp op van een zwart poesje dat erdoorheen springt en ergens buiten het zicht neerkomt.
Een vrouw voor hem met een grote hoed op draait zich opzij en dan ziet hij een jongen die ongeveer even oud als hij is, maar iets kleiner, gekleed in een zwart pak dat uit allerlei stoffen is vervaardigd, met een bijpassende zwarte hoed. Op zijn schouders zitten een paar spierwitte poesjes. Als hij zijn zwarte handschoen met de handpalm open omhoogbrengt, springt een van de poesjes erop en weer terug, waarna het door de hoepel springt en op het hoogste punt een indrukwekkende salto maakt. Een paar mensen in het bescheiden publiek lachen en enkele anderen, onder wie Bailey, applaudisseren. De vrouw met de grote hoed stapt opzij, waardoor Bailey vrij zicht heeft. Zijn handen blijven tijdens het klappen in de lucht hangen als hij de jonge vrouw ziet die het witte poesje heeft opgevangen en het nu naar haar schouder tilt, waar het naast het zwarte poesje gaat zitten.
Ze is ouder geworden, zoals hij al verwacht had, en haar rode haar zit op de een of andere manier verborgen onder een wit kapje. Haar kostuum lijkt echter op wat ze droeg toen hij haar voor het laatst had gezien: een bonte jurk van elke denkbare stof, in allerlei schakeringen van sneeuwachtig wit, een witte jas met heel veel knoopjes en stralend witte handschoenen.
Als ze zich omdraait, vangt Bailey haar blik en lacht ze naar hem. Niet op de manier waarop je glimlacht naar een willekeurige bezoeker als je een circusact met opvallend getalenteerde poesjes opvoert, maar zoals je lacht wanneer je iemand herkent die je al een tijdje niet hebt gezien. Bailey kent het verschil, en het feit dat ze nog weet wie hij is maakt hem ongelooflijk blij. Ondanks de koude avondlucht voelt hij dat zijn oren een beetje warm worden.
Gebiologeerd kijkt hij naar de rest van het optreden, en hij besteedt veel meer aandacht aan het meisje dan aan de poesjes, hoewel de kittens te indrukwekkend zijn om te negeren, en zo nu en dan móét hij wel kijken. Als het optreden voorbij is, maken de jongen en het meisje (en de poesjes) een lichte buiging, en het publiek klapt en joelt.
Bailey vraagt zich af wat hij moet zeggen terwijl de bezoekers zich beginnen te verspreiden, áls hij al iets moet zeggen. Een man dringt voor en een andere vrouw blokkeert het pad naast hem, en hij verliest het meisje uit het oog. Hij baant zich een weg door het gedrang en als hij de mensen heeft afgeschud, zijn de jongen, het meisje en de poesjes nergens te bekennen.
De menigte om hem heen verspreidt zich snel, tot er nog maar een paar mensen over het pad lopen. Voor zover hij kan zien is er geen zijpad. Het terrein wordt slechts afgebakend door de hoge wanden van gestreepte tenten, en hij draait zich langzaam om, op zoek naar een plek waarnaar ze verdwenen kunnen zijn, een hoekje of een ingang. Hij kan zich wel voor het hoofd slaan dat hij zo dichtbij is gekomen en heeft gefaald, als er op zijn schouder wordt geklopt.
‘Hallo, Bailey,’ zegt het meisje. Ze staat pal achter hem. Ze heeft haar hoed afgezet, en haar rode haar golft tot op haar schouders. Haar witte jasje heeft ze omgeruild voor een dikke zwarte jas en een paarsblauwe gebreide sjaal. Alleen de geplooide rand van haar jurk en haar witte laarzen wijzen erop dat ze hetzelfde meisje is dat kort daarvoor op dezelfde plek nog optrad. Verder lijkt ze een doorsnee bezoeker van het circus.
‘Hallo,’ zegt Bailey. ‘Ik weet niet hoe jij heet.’
‘O, sorry,’ zegt ze. ‘Ik vergeet dat we ons nooit echt aan elkaar hebben voorgesteld.’ Ze steekt een hand met een witte handschoen uit, en Bailey ziet dat die groter is dan het exemplaar dat hij lang geleden had gekregen als bewijs voor een uitdaging. ‘Ik heet Penelope, maar zo noemt niemand me en ik vind het ook geen mooie naam. Iedereen noemt me bijna altijd Poppet.’
Bailey neemt haar hand in de zijne en schudt hem. Hij is warmer dan hij had verwacht, zelfs door twee lagen handschoen heen.
‘Poppet,’ herhaalt Bailey. ‘Dat zei de waarzegster al, maar ik besefte niet dat dat je naam was.’
Het meisje glimlacht naar hem.
‘Ben je bij Isobel geweest?’ vraagt ze. Bailey knikt. ‘Is ze niet mooi?’ Bailey blijft knikken, hoewel hij niet zeker weet of knikken wel een gepaste reactie is. ‘Heeft ze je iets goeds over je toekomst verteld?’ vraagt Poppet, en ze laat haar stem dalen tot een dramatische fluistering.
‘Ze heeft me heel veel verteld dat ik niet begrijp,’ bekent Bailey.
Poppet knikt veelbetekenend. ‘Dat doet ze wel vaker,’ zegt ze. ‘Maar ze bedoelt het goed.’
‘Mag je hier zomaar rondlopen?’ vraagt Bailey, en hij gebaart naar de gestage stroom circusbezoekers die voorbij blijft komen en hen volkomen negeert.
‘O, ja hoor,’ zegt Poppet. ‘Zolang we maar incognito zijn.’ Ze wijst naar haar jas. ‘Niemand heeft oog voor ons. Hè, Widget?’ Ze draait zich om naar een jongen die vlak bij hen staat en die Bailey niet eens had herkend als Poppets partner tijdens hun optreden. Hij heeft zijn zwarte jas omgeruild voor een exemplaar van bruin tweed, en zijn haar onder de bijpassende pet is net zo fel rood als dat van Poppet.
‘Mensen hebben maar weinig aandacht voor je, tenzij je ze daar reden toe geeft,’ zegt hij. ‘Hoewel ons haar ook helpt: daardoor lijkt het alsof we geen deel uitmaken van het zwart-witte circus.’
‘Bailey, dit is mijn broer, Winston,’ zegt Poppet.
‘Widget,’ verbetert hij haar.
‘Dat wilde ik net zeggen,’ zegt Poppet, en ze klinkt een beetje boos. ‘En Widget, dit is Bailey.’
‘Leuk je te ontmoeten,’ zegt Bailey, en hij steekt zijn hand uit.
‘Insgelijks,’ antwoordt Widget op zijn beurt. ‘We gaan een stukje wandelen, als je zin hebt om mee te komen.’
‘Kom alsjeblieft mee,’ voegt Poppet eraan toe. ‘We hebben bijna nooit gezelschap.’
‘Ja natuurlijk, leuk,’ zegt Bailey. Hij kan geen enkele reden bedenken om te weigeren, en hij is blij dat ze zo gemakkelijk in de omgang zijn. ‘Moeten jullie niet nog meer, eh, circusdingen doen?’
‘Pas over een paar uur,’ zegt Widget terwijl ze een nieuw pad van het circus inslaan. ‘De poesjes moeten een dutje doen. Van optreden worden ze slaperig.’
‘Ze zijn erg goed. Hoe krijgen jullie het voor elkaar dat ze al die kunstjes doen? Ik heb nog nooit een poes een salto zien maken,’ zegt Bailey. Hij merkt dat ze alledrie in hetzelfde tempo lopen en heel gemakkelijk als groepje bij elkaar blijven. Hij is er veel meer aan gewend op een paar passen afstand te volgen.
‘De meeste poezen doen alles, als je het maar lief vraagt,’ zegt Poppet. ‘Maar het helpt om het ze al vroeg te leren.’
‘En om ze heel veel snoepjes te geven,’ voegt Widget er nog aan toe. ‘Een traktatie helpt altijd.’
‘Heb je de grote katten gezien?’ vraagt Poppet. Bailey schudt zijn hoofd. ‘O, daar moet je echt heen. Onze ouders doen de voorstelling met grote katten, hun tent is die kant op.’ Ze wijst naar een onbestemde plek rechts van hen.
‘Het is net als onze voorstelling, alleen met grotere katten,’ zegt Widget.
‘Véél grotere katten,’ gaat Poppet verder. ‘Panters en sneeuwluipaarden met prachtige vlekken. Ze zijn eigenlijk heel lief.’
‘En ze hebben een tent,’ voegt Widget er nog aan toe.
‘Waarom hebben jullie geen tent?’ vraagt Bailey.
‘We hebben er niet echt eentje nodig,’ zegt Poppet. ‘We kunnen maar een paar optredens per avond doen, en hebben er alleen de poesjes en hoepels en touwen en zo voor nodig. Iedereen die niet per se een tent hoeft te hebben treedt op waar er maar plaats is.’
‘Het voegt iets toe aan de sfeer,’ zegt Widget. ‘Dan kun je delen van het circus zien zonder een tent uit te kiezen en gewoon wat rondlopen.’
‘Dat is waarschijnlijk heel goed voor mensen die geen knopen kunnen doorhakken,’ zegt Bailey, en hij glimlacht als Poppet en Widget allebei lachen. ‘Het is moeilijk om een tent uit te kiezen als er zo veel zijn.’
‘Dat is waar,’ zegt Poppet. Ze hebben de binnenplaats met het vuur bereikt. Het is er vrij druk en het verbaast Bailey nog steeds dat niemand aandacht voor hen lijkt hebben en iedereen ervan uitgaat dat ze gewoon drie jonge circusbezoekers zijn.
‘Ik heb honger,’ zegt Widget.
‘Jij hebt altijd honger,’ kaatst Poppet terug. ‘Zullen we iets eten?’
‘Ja,’ zegt Widget.
Poppet steekt zijn tong naar hem uit.
‘Ik vroeg het aan Bailey,’ zegt ze. ‘Zullen we iets te eten halen, Bailey?’
‘Goed,’ zegt Bailey. Poppet en Widget lijken veel beter met elkaar te kunnen opschieten dan hij en Caroline, en hij neemt aan dat dat komt omdat ze ongeveer even oud zijn. Hij vraagt zich af of ze een tweeling zijn. Ze lijken in elk geval genoeg op elkaar om een tweeling te zijn, maar hij denkt dat het misschien onbeleefd is om te vragen.
‘Heb je die kaneeldingen al geprobeerd?’ vraagt Poppet. ‘Die zijn redelijk nieuw. Hoe heten ze, Widget?’
‘Heerlijke kaneeldingen?’ zegt Widget, en hij haalt zijn schouders op. ‘Ik geloof niet dat al die dingen namen hebben.’
‘Nog niet, maar ze klinken lekker,’ zegt Bailey.
‘Ze zijn heerlijk,’ zegt Widget. ‘Lagen van deeg, kaneel en suiker die in een rol zijn gedraaid, met een laag glazuur erop.’
‘Wauw,’ zegt Bailey.
‘Precies,’ antwoordt Widget. ‘En we moeten nog wat chocolademelk kopen en een paar chocolademuizen.’
‘Ik heb chocolademuizen,’ zegt Bailey, en hij haalt de zak tevoorschijn. ‘Die heb ik eerder al gekocht.’
‘Aha, je denkt vooruit. Het is heel goed om voorbereid te zijn,’ zegt Widget. ‘Je had gelijk over hem, Poppet.’
Bailey kijkt Poppet vragend aan, maar ze glimlacht slechts naar hem.
‘Zullen Bailey en ik chocolademelk halen terwijl jij die kaneelgevallen haalt?’ vraagt ze, en Widget knikt instemmend.
‘Goed. Dus ik zie jullie bij het vuur?’
Poppet knikt en Widget tikt tegen zijn hoed en loopt de menigte in.
Bailey en Poppet lopen verder over de binnenplaats. Na enkele minuten van aangename stilte raapt Bailey zijn moed bijeen om een vraag te stellen, eentje die hij niet goed durft te stellen als Widget er weer bij is. Maar eerst zegt hij: ‘Mag ik je iets vragen?’
‘Natuurlijk,’ zegt Poppet. Er staat een korte rij voor het kraampje met chocolademelk, maar de verkoper ziet Poppet aankomen, die drie vingers opsteekt, en hij knikt glimlachend terug.
‘Toen eh, toen het circus hier de vorige keer was en ik, nou ja…’ Bailey hakkelt en het irriteert hem dat de vraag vlak ervoor in zijn gedachten nog zo eenvoudig had geleken.
‘Ja?’ zegt Poppet.
‘Hoe wist je hoe ik heette?’ vraagt Bailey. ‘En hoe wist je dat ik er was?’
‘Hmmm,’ zegt Poppet, alsof het haar moeite kost de juiste woorden te vinden. ‘Dat is moeilijk uit te leggen,’ zegt ze. ‘Ik zie dingen voordat ze gebeuren. Ik zag je aankomen, vlak voordat je er was. En ik zie de details niet altijd goed, maar toen ik jou zag wist ik hoe je heette, net zoals ik weet dat je sjaal blauw is.’
Als ze het kraampje bereiken, heeft de verkoper al drie gestreepte bekers met chocolademelk voor hen klaarstaan, met een wolk extra slagroom.
Poppet geeft een ervan aan Bailey en pakte de andere twee zelf. De verkoper wuift hen weg voordat ze kunnen betalen. Bailey neemt aan dat gratis chocolademelk een van de voordelen is van bij het circus horen.
‘Dus je ziet alles voordat het gebeurt?’ vraagt Bailey. Hij weet niet zeker of het antwoord van Poppet helemaal is wat hij verwachtte, als hij al iets verwachtte.
Poppet schudt haar hoofd. ‘Nee, niet alles. Soms alleen flarden van dingen, als woorden of beelden in een boek, maar een boek waarvan heel veel pagina’s ontbreken en dat in een vijver is gevallen, en sommige delen zijn onleesbaar maar andere niet. Snap je?’ vraagt ze.
‘Niet echt,’ antwoordt Bailey.
Poppet lacht. ‘Ik weet dat het vreemd is,’ zegt ze.
‘Nee hoor,’ zegt Bailey.
Poppet draait zich naar hem om, en haar ongeloof is af te lezen van haar gezicht.
‘Nou ja, een beetje vreemd is het wel. Maar gewoon vreemd, niet op een slechte manier.’
‘Dank je, Bailey,’ zegt Poppet. Ze lopen over de binnenplaats en begeven zich weer naar het vuur. Widget wacht al op hen. Met een zwarte papieren zak in zijn hand kijkt hij naar de felle witte vlammen. ‘Waar bleven jullie?’ vraagt hij.
‘Er stond een rij,’ zegt Poppet, en ze geeft hem zijn chocolademelk. ‘Bij jou niet?’
‘Nee, volgens mij hebben mensen nog niet ontdekt hoe lekker deze dingen zijn,’ zegt Widget, schuddend met de zak. ‘Zijn we er klaar voor?’
‘Ik geloof het wel,’ zegt Poppet.
‘Waar gaan we heen?’ vraagt Bailey.
Poppet en Widget wisselen een blik voordat Poppet antwoordt. ‘We doen de ronde,’ zegt ze. ‘We gaan het circus rond. Om… om een oogje in het zeil te houden. Je komt toch wel mee?’
‘Natuurlijk,’ zegt Bailey, opgelucht dat hij niet te veel is.
Ze lopen in cirkels om het circus heen en nippen van hun chocolademelk en eten van hun chocolademuizen en de lekkernijen van suikerig kaneeldeeg, die net zo heerlijk zijn als beloofd was. Poppet en Widget vertellen Bailey verhalen over het circus en wijzen onderweg tenten aan. Bailey beantwoordt hun vragen over zijn stad en vindt het vreemd dat ze interesse lijken te hebben voor dingen die hij als heel gewoon beschouwt. Ze praten met het gemak van mensen die elkaar al jaren kennen, en met de opwinding van nieuwe vrienden met nieuwe verhalen.
Als Poppet en Widget al een oogje houden op iets anders dan hun chocolademelk en hem, weet Bailey niet wat dat zou kunnen zijn.
‘Wat is de Sterrenkijker?’ vraagt hij als ze hun lege bekers weggooien en zijn blik op een bordje valt dat hij niet eerder heeft gezien.
‘Heb je er zin in, Poppet?’ vraagt Widget aan zijn zus. Ze aarzelt even en knikt dan. ‘Poppet leest de sterren,’ legt Bailey uit. ‘Het is de makkelijkste plek om de toekomst te zien.’
‘Het valt de laatste tijd niet mee,’ zegt Poppet zacht, ‘maar we kunnen wel een ritje maken. Hij is alleen op heldere avonden open, dus wie weet of we nog een kans krijgen terwijl we hier zijn.’
Ze gaan naar binnen en sluiten aan in een rij die een wenteltrap op gaat, die met een dik zwart gordijn is afgescheiden van wat erachter ligt. De wanden zijn gevuld met diagrammen, witte stippen en lijnen op zwart papier en ingelijste kaarten van constellaties.
‘Lijkt het op de waarzegster die kaarten met plaatjes erop leest?’ vraagt Bailey, die nog steeds het idee probeert te bevatten dat iemand de toekomst kan zien.
‘Zoiets, maar dan anders,’ zegt Poppet. ‘Ik kan helemaal geen tarot lezen, maar Widget wel.’
‘Het zijn verhaaltjes op papier,’ zegt Widget schouderophalend. ‘Je ziet hoe de verhalen op elke kaart bij elkaar passen, het is echt niet zo moeilijk. Maar met die kaarten heb je allerlei verschillende mogelijkheden en zo, je kunt verschillende kanten op. Poppet ziet dingen die echt gebeuren.’
‘Maar ze zijn niet zo duidelijk,’ legt Poppet uit. ‘Er is geen context, en meestal weet ik pas later wat dingen betekenen. En soms pas als het te laat is.’
‘We rekenen nergens op, Poppet,’ zegt Widget, en hij knijpt in haar schouder. ‘Als je wilt kan het ook gewoon een ritje zijn.’
Boven aan de trap bereiken ze een zwart plateau, waar alles eindeloos donker is, op een medewerker van het circus in een wit pak na die de bezoekers naar binnen begeleidt. Hij lacht naar Poppet en Widget en kijkt nieuwsgierig naar Bailey als hij ze door de duisternis voorgaat naar iets wat op een slee of een koets lijkt.
Ze laten zich op een zacht bankje met een hoge rug en hoge leuningen zakken, en de deur aan de zijkant klikt dicht als Bailey naast Poppet gaat zitten, met Widget aan haar andere kant. Het wagentje glijdt langzaam naar voren en Bailey ziet alleen nog maar duisternis.
Dan klinkt om hen heen nog een zacht geluid en het karretje valt een klein stukje naar beneden en tegelijkertijd helt het naar achteren, waardoor ze omhoog in plaats van vooruit kijken.
Bailey beseft dat de tent geen nok heeft. Het bovenste gedeelte is open en biedt vrij zicht op de avondlucht.
Het is een andere gewaarwording dan liggend in een veld naar de sterren kijken, iets wat Bailey vaak heeft gedaan. Er zijn geen bomen die aan de zijkant in beeld kruipen, en door de zachte deining voelt hij zich bijna gewichtloos.
En het is ongelooflijk stil. Bailey hoort slechts een zacht gekraak terwijl het karretje vooruitgaat in wat een cirkelpatroon lijkt, en het geluid van Poppet naast hem die ademhaalt. Alsof het hele circus is opgegaan in de duisternis.
Hij kijkt opzij naar Poppet, die naar hem kijkt in plaats van naar de lucht. Ze grijnst naar hem en kijkt weg.
Bailey vraagt zich af of hij moet vragen of ze iets in de sterren ziet.
‘Dat hoef je niet te doen als je dat niet wilt,’ zegt Widget, waarmee hij vooruitloopt op zijn vraag.
Poppet wil zich net naar hem omdraaien, maar dan richt ze haar blik naar boven en kijkt ze naar de heldere avondlucht. Bailey kijkt haar vol interesse aan. Ze ziet eruit alsof ze aandachtig naar een schilderij kijkt of van ver weg naar een bord, waarbij ze haar ogen een beetje toeknijpt.
Plotseling brengt ze haar handen naar haar gezicht en drukt haar witte handschoenen tegen haar ogen. Widget legt een hand op haar schouder.
‘Gaat het?’ vraagt Bailey.
Poppet ademt diep in voordat ze knikt, maar houdt haar handen voor haar gezicht.
‘Ja,’ zegt ze met gedempte stem. ‘Het was heel erg… helder. Ik kreeg er hoofdpijn van.’
Ze haalt haar handen van haar gezicht en schudt haar hoofd. Wat het ook was dat haar zo van streek maakte, het is kennelijk voorbij.
De rest van het ritje kijkt geen van hen omhoog naar de met sterren bezaaide lucht.
‘Sorry,’ zegt Bailey zacht als ze een andere wenteltrap af gaan naar de uitgang.
‘Jij kunt er niets aan doen,’ zegt Poppet. ‘Ik had beter moeten weten, de sterren doen dat de laatste tijd wel vaker: ze zijn niet logisch en bezorgen me hoofdpijn. Ik denk dat ik het een tijdje niet meer moet doen.’
‘Je moet opgevrolijkt worden,’ zegt Widget als ze terugkeren in het rumoer van het circus. ‘Wolkendoolhof?’
Poppet knikt en haar schouders ontspannen een beetje.
‘Wat is het Wolkendoolhof?’ vraagt Bailey.
‘Je hebt de beste tenten nog niet ontdekt, hè?’ zegt Widget, en Bailey schudt zijn hoofd. ‘Je zult terug moeten komen, we kunnen ze niet allemaal in één nacht afgaan. Misschien kreeg Poppet daarom wel hoofdpijn, ze zag al voor zich hoe ze je naar elke tent moest sleuren om te laten zien wat je allemaal miste.’
‘Widget kan het verleden zien,’ zegt Poppet opeens, waarmee ze het gesprek in een andere richting stuurt. ‘Dat is een van de redenen dat zijn verhalen altijd zo goed zijn.’
‘Het verleden is makkelijker,’ zegt Widget. ‘Het is er al.’
‘In de sterren?’ vraagt Bailey.
‘Nee,’ zegt Widget. ‘Bij mensen. Het verleden blijft zoals poedersuiker op je vingers aan je kleven. Sommige mensen kunnen zich ervan ontdoen, maar ze zijn er nog steeds, de gebeurtenissen en dingen die je hier gebracht hebben. Ik kan… Nou ja, lezen is niet het goede woord, maar het is ook niet het juiste woord voor wat Poppet met de sterren doet.’
‘Dus je kunt mijn verleden op me zien?’ vraagt Bailey.
‘Dat zou ik kunnen, ja,’ zegt Widget. ‘Als me niet meteen iets opvalt probeer ik het niet zonder toestemming te doen. Mag ik?’
Bailey knikt. ‘Ga je gang.’
Widget staart hem even aan – niet zo lang dat hij zich er ongemakkelijk bij voelt, maar wel bijna.
‘Er is een boom,’ zegt Widget. ‘Een gigantische oude eik waar je je meer in thuis voelt dan in je eigen huis, maar niet zoals hier.’ Hij gebaart om zich heen naar de tenten en de lichten. ‘Je voelt je alleen, ook al ben je met anderen. Appels. En je zus is me er eentje, zeg.’
‘Dat klopt wel ongeveer,’ zegt Bailey met een lachje.
‘Wat betekenen die appels?’ vraagt Poppet.
‘Mijn familie heeft een boerderij met een boomgaard,’ legt Bailey uit.
‘O, dat klinkt geweldig,’ zegt Poppet. Zo heeft Bailey de rijen korte, kromme bomen zelf nog nooit beschouwd.
‘Daar zijn we dan,’ zegt Widget als ze een hoek omgaan.
Ondanks zijn beperkte ervaring met het circus verbaast het Bailey dat hij deze tent niet eerder heeft gezien. Het is een hoge, bijna net zo hoog als de tent met acrobaten, maar smaller. Hij blijft staan om het bordje bij de ingang te lezen.
Het Wolkendoolhof
Een les in dimensies
Een beklimming van het firmament
Er is geen begin
Er is geen eind
Kom binnen wanneer u maar wilt
Vertrek wanneer u maar wenst
Wees niet bang om te vallen
Vanbuiten zijn de wanden van de tent donker, en in het midden staat een immense, glanzend witte structuur. Bailey weet niet hoe hij het anders moet noemen. Hij beslaat bijna de hele tent, op een hoger gelegen pad na: een lus die begint bij de ingang van de tent en in de rondte loopt. De vloer onder het pad is bedekt met duizenden witte bollen, die opgestapeld zijn als zeepbellen.
De toren zelf bestaat uit een reeks uitstekende plateaus in merkwaardige, transparante vormen, als wolken. Ze zijn gelaagd, als een taart. Voor zover Bailey kan zien, varieert de ruimte tussen de lagen van ruim genoeg om zo doorheen te lopen tot amper voldoende om doorheen te kruipen. Hier en daar drijven delen ervan bijna weg van de centrale toren en lijken verder te zweven in de ruimte.
En overal klimmen mensen. Ze hangen aan randen, lopen over paden, klimmen omhoog of omlaag. Sommige plateaus bewegen door het gewicht, andere lijken sterk en stevig. Het geheel beweegt voortdurend, een lichte beweging, als ademhalen.
‘Waarom heet het een doolhof?’ vraagt Bailey.
‘Dat zul je nog wel zien,’ zegt Widget.
Terwijl ze over het pad lopen, deint het zachtjes heen en weer, als een dok op het water. Het kost Bailey moeite om in evenwicht te blijven terwijl hij omhoogkijkt.
Sommige plateaus hangen aan kabels of kettingen. Op lagere niveaus zijn er grotere palen die door meerdere plateaus zijn gedreven, hoewel Bailey niet kan zien of ze helemaal tot boven doorlopen. Op sommige plekken hangen netten, op andere kabels, als linten.
Ze stoppen aan het verre uiteinde, waar ze op een van de lagere plateaus springen.
Bailey pakt een van de witte bollen op. Die is lichter dan hij eruitziet en zacht als de vacht van een poesje. Overal in de tent gooien mensen ze als sneeuwballen naar elkaar toe. Ze breken echter niet, maar kaatsen terug van hun doelwit en zweven zachtjes naar beneden. Bailey gooit het exemplaar in zijn hand terug en volgt Poppet en Widget.
Zodra ze een paar stappen op de structuur hebben gezet, ziet Bailey waarom het hier een doolhof heet. Hij had wanden en bochten en doodlopende paadjes verwacht, maar dit is anders. Plateaus hangen op alle niveaus: sommige laag bij zijn knieën of bij zijn middel, terwijl andere tot hoog boven zijn hoofd reiken en elkaar in onregelmatige patronen overlappen. Het is een doolhof die zowel omhoog en omlaag als opzij gaat.
‘Tot later,’ zegt Widget. Hij springt op een nabijgelegen plateau en klimt naar boven.
‘Widget gaat altijd helemaal tot de top,’ zegt Poppet. ‘Hij kent alle snelle routes.’
Bailey en Poppet nemen een meer ontspannen route en kiezen willekeurig plateaus om op te klimmen. Ze klauteren over stukken wit net en manoeuvreren door smalle passages. Bailey zou niet kunnen zeggen waar de randen zijn, of hoe hoog ze geklommen zijn, maar hij is opgelucht als Poppet zich veel minder zorgen lijkt te maken dan in de Sterrenkijker en hem lachend door de moeilijkste gedeeltes helpt.
‘Hoe komen we naar beneden?’ vraagt Bailey na een tijdje. Hij vraagt zich af hoe ze ooit hun weg terug moeten vinden.
‘De makkelijkste manier is om te springen,’ zegt Poppet. Ze trekt hem naar een verborgen bocht die de rand van het plateau onthult.
Ze bevinden zich veel hoger dan Bailey had verwacht, hoewel ze de top niet hebben bereikt.
‘Het is al goed,’ zegt Poppet. ‘Het is veilig.’
‘Dit is onmogelijk,’ zegt Bailey als hij over de rand tuurt.
‘Niets is onmogelijk,’ antwoordt Poppet. Ze lacht naar hem en springt. Haar rode haar zweeft achter haar aan terwijl ze valt.
Ze verdwijnt in de zee van witte bollen beneden en wordt er volledig door verzwolgen voordat ze weer opduikt. Haar haar steekt stralend af tegen het wit als ze naar hem zwaait.
Bailey aarzelt maar even en weerstaat de neiging om zijn ogen te sluiten als hij springt. Hij lacht als hij door de lucht tuimelt.
Het is echt alsof je in een wolk valt als je de poel van bollen beneden bereikt: zacht, licht en troostrijk.
Als Bailey eruit klimt, wachten Poppet en Widget hem al op. Poppet zit op de rand van de omloop en haar benen bungelen in de lucht.
‘We moeten terug,’ zegt Widget, en hij trekt een horloge uit zijn zak. ‘We moeten de poesjes voorbereiden op een nieuw optreden en het is al bijna middernacht.’
‘Echt waar?’ zegt Bailey. ‘Ik wist niet dat het al zo laat was, ik had al thuis moeten zijn.’
‘Mogen we je naar de poort brengen, Bailey?’ vraagt Poppet. ‘Ik wil iets voor je halen.’
Ze lopen samen terug over de kronkelende paadjes en gaan via de binnenplaats naar het hek. Poppet neemt Bailey bij de hand om hem door de tunnel van gordijnen te trekken, en heeft geen enkele moeite met de donkere bochten. Het is op dit late tijdstip niet druk op het veld, dat zichtbaar is achter het hek als ze de andere kant bereiken, hoewel er her en der een paar bezoekers rondhangen die net aankomen of juist weggaan.
‘Wacht hier,’ zegt Poppet. ‘Ik ben zo terug.’ Ze rent in de richting van de kassa terwijl Bailey kijkt hoe de klok steeds dichter naar twaalf uur kruipt. Binnen enkele momenten is Poppet terug met een zilveren voorwerp in haar hand.
‘O, wat een briljant idee, Poppet,’ zegt Widget als hij het ziet. Bailey kijkt ze één voor één vragend aan. Het is een zilverkleurig stuk dik papier, ongeveer zo groot als zijn toegangskaartje. Poppet overhandigt het hem.
‘Dit is een speciale pas,’ legt ze uit. ‘Voor belangrijke bezoekers, zodat je niet elke keer dat je naar het circus komt hoeft te betalen. Als je het bij de kassa laat zien, laten ze je gratis binnen.’
Bailey staart er met grote ogen naar.
Deze kaart geeft de houder onbeperkt toegang
staat er op één kant in zwarte inkt, en op de achterkant staat:
Le Cirque des Rêves
en in kleinere letters eronder:
Chandresh Christophe Lefèvre, eigenaar
Bailey is met stomheid geslagen en staart naar het kaartje van glimmend zilver.
‘Ik dacht dat je dat wel leuk zou vinden,’ zegt Poppet, en ze klinkt nerveus omdat hij niet duidelijk laat merken wat hij ervan denkt. ‘Als je tenminste nog een keer wilt komen zolang we hier zijn.’
‘Het is fantastisch,’ zegt Bailey, en hij kijkt op van het kaartje. ‘Heel erg bedankt.’
‘Geen dank,’ zegt Poppet met een glimlach. ‘En ik heb tegen ze gezegd dat ze het Widget en mij moeten laten weten als je aankomt, zodat we weten dat je er bent, dan komen we je halen. Als je dat goedvindt.’
‘Dat zou geweldig zijn,’ zegt Bailey. ‘Echt, bedankt.’
‘Dus we zien je snel weer,’ zegt Widget, en hij steekt zijn hand uit.
‘Absoluut,’ antwoordt Bailey terwijl hij hem schudt. ‘Ik kan morgenavond terugkomen.’
‘Dat zou perfect zijn,’ zegt Poppet. Als Bailey de hand van Widget loslaat, buigt ze naar voren en kust hem vluchtig op de wang. Bailey voelt zijn wangen rood worden. ‘Welterusten,’ zegt ze nog als ze achteruitstapt.
‘J-jij ook,’ zegt Bailey. ‘Welterusten.’ Hij zwaait naar hen voordat ze weer door het dikke gordijn glippen, en als ze eenmaal verdwenen zijn draait hij zich om en loopt naar huis.
Het lijkt een eeuwigheid geleden dat hij naar het circus liep, hoewel het maar een paar uur was. En daar komt nog bij dat het voelt alsof de Bailey die het circus binnenging een heel ander iemand was dan degene die er nu weggaat, met een zilveren kaartje in zijn zak. Hij vraagt zich af wie de echte Bailey is, want de Bailey die uren in zijn eentje in bomen doorbrengt kan toch niet de Bailey zijn die speciale toegang krijgt tot een spectaculair circus, die zonder er moeite voor te doen vriendschap sluit met zulke interessante mensen.
Tegen de tijd dat hij de boerderij bereikt, weet hij zeker dat de Bailey die hij nu is meer in de buurt komt van de Bailey die hij hoort te zijn dan de Bailey die hij de dag ervoor nog was. Hij mag dan niet goed weten wat het allemaal betekent, maar vooralsnog denkt hij dat dat er niet veel toe doet.
In zijn dromen die nacht is hij een ridder te paard met een zilveren zwaard, en dat lijkt helemaal zo vreemd nog niet.