Lessen in magie
1875 - 1880
Celia groeit op in verschillende theaters. De meeste tijd in New York, maar ze brengt ook langere periodes door in andere steden: Boston, Chicago, San Francisco. Zo nu en dan zijn er uitstapjes naar Milaan, Parijs of Londen. Ze lopen in elkaar over in een waas van mufheid, fluweel en zaagsel, tot Celia het punt bereikt waarop ze niet meer weet in welk land ze is. Niet dat het ertoe doet.
Zolang ze nog klein is, gaat haar vader overal met haar mee. Na afloop van voorstellingen pronkt hij met haar in pubs bij zijn collega’s en kennissen, alsof ze een dierbaar hondje in een dure jurk is.
Wanneer hij besluit dat ze te groot is om nog langer als aanbiddelijk accessoire te fungeren, begint hij haar achter te laten in kleedkamers en hotels.
Ze vraagt zich elke avond af of hij deze keer misschien niet terugkeert, maar hij komt altijd op de onmogelijkste tijden binnenstommelen, en soms klopt hij haar dan zachtjes op het hoofd terwijl zij doet alsof ze slaapt, en andere keren negeert hij haar volkomen.
Haar lessen zijn minder formeel geworden. Vroeger gaf hij haar les op gezette tijden, zij het onregelmatig, nu ondervraagt hij haar voortdurend, maar nooit in het openbaar.
Zelfs zoiets eenvoudigs als haar veters strikken verbiedt hij haar met de hand te doen. Ze staart naar haar voeten en dwingt de veters zwijgend zich in slordige lussen vast en weer los te knopen, en ze kijkt kwaad als ze in de war raken.
Haar vader is niet erg toeschietelijk als ze vragen stelt. Ze weet inmiddels dat de man in het grijze pak die haar vader Alexander noemde ook een leerling heeft, en dat er een soort spel zal plaatsvinden.
‘Als schaken?’ vraagt ze op een keer.
‘Nee,’ zegt haar vader. ‘Niet als schaken.’
de jongen groeit op in een herenhuis in Londen. Hij ziet niemand, zelfs niet wanneer zijn maaltijden naar zijn kamer worden gebracht. Die verschijnen op een afgedekt dienblad voor de deur en verdwijnen op dezelfde manier, ongezien. Eens per maand komt er een man langs die zwijgend zijn haar knipt. En eens per jaar neemt dezelfde man hem de maat voor nieuwe kleren.
De jongen brengt het grootste deel van de tijd lezend door. En schrijvend natuurlijk. Hij schrijft delen van boeken over, kopieert woorden en symbolen die hij aanvankelijk niet begrijpt, maar die onder zijn met inkt bevlekte vingers intiem en vertrouwd gaan aanvoelen wanneer ze keer op keer en op steeds rechtere regels gevormd worden. Hij leest geschiedverhalen, mythologieën en romans. Langzaam maar zeker leert hij andere talen, hoewel de uitspraak hem moeite kost.
Zo nu en dan zijn er excursies naar musea en bibliotheken, op rustige tijden, wanneer er weinig of helemaal geen andere bezoekers zijn. De jongen is dol op die tripjes, zowel om wat zich in die gebouwen bevindt als vanwege de afwijking van zijn vaste routine. Maar ze vinden maar zelden plaats, en hij mag niet zonder begeleiding het huis uit.
De man in het grijze pak komt hem elke dag opzoeken in zijn kamer, meestal met een stapel nieuwe boeken. Hij geeft hem dan precies een uur lang les over dingen waarvan de jongen betwijfelt of hij ze ooit helemaal zal begrijpen.
Slechts eenmaal informeert de jongen wanneer hij mag doen wat de man in het grijze pak zelf tijdens de lessen op hun vaste tijden maar heel zelden demonstreert.
‘Als je er klaar voor bent,’ is zijn enige antwoord.
Het duurt geruime tijd voor hij klaar wordt geacht.
de duiven die tijdens de optredens van Prospero op het podium en zo nu en dan in het publiek verschijnen, zitten in sierlijke kooien en worden samen met de rest van zijn bagage en toebehoren afgeleverd bij de theaters.
Door een dichtslaande deur tuimelt een stapel koffers en kisten in zijn kleedkamer opzij, waardoor een kooi met duiven omvalt.
De koffers komen direct weer overeind, maar Hector pakt de kooi op om de schade op te nemen.
Hoewel de meeste duiven slechts een beetje daas zijn door de val, heeft één duidelijk een gebroken vleugel. Hector haalt de vogel er voorzichtig uit, en de beschadigde spijlen herstellen zich zodra hij de kooi neerzet.
‘Kunt u hem beter maken?’ vraagt Celia.
Haar vader kijkt naar de gewonde duif en weer naar zijn dochter. Hij wacht tot ze een andere vraag stelt.
‘Mag ik hem beter maken?’ vraagt ze na een tijdje.
‘Probeer maar,’ zegt haar vader, en hij overhandigt haar de vogel.
Celia streelt de trillende duif zachtjes en staart gespannen naar zijn gebroken vleugel.
De vogel maakt een smartelijk, gesmoord geluid, heel anders dan het gebruikelijke koeren.
‘Ik kan het niet,’ zegt Celia met tranen in haar ogen, en ze houdt de vogel op naar haar vader.
Hector pakt de duif aan en draait hem vlug de nek om, de protestkreten van zijn dochter negerend.
‘Voor levende dingen gelden andere regels,’ zegt hij. ‘Je moet met iets eenvoudigers oefenen.’ Hij pakt Celia’s enige pop van een stoel en laat hem op de grond vallen, waardoor het porseleinen kopje barst.
Als Celia haar vader de volgende dag de volmaakt gerepareerde pop overhandigt, knikt hij slechts instemmend, waarna hij haar wegwuift en verdergaat met de voorbereidingen voor zijn optreden.
‘U had de vogel beter kunnen maken,’ zegt Celia.
‘Dan zou je niets hebben geleerd,’ zegt Hector. ‘Je moet begrijpen wat je beperkingen zijn, zodat je die te boven kunt komen. Je wilt toch winnen?’
Celia knikt en kijkt neer op haar pop. Aan niets is te zien dat hij ooit beschadigd is geweest: het lege, glimlachende gezicht vertoont geen enkel barstje.
Ze gooit hem onder een stoel en neemt hem niet mee wanneer ze het theater verlaten.
de man in het grijze pak neemt de jongen een week mee naar Frankrijk, maar niet echt voor een vakantie. De reis wordt niet aangekondigd en de kleine koffer van de jongen is buiten zijn weten om gepakt.
De jongen gaat ervan uit dat ze in Frankrijk zijn voor een les, maar er komt geen bepaald onderwerp ter sprake. Na de eerste dag vraagt hij zich af of ze er alleen zijn voor het eten, betoverd als hij is door het weelderige kraken van versgebakken brood in de boulangeries en de enorme verscheidenheid aan kazen.
Er zijn bezoekjes aan rustige musea tijdens rustige uren, waarin de jongen vergeefs probeert net zo stil als zijn leermeester door de zalen te lopen, en hij krimpt ineen als er een voetstap weerklinkt. Hoewel hij om een schetsboek vraagt, beweert zijn leermeester dat het beter voor hem is als hij de beelden opslaat in zijn geheugen.
Op een avond wordt de jongen naar het theater gestuurd.
Hij verwacht een toneelstuk of misschien een ballet te zullen zien, maar wat hij te zien krijgt is een optreden dat hij maar merkwaardig vindt.
De man op het podium, een bebaarde man met gladgekamd haar wiens witte handschoenen zich bewegen als vogels die afsteken tegen het zwart van zijn pak, vertoont eenvoudige trucs en handigheidjes. Vogels verdwijnen uit kooien met dubbele bodems en zakdoeken schieten uit zakken en worden weer verborgen in manchetten.
De jongen kijkt nieuwsgierig naar de goochelaar en zijn bescheiden publiek. De toeschouwers lijken onder de indruk van de kunstjes en klappen regelmatig beleefd.
Als hij zijn onderwijzer na de voorstelling vragen stelt, wordt hem te kennen gegeven dat de kwestie pas besproken zal worden als ze aan het einde van de week terugkeren naar Londen.
De volgende avond wordt de jongen naar een groter theater gebracht en tijdens het optreden opnieuw alleen gelaten. De grote omvang van het publiek maakt hem nerveus, hij is nooit eerder in een ruimte met zo veel mensen geweest.
De man op dit podium lijkt ouder dan de magiër van de vorige avond. Hij draagt een mooier pak. Zijn bewegingen zijn nauwkeuriger. Elke vertoning die hij opvoert is niet alleen ongebruikelijk, maar ook fascinerend.
Het applaus is meer dan beleefd.
Deze magiër verstopt geen zakdoeken in zijn kanten manchetten. De vogels die vanaf allerlei plekken verschijnen hebben helemaal geen kooien. Dit zijn prestaties die de jongen alleen in zijn lessen heeft gezien. Manipulaties en vertoningen waarover hem nadrukkelijk te kennen is gegeven dat ze geheim moeten blijven.
De jongen klapt ook als Prospero de Tovenaar zijn laatste buiging maakt.
Opnieuw weigert zijn leermeester zijn vragen te beantwoorden voordat ze terugkeren naar Londen.
Eenmaal terug in het herenhuis vervalt hij weer in een routine die nu voelt alsof ze nooit is onderbroken, en dan vraagt de man in het grijze pak de jongen hem te vertellen wat het verschil tussen de twee optredens was.
‘De eerste man gebruikte mechanische apparaten en spiegels en liet het publiek ergens anders naar kijken wanneer hij niet wilde dat ze iets zagen, om ze te misleiden. De tweede man, degene die vernoemd was naar de hertog uit De storm, deed alsof hij iets vergelijkbaars deed, maar hij gebruikte geen spiegels of kunstjes. Hij deed de dingen zoals u ze doet.’
‘Heel goed.’
‘Kent u die man?’ vraagt de jongen.
‘Ik ken die man al heel lang,’ zegt zijn leermeester.
‘Leert hij die dingen ook, zoals u ze mij leert?’
Zijn leermeester knikt, maar weidt er niet over uit.
‘Hoe kunnen de mensen die kijken het verschil niet zien?’ vraagt de jongen. Voor hem is het duidelijk, hoewel hij niet goed kan uitleggen waarom. Het was net zozeer iets wat hij in de lucht voelde als observeerde met zijn ogen.
‘Mensen zien wat ze willen zien. En in de meeste gevallen wat anderen zeggen dat ze zien.’
Ze bespreken de kwestie verder niet.
Hoewel er zo nu en dan nog meer reizen volgen die niet echt vakanties zijn, wordt de jongen niet meegenomen naar andere goochelaars.
prospero de tovenaar gebruikt een zakmes om de vingertopjes van zijn dochter één voor één open te snijden en kijkt woordeloos toe terwijl ze huilt tot ze kalm genoeg is om ze zelf te genezen, waarbij druppels bloed langzaam terugkruipen.
De huid smelt samen, krullen van lijntjes op de vingers vinden elkaar en sluiten zich weer.
Celia’s schouders zakken en laten de spanning los die erin lag opgehoopt. Haar opluchting is voelbaar als ze zichzelf veilig herneemt.
Haar vader gunt haar slechts enkele ogenblikken om uit te rusten voordat hij haar zojuist genezen vingers opnieuw opensnijdt.
de man in het grijze pak haalt een zakdoek uit zijn zak en laat hem op de tafel vallen, waar hij met een doffe plof neerkomt, door iets zwaarders dan zijde dat verscholen is in de plooien. Hij trekt het vierkante stuk zijde omhoog en laat de inhoud, een gouden ring, over de tafel rollen. Het kleinood is enigszins dof en gegraveerd met iets waarvan de jongen denkt dat het woorden in Latijn kunnen zijn, maar de letters zijn krullend en sierlijk en hij kan ze niet ontcijferen.
De man in het grijze pak steekt de nu lege zakdoek weer in zijn zak.
‘Vandaag gaan we het over verbinden hebben,’ zegt hij.
Als ze het moment van de les bereiken waarop praktische demonstraties plaatsvinden, draagt hij de jongen op de ring om zijn vinger te doen. Hij raakt de jongen nooit aan, wat de omstandigheden ook zijn.
De jongen probeert de ring vergeefs los te wrikken terwijl hij oplost in zijn huid.
‘Verbindingen zijn permanent, jongen,’ zegt de man in het grijze pak.
‘Waar ben ik mee verbonden?’ vraagt de jongen, en hij fronst naar het litteken op de plek waar zojuist de ring nog zat.
‘Met een verplichting die je al had, en met iemand die je voorlopig nog niet zult ontmoeten. De details doen er op dit moment niet toe. Dit is slechts een noodzakelijk technisch detail.’
De jongen knikt en stelt verder geen vragen, maar als hij die avond alleen is en niet kan slapen, staart hij urenlang naar zijn hand in het maanlicht en vraagt zich af met wie hij verbonden is.
duizenden kilometers verderop, in een overvol theater waar voor de man op het podium donderend applaus klinkt, krult Celia Bowen zich in de schaduwen van ongebruikte decorstukken huilend op tot een klein hoopje.