De geliefden
Op het plateau midden in de menigte, zo hoog dat ze van alle kanten duidelijk zichtbaar zijn, staan twee gedaantes, stil als standbeelden.
De vrouw draagt een jurk die wel iets weg heeft van de bruidsjurk van een ballerina: wit, frivool en doorvlochten met zwarte linten die wapperen in de nachtlucht. Haar benen zijn gehuld in gestreepte kousen, haar voeten in hoge zwarte laarzen met knopen. Haar donkere haar is in golven opgestoken, versierd met hier en daar een witte veer.
Haar metgezel is een aantrekkelijke man, iets langer dan zij, in een volmaakt gesneden zwart krijtstreeppak. Zijn overhemd is stralend wit, zijn stropdas zwart en onberispelijk geknoopt. Op zijn hoofd rust een zwarte bolhoed.
Ze staan daar als verstrengeld, hoewel ze elkaar niet aanraken, hun hoofden naar elkaar toe gebogen, hun lippen bevroren in het moment vlak voor (of na) de kus.
Hoewel je al een tijdje naar ze kijkt, verroeren ze zich niet. Geen enkele beweging van vingertoppen of wimpers. Niets wat erop wijst dat ze überhaupt ademen.
‘Ze kunnen niet echt zijn,’ merkt iemand op.
Veel bezoekers werpen een blik op hen en lopen verder, maar hoe langer je kijkt, hoe meer uiterst subtiele bewegingen je ziet. De verandering in de curve van een hand die bij een arm zweeft. De veranderende hoek van een been dat volmaakt in evenwicht is. Waarbij de gedaanten voortdurend naar de ander neigen.
En toch raken ze elkaar nog steeds niet aan.