De paraplu van de magiër

praag, maart 1894

Het bord dat vanavond het hek van Le Cirque des Rêves siert is groot en hangt aan gevlochten koorden die om de spijlen vlak boven het slot zijn gewikkeld. De letters zijn groot genoeg om ze van een afstandje te kunnen lezen, hoewel mensen er nog steeds tot vlakbij naartoe lopen om het beter te kunnen zien:

 

gesloten wegens ongunstig weer

 

staat er in sierlijke letters die worden omgeven door speels geschilderde grijze wolken. Mensen lezen wat er op het bord staat, soms wel twee keer, en kijken dan naar de ondergaande zon en de heldere, paarsachtig blauwe hemel en krabben zich achter de oren. Ze blijven staan en sommigen wachten om te kijken of het bordje verwijderd wordt en het circus alsnog opengaat, maar er is niemand te zien en uiteindelijk verspreidt de kleine groep bezoekers zich. De mensen gaan op zoek naar andere activiteiten om de avond mee door te brengen.

Een uur later begint het: regen die in stromen naar beneden komt en wind die de gestreepte tenten laat golven. Het bord aan het hek danst in de wind, glinsterend en nat.

 

aan de andere kant van het circus, bij een deel van het hek dat in niets op een hek lijkt maar toch opengaat, stapt Celia Bowen uit de schaduwen van de donkere tenten de regen in, waar ze met enige moeite haar paraplu opent. Het is een groot exemplaar, met een dik, gebogen handvat, en als Celia er eenmaal in slaagt hem te openen biedt hij redelijke bescherming tegen de regen, hoewel de onderste helft van haar wijnrode jurk al snel zo doorweekt is dat hij bijna zwart lijkt.

Onopvallend loopt ze het dorp in, hoewel je in een hoosbui sowieso niet snel opvalt. Ze passeert slechts een handvol andere voetgangers op de keien van de straten, en elk van hen gaat deels verscholen onder zijn eigen paraplu.

Na een tijdje stopt Celia bij een felverlicht café, waar het ondanks het weer druk en levendig is. Ze voegt haar paraplu toe aan de groeiende verzameling in de bakken bij de deur.

Er zijn nog een paar tafeltjes vrij, maar de lege stoel die Celia’s aandacht trekt is die bij de open haard, tegenover Isobel, die met een kop thee verdiept is in haar boek.

Celia heeft nooit goed geweten wat ze van de waarzegster moet denken, aangezien ze van nature argwaan koestert jegens iemand die als onderdeel van haar werk mensen vertelt wat ze willen horen. En Isobel heeft soms dezelfde blik in haar ogen die Celia vaak opmerkt bij Tsukiko, en waarmee ze laat merken dat ze meer weet dan ze laat blijken.

Maar misschien is dat wel heel gebruikelijk voor iemand die andere mensen hun toekomst vertelt.

‘Mag ik bij je komen zitten?’ vraagt Celia.

Isobel kijkt duidelijk verrast op, maar de verrassing maakt al snel plaats voor een brede glimlach.

‘Natuurlijk,’ zegt Isobel terwijl ze kijkt op welke pagina ze is en dan haar boek opzijlegt. ‘Ongelooflijk dat je je in dit weer buiten waagt. Ik was net binnen voordat het losbarstte en besloot het maar uit te zitten. Ik heb met iemand afgesproken, maar ik denk niet dat die nog komt.’

‘Dat kan ik diegene niet kwalijk nemen,’ zegt Celia, en ze trekt haar natte handschoenen uit. Ze schudt ze zachtjes uit en ze drogen onmiddellijk. ‘Het is net alsof je door een rivier loopt.’

‘Vermijd je het feest dat ze hebben georganiseerd omdat het ongunstig weer is?’

‘Ik heb me even laten zien maar ben toen weggeglipt, ik ben niet in de stemming voor een feest vanavond. En daarnaast laat ik niet graag de kans schieten weg te gaan uit het circus en er even uit te zijn, ook al moet ik er bijna voor verdrinken.’

‘Ik mag ook graag af en toe ontsnappen,’ zegt Isobel. ‘Heb jij het laten regenen om een nacht vrij te hebben?’

‘Natuurlijk niet,’ zegt Celia. ‘En als ik dat wel had gedaan, heb ik het volgens mij overdreven.’

Terwijl ze praat, droogt Celia’s doornatte jurk, en de bijna zwarte kleur verandert weer in donker wijnrood, hoewel het niet helemaal duidelijk is of dat wordt veroorzaakt door het vrolijk brandende vuur of dat het een subtiele transformatie is die ze zelf uitvoert.

Celia en Isobel kletsen over het weer, Praag en boeken. Ze vermijden niet bewust het onderwerp van het circus, maar houden het op afstand. Er zitten gewoon twee vrouwen aan een tafeltje, in plaats van een waarzegster en een illusionist, een mogelijkheid die zich niet vaak voordoet.

De deur van het café waait open, en een windvlaag brengt regen mee die wordt begroet met geërgerd gejoel van de bezoekers en geklapper van de paraplu’s in hun bakken.

Een gekweld ogende serveerster blijft bij hun tafeltje staan en Celia bestelt een kop muntthee. Als de serveerster wegloopt, kijkt Celia uitgebreid de ruimte rond. Ze neemt de klanten op alsof ze iemand zoekt maar geen punt vindt om zich op te richten.

‘Is er iets?’ vraagt Isobel.

‘O, nee hoor,’ zegt Celia. ‘Ik heb het gevoel dat we bekeken worden, maar waarschijnlijk beeld ik het me maar in.’

‘Misschien heeft iemand je herkend,’ oppert Isobel.

‘Dat betwijfel ik,’ zegt Celia terwijl ze naar de bezoekers kijkt en ziet dat er geen enkele blik in hun richting wordt geworpen. ‘Mensen zien wat ze willen zien. Ik weet zeker dat hier wel vaker opvallende bezoekers zijn geweest als het circus in de stad is. Dat maakt het voor ons gemakkelijker om onopgemerkt te blijven.’

‘Het verbaast me altijd dat buiten de context niemand me herkent,’ zegt Isobel. ‘Ik heb de afgelopen nachten voor een handvol mensen hier de kaart gelegd en geen van hen keurt me ook maar een blik waardig. Misschien zie ik er niet zo mysterieus uit als ik niet omringd ben door kaarsen en fluweel. Of misschien hebben ze meer aandacht voor de kaarten dan voor mij.’

‘Heb je je kaarten bij je?’ vraagt Celia.

Isobel knikt. ‘Wil je… wil je dat ik je kaarten leg?’

‘Als je het niet erg vindt.’

‘Het is de eerste keer dat je dat vraagt.’

‘Ik ben meestal niet in de stemming om iets over mijn toekomst te weten te komen,’ zegt Celia. ‘Vanavond ben ik een beetje nieuwsgierig.’

Isobel aarzelt en kijkt weer rond naar de bezoekers, een grotendeels bohemienachtig gezelschap dat van absint nipt en over kunst discussieert.

‘Ze zullen het niet eens merken,’ zegt Celia. ‘Dat beloof ik.’

Isobel richt haar aandacht weer op Celia, en dan haalt ze een spel kaarten uit haar tas. Niet haar zwart-witte circuskaarten maar haar originele Tarot van Marseilles, versleten en vervaagd.

‘Mooie kaarten,’ zegt Celia als Isobel ze begint te schudden, en ze kijkt naar het waas van kaarten.

‘Dank je.’

‘Maar het zijn er maar zevenenzeventig.’

Isobels handen haperen slechts even, maar toch valt er een enkele kaart op de tafel. Celia pakt hem op en werpt een blik op de afbeelding van de twee bekers voordat ze hem teruggeeft aan Isobel. Die steekt hem weer in het spel en schudt verder. De kaarten vallen naadloos van de ene in de andere hand.

‘Een ervan is… ergens anders,’ legt Isobel uit.

Celia stelt verder geen vragen.

De serveerster brengt Celia’s muntthee, kijkt niet naar de kaarten en loopt weer weg.

‘Deed jij dat?’ vraagt Isobel.

‘Ik leidde haar aandacht af, ja,’ zegt Celia als ze zachtjes op het oppervlak van haar dampende thee heeft geblazen. Dat is niet helemaal wat ze bedoelt, maar de onzichtbare sluier die ze over de tafel heeft getrokken lijkt te moeilijk om uit te leggen. En het zit haar dwars dat ze het gevoel blijft houden dat ze bekeken worden.

Isobel stopt met schudden en legt de kaarten met de afbeeldingen naar beneden op tafel.

Celia verdeelt het spel in drieën zonder op de instructies van Isobel te wachten, en houdt de randen van de kaarten zorgvuldig vast als ze elke stapel in een rij neerlegt.

‘Kies maar,’ zegt Isobel.

Celia bekijkt de drie stapels aandachtig terwijl ze van haar thee nipt. Na een moment wijst ze op de middelste stapel. Isobel stapelt de kaarten weer op elkaar, met die stapel bovenop.

De kaarten die ze omdraait zijn niet meteen duidelijk. Verscheidene bekers. Twee zwaarden. La Papessa, de enigmatische Priesteres.

Isobel slaagt er maar net in niet hoorbaar in te ademen als ze Le Bateleur op de kaarten plaatst die er al liggen. Ze verhult het met een kuchje. Celia lijkt niet te merken dat er iets aan scheelt.

‘Sorry,’ zegt Isobel nadat ze een tijdje zwijgend naar de kaarten heeft gestaard. ‘Soms kost het me even om ze op de juiste manier te vertalen.’

‘Neem de tijd,’ zegt Celia.

Isobel schuift de kaarten over de tafel en richt zich op één kaart en dan op een andere.

‘Je draagt veel lasten met je mee. Een bezwaard hart. Dingen die je bent kwijtgeraakt. Maar je bent op weg naar verandering en ontdekking. Er zijn stimulerende invloeden van buitenaf.’

Celia’s uitdrukking verraadt niets. Ze kijkt naar de kaarten en zo nu en dan naar Isobel, aandachtig maar op haar hoede.

‘Je… vecht niet, dat is niet echt het goede woord ervoor, maar er is een conflict met iets onzichtbaars, iets in de schaduwen wat voor je verborgen is.’

Celia glimlacht slechts.

Isobel legt nog een kaart op tafel. ‘Maar het zal binnenkort onthuld worden,’ zegt ze.

Celia kijkt op. ‘Hoe binnenkort?’

‘De kaarten geven geen al te heldere tijdlijn, maar het is heel dichtbij. Elk moment, denk ik.’

Isobel trekt nog een kaart. Opnieuw de twee bekers. ‘Er is emotie,’ zegt ze. ‘Diepe emotie, maar je bevindt je slechts aan de zijlijn ervan, nog steeds aan het oppervlak, hoewel het gevoel je neer wil halen.’

‘Interessant,’ merkt Celia op.

‘Het is niet iets wat ik duidelijk kan onderscheiden als goed of slecht, maar het is… intens.’ Isobel schuift de kaarten rond. Le Bateleur en La Papessa die worden omringd door vurige zwaarden en waterige bekers. Het geknetter van het vuur naast hen vermengt zich met het getik van de regen tegen de ruiten. ‘Het spreekt zichzelf bijna tegen,’ zegt ze na een tijdje. ‘Het is net alsof er tegelijkertijd liefde en verlies is, in een soort prachtige pijn.’

‘Nou, dat klinkt als iets om naar uit te kijken,’ zegt Celia droogjes, en Isobel kijkt glimlachend op van de kaarten, maar er valt weinig aan Celia’s uitdrukking af te lezen.

‘Het spijt me dat ik niet duidelijker kan zijn,’ zegt ze. ‘Als er later nog iets in me opkomt, laat ik je dat weten. Soms moet ik de kaarten een tijdje laten bezinken voordat ik ze helemaal begrijp. Deze zijn… niet echt onduidelijk, maar wel complex, waardoor er heel veel mogelijkheden zijn om rekening mee te houden.’

‘Je hoeft je niet te verontschuldigen. Ik moet zeggen dat het me niet heel erg verbaast. En dank je, ik waardeer het inzicht.’

Celia verandert van onderwerp, hoewel de kaarten op de tafel blijven liggen en Isobel geen aanstalten maakt ze weg te halen. Ze bespreken minder belangrijke zaken tot Celia meedeelt dat ze nu toch echt terug moet naar het circus.

‘Wacht in elk geval tot het ophoudt met regenen,’ werpt Isobel tegen.

‘Ik hou je al te lang bezig, en het is maar regen. Ik hoop dat degene op wie je wacht nog komt.’

‘Dat betwijfel ik, maar bedankt. En bedankt dat je me gezelschap hebt gehouden.’

‘Het genoegen was wederzijds,’ zegt Celia. Ze staat op en trekt haar handschoenen weer aan. Ze begeeft zich sierlijk door het café, pakt een paraplu met een donker handvat uit de bak bij de deur en wuift naar Isobel voordat ze zich schrap zet voor de wandeling terug naar het circus, door de stromende regen.

Isobel schuift het warrige traject dat de kaarten laten zien een beetje rond.

Ze heeft niet echt gelogen. Ze vindt het bijna onmogelijk om over de kaarten te liegen.

Maar het spel is duidelijk zichtbaar, zozeer zelfs dat alles ermee verbonden is, verleden en toekomst.

Tegelijkertijd lijkt het eerder een kaartlegging voor het circus als geheel dan voor Celia in het bijzonder, maar ze is zo emotioneel dat de details overschaduwd worden. Isobel pakt de kaarten en schudt ze weer in het pak. Le Bateleur komt tijdens het schudden als vanzelf boven, en ze kijkt er fronsend naar, waarna ze het café rondkijkt. Hoewel enkele bezoekers een bolhoed dragen, is van het exemplaar dat zij zoekt geen spoor te bekennen.

Ze schudt tot de magiër zich diep in het pak bevindt en stopt dan haar kaarten weg. Ze richt zich weer op haar boek terwijl ze in haar eentje wacht tot het ophoudt met regenen.

 

buiten regent het hard en de straat is donker en bijna volkomen verlaten, met her en der een opgloeiend raam. Ondanks de koude wind is het niet zo koud als Celia had verwacht.

Zelf is ze niet zo goed in het lezen van de tarot – er zijn altijd te veel mogelijkheden, te veel betekenissen – maar toen Isobel haar eenmaal op specifieke elementen had gewezen, zag ze de complexe emotie, de onthulling die ophanden was. Ze weet niet goed wat ze ervan moet denken. Ondanks haar scepsis hoopt ze dat ze eindelijk te weten komt wie haar tegenstander is.

In gedachten verzonken loopt ze verder. Ze denkt aan de kaarten, tot ze langzaam maar zeker beseft dat ze het warm heeft. Net zo warm of misschien wel warmer dan toen ze met Isobel bij het vuur zat. Daar komt nog bij dat haar kleren droog zijn. Haar jas, haar handschoenen, zelfs de onderkant van haar jurk. Er valt geen druppel op haar, hoewel het nog steeds giet. De wind laat de regen vallen in verschillende patronen die afwijken van de zwaartekracht. Druppels spetteren omhoog van plassen als meren en komen zijdelings aanwaaien, maar Celia voelt geen ervan. Zelfs haar laarzen blijven volledig droog.

Celia blijft staan als ze het plein bereikt, naast de huizenhoge astronomische klok waarop gebeeldhouwde apostelen zich ondanks het weer elk uur laten zien.

Ze blijft stilstaan in de stromende regen, die zo hevig is dat ze nauwelijks een paar passen voor zich uit ziet, maar zij blijft warm en droog.

Ze houdt haar hand voor zich, voorbij de bescherming van de paraplu, en kijkt er aandachtig naar, maar er valt geen druppel op. De druppels die dichtbij komen veranderen vlak voordat ze haar handschoen raken plotseling van richting. Ze ketsen af alsof ze omgeven is door iets onzichtbaars en ondoordringbaars.

Op dat moment dringt het tot Celia door dat de paraplu die ze vasthoudt niet de hare is.

‘Neem me niet kwalijk, juffrouw Bowen,’ roept een stem boven het geraas van de regen uit. Een stem die ze al herkent voordat ze zich omdraait en Marco achter zich ziet staan. Hij is volledig doorweekt en de druppels vallen van zijn bolhoed. In zijn handen heeft hij een dichte paraplu, die identiek is aan het exemplaar dat ze in haar hand heeft.

‘Ik geloof dat u mijn paraplu heeft,’ zegt hij bijna buiten adem, maar met een grijns die eerder wolfachtig dan schaapachtig is.

Celia kijkt verbaasd naar hem op. Om te beginnen vraagt ze zich af wat Chandresh’ assistent in vredesnaam in Praag doet, aangezien ze hem nog nooit buiten Londen heeft gezien. Vervolgens dient zich de vraag aan hoe het kan dat hij een dergelijke paraplu bezit.

Ze staart hem beduusd aan, tot de puzzelstukjes ineen beginnen te schuiven. Ze herinnert zich elke ontmoeting die ze ooit heeft gehad met de man die nu in de regen voor haar staat, en ze denkt terug aan zijn ontsteltenis tijdens haar auditie, de jarenlange blikken en opmerkingen die ze had afgedaan als schuchter flirten.

En de voortdurende indruk dat hij er niet echt is, dat hij zó goed opgaat in de achtergrond dat ze zo nu en dan vergeet dat hij er is.

Ze had het beschouwd als een kenmerk van een uitstekende assistent, en nooit bedacht hoe bedrieglijk een dergelijke verschijning zou kunnen zijn.

Ze vindt het opeens erg dom van zichzelf dat ze nooit heeft bedacht dat dit haar tegenstander zou kunnen zijn.

En dan begint Celia te lachen, een opgewekt gegiechel dat in volmaakte harmonie is met het ruisen van de regen. Marco kijkt naar haar en zijn glimlach hapert terwijl hij het water uit zijn ogen knippert.

Als Celia zichzelf herneemt, maakt ze een diepe, volmaakte buiging voor hem. Ze overhandigt hem zijn paraplu en hapt naar adem als de regen haar te grazen neemt zodra het handvat haar vingers verlaat. Hij reikt haar de identieke paraplu aan.

‘Mijn oprechte verontschuldigingen,’ zegt ze, en haar ogen glinsteren nog steeds van geamuseerdheid.

‘Ik zou u heel graag willen spreken, misschien kunnen we iets drinken,’ zegt Marco. Zijn bolhoed is al droog zodra hij tevergeefs moeite doet de open paraplu boven hun beide hoofden te houden. De wind geselt Celia’s donkere krullen tot natte slierten die over haar gezicht vallen en ze kijkt hem in de ogen terwijl de regendruppels op zijn wimpers verdampen.

Hoewel ze zich jarenlang heeft afgevraagd hoe het zou zijn, is oog in oog staan met haar tegenstander niet wat ze ervan verwacht had.

Ze had gedacht dat het iemand zou zijn die ze kende. Iemand uit het circus in plaats van erbuiten, maar in elk geval iemand die erbij betrokken is.

Er zijn zo veel vragen, zo veel dingen die ze zou willen bespreken, ondanks het voortdurende gedram van haar vader dat ze zich niet moet inlaten met haar tegenstander. Tegelijkertijd voelt ze zich opeens ontmaskerd, en ze beseft dat hij altijd heeft geweten waar zij zich bevond. Hij wist het elke keer dat hij een deur voor haar opende of aantekeningen maakte voor Chandresh. Elke keer dat hij haar aanstaarde zoals nu, met die verbijsterend groene ogen.

Toch is het een verleidelijke uitnodiging.

Als ze niet bijna verdronk in de regen zou ze er misschien op ingaan.

‘Natuurlijk wilt u dat,’ zegt Celia, en ze beantwoordt Marco’s grijns met haar eigen grijns. ‘Een andere keer misschien.’

Met enige moeite opent ze haar eigen paraplu, en zodra ze het gewelf van zwarte zijde boven haar hoofd zwaait, verdwijnen zij en haar paraplu. Er resteren slechts druppeltjes water die op het lege trottoir vallen.

Alleen in de regen blijft Marco nog even naar de plek kijken waar Celia tot vlak ervoor heeft gestaan, en dan loopt hij de nacht in.

Het nachtcircus
x97890234663071.xhtml
x97890234663072.xhtml
x97890234663073.xhtml
x97890234663074.xhtml
x97890234663075.xhtml
x97890234663076.xhtml
x97890234663077.xhtml
x97890234663078.xhtml
x97890234663079.xhtml
x978902346630710.xhtml
x978902346630711.xhtml
x978902346630712.xhtml
x978902346630713.xhtml
x978902346630714.xhtml
x978902346630715.xhtml
x978902346630716.xhtml
x978902346630717.xhtml
x978902346630718.xhtml
x978902346630719.xhtml
x978902346630720.xhtml
x978902346630721.xhtml
x978902346630722.xhtml
x978902346630723.xhtml
x978902346630724.xhtml
x978902346630725.xhtml
x978902346630726.xhtml
x978902346630727.xhtml
x978902346630728.xhtml
x978902346630729.xhtml
x978902346630730.xhtml
x978902346630731.xhtml
x978902346630732.xhtml
x978902346630733.xhtml
x978902346630734.xhtml
x978902346630735.xhtml
x978902346630736.xhtml
x978902346630737.xhtml
x978902346630738.xhtml
x978902346630739.xhtml
x978902346630740.xhtml
x978902346630741.xhtml
x978902346630742.xhtml
x978902346630743.xhtml
x978902346630744.xhtml
x978902346630745.xhtml
x978902346630746.xhtml
x978902346630747.xhtml
x978902346630748.xhtml
x978902346630749.xhtml
x978902346630750.xhtml
x978902346630751.xhtml
x978902346630752.xhtml
x978902346630753.xhtml
x978902346630754.xhtml
x978902346630755.xhtml
x978902346630756.xhtml
x978902346630757.xhtml
x978902346630758.xhtml
x978902346630759.xhtml
x978902346630760.xhtml
x978902346630761.xhtml
x978902346630762.xhtml
x978902346630763.xhtml
x978902346630764.xhtml
x978902346630765.xhtml
x978902346630766.xhtml
x978902346630767.xhtml
x978902346630768.xhtml
x978902346630769.xhtml
x978902346630770.xhtml
x978902346630771.xhtml
x978902346630772.xhtml
x978902346630773.xhtml
x978902346630774.xhtml
x978902346630775.xhtml
x978902346630776.xhtml
x978902346630777.xhtml
x978902346630778.xhtml
x978902346630779.xhtml
x978902346630780.xhtml
x978902346630781.xhtml
x978902346630782.xhtml
x978902346630783.xhtml
x978902346630784.xhtml
x978902346630785.xhtml
x978902346630786.xhtml
x978902346630787.xhtml
x978902346630788.xhtml
x978902346630789.xhtml