Auditorium
londen, april 1886
Er bevindt zich een ongekende hoeveelheid illusionisten in de lobby van het theater. Een heleboel smetteloze pakken en zijden zakdoeken op strategische plekken. Sommige illusionisten hebben koffers en capes bij zich, andere dragen een vogelkooi of een wandelstok met zilveren handvat. Ze zeggen geen woord tegen elkaar terwijl ze wachten tot ze worden omgeroepen, één voor één, niet bij naam (hun echte noch hun artiestennaam), maar met een nummer dat op een klein strookje papier is geschreven en hun bij aankomst is overhandigd. In plaats van te kletsen, te roddelen of de kneepjes van het vak te bespreken, schuiven ze heen en weer op hun stoel en werpen nogal opvallende blikken op het meisje.
Toen ze binnenkwam dachten enkelen van hen dat ze een assistente was, maar ze zit op haar stoel te wachten met haar eigen genummerde strookje papier (23).
Ze heeft geen koffer, cape, vogelkooi of wandelstok bij zich. Ze is gekleed in een donkergroene jurk met daarboven een zwart dichtgeknoopt jasje met pofmouwen. Een bos bruine krullen is onder een gevederd maar verder onopvallend zwart hoedje keurig op haar hoofd vastgespeld. Haar gezicht heeft een schijn van meisjesachtigheid, door de lengte van haar wimpers en het lichte pruilen van haar lippen, ondanks het feit dat ze duidelijk te oud is om nog een meisje te worden genoemd. Het is echter moeilijk vast te stellen hoe oud ze is, en niemand waagt het te vragen. De andere illusionisten beschouwen haar desondanks als een meisje, en noemen haar ook zo als ze de kwestie na afloop bespreken. Ze kijkt niemand aan, ondanks de nauwelijks verhulde blikken en zo nu en dan iemand die haar ongegeneerd aanstaart.
Eén voor één worden de nummers van de illusionisten omgeroepen door een man met een lijst en een schrijfblok die hun voorgaat door een rijkelijk versierde deur aan de zijkant van de lobby, en één voor één keren ze terug naar de lobby en verlaten het theater. Sommigen blijven slechts enkele minuten weg, terwijl anderen geruime tijd in het theater doorbrengen. Degenen met een hoger getal schuiven ongeduldig heen en weer in hun stoel, wachtend tot de man met het schrijfblok terugkomt en beleefd het nummer van hun respectieve strookjes papier omroept.
De laatste illusionist die de sierlijke deur door gaat (een rondborstige kerel met een hoge hoed en een opzichtige cape) keert al vrij snel weer terug in de foyer, zichtbaar geërgerd, en beent naar buiten, de straat op. Hij laat de deur van het theater met een klap achter zich dichtvallen. Het geluid weergalmt nog door de hal als de man met het schrijfblok weer verschijnt, de aanwezigen afwezig toeknikt en zijn keel schraapt.
‘Nummer 23,’ zegt Marco, en hij controleert het nummer op zijn lijst.
Iedereen kijkt naar het meisje als ze opstaat en naar voren stapt.
Marco kijkt hoe ze op hem af loopt en is aanvankelijk verbaasd, maar al snel gaat de verbazing over in iets heel anders.
Door de ruimte heen kon hij al zien dat ze heel mooi is, maar als ze hem dicht genoeg genaderd is om hem in de ogen te kijken, ontwikkelt haar schoonheid – de vorm van haar gezicht, de manier waarop haar haar afsteekt tegen haar huid – zich tot meer dan dat.
Ze straalt. Ze kijken elkaar aan en even weet hij niet meer wat hij geacht wordt te doen, of waarom ze hem een stukje papier overhandigt waarop in zijn eigen handschrift het getal 23 staat geschreven.
‘Deze kant op, alstublieft,’ weet hij met moeite uit te brengen als hij haar nummer aanpakt en de deur voor haar openhoudt. Ze maakt een lichte buiging en in de hal wordt al gonzend gefluisterd voordat de deur goed en wel achter hen gesloten is.
het theater is ontzagwekkend groot en barok, met rijen stoelen van weelderig rood fluweel. Het orkest, de vide en het balkon lopen vanaf het lege podium omhoog in een zee van scharlakenrood. De zaal is leeg, op twee mensen na die een rij of tien van het podium zitten. Chandresh Christophe Lefèvre heeft zijn voeten op de leuning van de stoel voor zich gelegd. Mme Ana Padva zit rechts van hem en haalt een horloge uit haar tas terwijl ze een geeuw onderdrukt.
Marco komt uit de coulissen, met het meisje in de groene jurk vlak achter zich. Hij gebaart dat ze naar het midden van het podium moet gaan en kan zijn blik niet van haar afhouden terwijl hij haar voorstelt aan het nagenoeg lege theater.
‘Nummer 23,’ zegt hij, waarna hij via een trapje het voortoneel verlaat en bij de voorste rij blijft dralen, met zijn pen in de aanslag boven het opengeslagen schrijfblok.
Mme Padva kijkt op en stopt haar horloge met een glimlach terug in haar tas.
‘En wat is dit?’ vraagt Chandresh aan niemand in het bijzonder. Het meisje geeft geen antwoord.
‘Dit is nummer 23,’ herhaalt Marco, en hij controleert zijn aantekeningen om te kijken of het getal klopt.
‘We houden audities voor illusionisten, mijn beste kind,’ zegt Chandresh op vrij luide toon. Zijn stem weergalmt door de spelonkachtige ruimte. ‘Magiërs, goochelaars, enzovoort. We zijn momenteel niet op zoek naar een lieftallige assistente.’
‘Ik ben een illusionist, meneer,’ zegt het meisje. Haar stem is kalm en zacht. ‘Ik ben hier voor uw auditie.’
‘Juist,’ zegt Chandresh, en langzaam neemt hij het meisje van top tot teen op. Ze blijft volkomen roerloos en geduldig midden op het podium staan, alsof ze een dergelijke reactie al had verwacht.
‘Is er iets?’ vraagt Mme Padva.
‘Ik weet niet zeker of een meisje wel toepasselijk is,’ zegt Chandresh, en hij bekijkt het meisje peinzend.
‘Na al je georakel over de contortionist?’
Chandresh zwijgt en kijkt nog steeds naar het meisje op het podium, dat er weliswaar redelijk elegant uitziet, maar verder tamelijk gewoontjes lijkt.
‘Dat is iets anders,’ is de enige redenering die hij kan bedenken.
‘Toe, Chandresh,’ zegt Mme Padva. ‘We moeten haar op zijn minst de kans geven om ons te laten zien wat ze kan, voordat we gaan kibbelen over de vraag of een vrouwelijke illusionist wel toepasselijk is.’
‘Maar ze heeft veel ruimere mouwen waarin ze van alles kan verstoppen,’ werpt hij tegen.
Het meisje reageert door haar jasje met pofmouwen open te knopen en zonder plichtplegingen bij haar voeten te laten vallen. Haar groene jurk heeft mouwen noch schouderbandjes, waardoor haar schouders en armen volledig bloot zijn, op een lange, zilveren ketting met wat eruitziet als een zilveren medaillon na. Vervolgens trekt ze haar handschoenen uit en ze laat ze één voor één op het gekreukte jasje vallen. Mme Padva werpt Chandresh een indringende blik toe die met een zucht wordt beantwoord.
‘Goed dan,’ zegt Chandresh. ‘Begin maar.’ Hij gebaart vaag naar Marco.
‘Ja, meneer,’ zegt Marco, en hij draait zich om naar het meisje. ‘We hebben een paar vragen voor u voordat u begint. Uw naam, juffrouw?’
‘Celia Bowen.’
Marco noteert dat op zijn schrijfblok.
‘En uw artiestennaam?’ vraagt hij.
‘Ik heb geen artiestennaam,’ zegt Celia. Dat noteert Marco ook.
‘Waar hebt u eerder opgetreden voor publiek?’
‘Ik heb nooit eerder opgetreden voor publiek.’
Chandresh maakt aanstalten haar te onderbreken, maar Mme Padva houdt hem tegen.
‘Bij wie bent u dan in de leer geweest?’ vraagt Marco.
‘Bij mijn vader, Hector Bowen,’ antwoordt Celia. Ze zwijgt even, en voegt er dan aan toe: ‘Hoewel hij misschien bekender is als Prospero de Tovenaar.’
Marco laat zijn pen vallen.
‘Prospero de Tovenaar?’ Chandresh haalt zijn voeten van de stoel voor zich en leunt naar voren. Hij staart Celia aan alsof hij een heel ander persoon ziet. ‘Is jouw vader Prospero de Tovenaar?’
‘Was,’ verduidelijkt Celia. ‘Hij… is vorig jaar overleden.’
‘Gecondoleerd, m’n kind,’ zegt Mme Padva. ‘Maar wie is in ’s hemelsnaam Prospero de Tovenaar?’
‘De grootste illusionist van zijn generatie,’ zegt Chandresh. ‘Ik boekte hem wanneer ik hem maar kon krijgen, jaren geleden inmiddels. Volkomen briljant, hij pakte elke zaal volledig in. Ik heb nooit iemand gezien die ook maar in zijn buurt kwam.’
‘Dat zou hij fijn hebben gevonden om te horen, meneer,’ zegt Celia, en haar blik schiet even naar de schaduwen in de gordijnen naast het podium.
‘Dat heb ik hem ook verteld, hoewel ik hem al in geen jaren heb gezien. Ik ben een paar jaar terug in een kroeg heel erg dronken met hem geworden en hij had het er voortdurend over dat hij de grenzen wilde oprekken van wat theater zou kunnen zijn, dat hij iets nóg fenomenalers wilde bedenken. Hij zou deze hele onderneming waarschijnlijk prachtig hebben gevonden. Verdomd jammer.’ Hij slaakt een diepe zucht en schudt zijn hoofd. ‘Nou, vooruit dan maar,’ zegt hij. Hij leunt achterover in zijn stoel en bekijkt Celia nu met redelijk veel belangstelling.
Marco richt zich weer op zijn vragenlijst, zijn pen weer in zijn hand.
‘B-bent u in staat zonder podium op te treden?’
‘Ja,’ zegt Celia.
‘Kunnen uw illusies van alle kanten bekeken worden?’
Celia glimlacht. ‘Zoeken jullie iemand die te midden van publiek kan optreden?’ vraagt ze aan Chandresh. Hij knikt. ‘Juist,’ zegt Celia. En dan, zo snel dat ze niet eens lijkt te bewegen, pakt ze haar jasje van het podium en gooit het naar de stoelen, waar het niet neertuimelt, maar omhoogschiet en zichzelf lijkt op te vouwen. In een oogwenk veranderen de plooien van zijde in glanzend zwarte veren, grote, klapperende vleugels, en het is onmogelijk het moment vast te stellen dat het een raaf is geworden en niet langer uit stof bestaat. De raaf scheert over de roodfluwelen stoelen en omhoog naar het balkon, waar hij in merkwaardige kringen rondvliegt.
‘Indrukwekkend,’ zegt Mme Padva.
‘Tenzij ze hem verborgen hield in die enorme mouwen,’ mompelt Chandresh. Op het podium loopt Celia dichter naar Marco toe.
‘Mag ik dat even lenen?’ vraagt ze hem, en ze wijst op zijn schrijfblok. Hij aarzelt voordat hij het haar overhandigt.
‘Dank u,’ zegt ze, en ze keert terug naar het midden van het podium.
Ze werpt nauwelijks een blik op de lijst met vragen die met een nauwkeurig handschrift zijn opgeschreven en gooit het schrijfblok recht omhoog, waarna het tuimelend neervalt en het waas van dwarrelend papier in een witte duif verandert die met zijn vleugels klappert en in bogen door het theater vliegt. De raaf krast ernaar vanaf zijn hoge plek op het balkon.
‘Ha!’ roept Chandresh uit, zowel naar de duif als bij de uitdrukking op Marco’s gezicht.
De duif duikt weer naar Celia en landt zachtjes op haar uitgestoken hand. Ze streelt zijn vleugels en laat hem dan weer omhoogvliegen. Hij is ongeveer een meter hoog als zijn vleugels weer in papier veranderen en hij snel omlaagtuimelt. Celia vangt het schrijfblok met één hand op en overhandigt het aan Marco, die nu een paar tinten bleker is.
‘Bedankt,’ zegt Celia met een glimlach. Marco knikt afwezig, mijdt haar blik en snelt terug naar zijn hoek.
‘Prachtig, ronduit prachtig,’ zegt Chandresh. ‘Dit zou weleens kunnen werken. Dit zou heel goed kunnen werken.’ Hij staat op en loopt door het gangpad naar beneden, waar hij bij het voetlicht voor de orkestbak in gedachten verzonken heen en weer blijft lopen.
‘Er is wel een probleem: de kostuums voor haar!’ roept Mme Padva vanaf haar plek. ‘Ik had alleen op avondkleding voor mannen gerekend. Een vergelijkbare soort jurk zal wel volstaan, denk ik.’
‘Wat voor soort kleding heeft u nodig?’ vraagt Celia.
‘We hebben een kleurenschema waaraan we ons moeten houden, m’n kind,’ zegt Mme Padva. ‘Of liever gezegd een gebrek aan kleur. Alleen zwart en wit. Hoewel een volledig zwarte jurk voor jou misschien een beetje te somber is.’
‘Ik snap het,’ zegt Celia.
Mme Padva staat op en loopt door het gangpad naar waar Chandresh aan het ijsberen is. Ze fluistert iets in zijn oor en hij draait zich om om met haar te overleggen, waarbij hij even wegkijkt van Celia.
Op Marco na kijkt niemand naar haar terwijl ze volkomen roerloos op het podium staat en geduldig afwacht. En dan begint haar jurk heel langzaam te veranderen.
Het begint bij de halslijn en sijpelt als inkt naar beneden: de groene zijde verandert in nachtzwart.
Marco hapt naar adem. Bij het geluid draaien Chandresh en Mme Padva zich om, net op tijd om het voortkruipende zwart aan de onderkant van de jurk te zien vervagen en overgaan in sneeuwwit, tot aan niets meer te zien is dat de jurk ooit groen is geweest.
‘Nou, dat maakt mijn werk een stuk gemakkelijker,’ zegt Mme Padva. Ze kan de vreugde in haar ogen niet verhullen. ‘Hoewel ik denk dat je haar misschien te licht is.’
Celia schudt haar hoofd en haar bruine krullen krijgen een diepere kleur, bijna zwart, net zo glanzend en donker als de vleugels van haar raaf.
‘Prachtig,’ zegt Chandresh, bijna tegen zichzelf.
Celia glimlacht slechts.
Chandresh rent in twee sprongen het trapje naar het podium op. Hij inspecteert Celia’s jurk van alle kanten.
‘Mag ik?’ vraagt hij, voordat hij voorzichtig de stof van haar rok aanraakt. Celia knikt. De zijde is onmiskenbaar zwart en wit, de overgang tussen de twee een licht vervagend grijs, en de vezels zijn zichtbaar in de stof.
‘Wat is er met je vader gebeurd, als ik zo vrij mag zijn?’ vraagt Chandresh, die zijn aandacht nog steeds op haar jurk heeft gevestigd.
‘Dat mag,’ zegt Celia. ‘Een van zijn trucs ging niet helemaal zoals de bedoeling was.’
‘Dat is verdomd jammer,’ zegt hij, en hij stapt naar achteren. ‘Juffrouw Bowen, hebt u misschien interesse in een nogal bijzondere baan?’
Hij knipt met zijn vingers en Marco komt met zijn schrijfblok naar hen toe. Een paar passen van Celia blijft hij staan. Zijn blik gaat van haar jurk naar haar haar en weer terug. Hij neemt de tijd.
Voordat ze kan antwoorden, echoot door het theater het gekras van de raaf, die nog steeds op het balkon zit en nieuwsgierig naar het tafereel voor zich kijkt.
‘Wacht even,’ zegt Celia. Met een delicaat gebaar heft ze haar hand naar de raaf. Die reageert door opnieuw te krassen, waarna hij zijn grote vleugels spreidt en naar het podium vliegt, steeds sneller naarmate hij het dichter nadert. Hij duikt en vliegt recht op Celia af. Hij aarzelt of vertraagt niet als hij het podium bereikt, maar vliegt in volle vaart verder. Chandresh springt geschrokken achteruit en valt bijna over Marco heen als de raaf in een werveling van veren tegen Celia op botst.
En dan is hij weg. Er resteert geen enkele veer en Celia draagt weer een zwart jasje met pofmouwen, dichtgeknoopt over haar zwart-witte jurk.
Mme Padva staat voor de orkestbak en klapt.
Celia buigt en maakt van de gelegenheid gebruik om haar handschoenen op te rapen.
‘Ze is perfect,’ merkt Chandresh op, en hij haalt een sigaar uit zijn borstzak. ‘Absoluut perfect.’
‘Ja, meneer,’ zegt Marco achter hem, en het schrijfblok in zijn hand trilt een beetje.