•56•
Bill Patterson draaide zijn hoofd opzij en keek zijn dochter aan. Ze waren nog steeds aan het rijden en in het afgelopen half uur was het steeds heviger gaan sneeuwen. ‘Dus die vent van kantoor had mij een pakje moeten sturen dat ik voor jou moest bewaren? Een kopie van iets wat op een diskette stond die Jason jou had toegestuurd?’
Sidney knikte.
‘Maar je weet niet wat het is?’
‘Hij heeft het vercijferd, pa. Ik heb nu het wachtwoord, maar ik moest wachten tot het pakje was aangekomen.’
‘Maar het is dus nooit aangekomen? Weet je dat zeker?’
Geërgerd zei Sidney: ‘Ik heb de FedEx gebeld. Ze hebben dat pakketje nooit opgehaald. Toen heb ik zijn huis gebeld, en er werd opgenomen door de politie. O, god!’ Ze huiverde bij de gedachte aan wat er met Jeff Fisher gebeurd zou kunnen zijn. ‘O, als hem maar niets overkomen is!’
‘Heb je je antwoordapparaat al geprobeerd? Misschien heeft hij wel iets ingesproken.’
Sidneys mond viel open toen de briljante eenvoud van die suggestie tot haar doordrong. ‘Christus! Waarom heb ik daar zelf niet aan gedacht?’
‘Omdat je al twee dagen rent voor je leven,’ zei haar vader ruw maar hartelijk. Hij bukte zich en pakte het jachtgeweer op dat op de vloer voor zijn stoel lag.
Sidney reed een benzinestation in, stopte voor een telefooncel en rende naar de telefoon. De sneeuw kwam nu met zulke bakken tegelijk naar beneden dat ze de witte bestelwagen die langs kwam rijden, niet eens opmerkte. Even later sloeg de wagen onopgemerkt een zijstraatje in, maakte een U-bocht en bleef toen staan wachten tot ze weer de snelweg op zou rijden.
Snel toetste ze het nummer van haar bellen-op-rekeningkaart en haar eigen telefoonnummer in. Het leek wel een eeuwigheid te duren voor het antwoordapparaat reageerde. Er was een hele reeks berichten: van haar broers, van andere familieleden, van vrienden die het nieuws hadden gelezen en die belden omdat ze meer wilden weten, verontwaardigd waren of haar een hart onder de riem wilden steken. Met groeiend ongeduld stond ze naar de eindeloze stroom berichten te luisteren. Toen hapte ze ineens naar adem; er klonk een maar al te bekende stem uit de hoorn.
‘Hallo, Sidney, met oom George. Martha en ik zitten deze week in Canada en we hebben het erg naar onze zin, al is het hier wel heel koud. Zoals beloofd, heb ik de cadeautjes voor jou en Amy zo vroeg mogelijk verstuurd, maar met de post in plaats van met de Federal Express. Dat is anders dan we hadden afgesproken, maar we hebben de Federal Express gemist en we wilden niet langer blijven wachten. Dus het komt eraan, al duurt het dan wat langer. We hebben het aangetekend en per snelpost verstuurd, dus je zult ervoor moeten tekenen. Ik hoop dat het zo ook goed is. Dag, lieve Sidney, we hopen je snel weer te zien en geef Amy maar een kusje van ons. Dáág.’
Langzaam hing Sidney de hoorn weer op de haak. Ze had helemaal geen oom George en tante Martha, maar het was heel duidelijk van wie dit telefoontje afkomstig was. Jeff Fisher had de stem van een oude man niet slecht weten te imiteren. Sidney rende weer naar de wagen en stapte in.
Haar vader keek haar indringend aan. ‘Nou? Heeft hij gebeld?’
Sidney knikte en gaf vol gas, zodat de wagen met piepende banden wegschoot en haar vader hard tegen de rugleuning werd aangedrukt.
‘Waar gaan we zo snel heen?’
‘Naar het postkantoor.’
Het postkantoor van Bell Harbor bevond zich midden in het stadscentrum en de Amerikaanse vlag die er uithing, wapperde heen en weer in de harde wind. Sidney bracht de wagen tot stilstand en haar vader stapte snel uit. Hij liep naar binnen en kwam even later weer naar buiten lopen, bukte zich en stapte weer in. Zijn handen waren leeg. ‘De zending van vandaag is nog niet binnen.’
Sidney staarde hem aan. ‘Echt?’
Hij knikte. ‘Ik ken de directeur van het postkantoor al heel lang. Hij zei dat we om zes uur nog maar eens terug moesten komen. Hij blijft wel even voor ons open. Trouwens, als Fisher het twee dagen geleden heeft verstuurd, kan het zijn dat het morgen pas aankomt.’
Sidney sloeg met beide handen op het stuurwiel en liet toen vermoeid haar voorhoofd erop rusten. Haar vader legde zijn grote hand op haar schouder. ‘Sidney, het komt er uiteindelijk wel. Ik hoop maar dat wat er op die diskette staat een einde zal maken aan deze nachtmerrie.’
Met een bleek gezicht keek Sidney naar hem op. Ze had een wilde blik in haar ogen. ‘Dat moet, pa. Dat móet!’ Haar stem sloeg over. En als dat niet gebeurde? Nee, zo mocht ze niet denken. Ze veegde een haarlok uit haar gezicht, startte de motor en reed weg.
De witte bestelwagen bleef een paar minuten staan wachten, reed toen het zijstraatje uit en zette de achtervolging weer in.
‘Dat geloof je toch niet!’ brulde Sawyer.
Vol machteloze woede keek Jackson hem aan. ‘Wat kan ik eraan doen, Lee? Er is daar een blizzard aan de gang. Zowel National Airport als Dulles en bwi zijn gesloten, net als Kennedy, LaGuardia, Logan en de vliegvelden van Newark en Philadelphia. Het hele luchtverkeer ligt overhoop; de oostkust lijkt op dit moment wel Siberië, en denk maar niet dat het Bureau met dit weer een toestel ter beschikking stelt!’
‘Ray, we moeten naar Bell Harbor! We hadden er nu al moeten zijn. Hoe zit het met de treinen?’
‘Amtrak is nog steeds de rails aan het schoonmaken. En ik heb het even nagekeken, maar er is geen rechtstreekse verbinding. We zouden het laatste stukje met de bus moeten doen, en met dit weer is de snelweg ongetwijfeld op verschillende plaatsen afgesloten. Het is trouwens niet eens allemaal snelweg; het laatste stuk moeten we ook over een paar achterafweggetjes. Dat gaat ons minstens vijftien uur kosten.’
Sawyer keek nu alsof hij elk ogenblik kon ontploffen. ‘Binnen een uur kunnen ze allemaal dood zijn.’
‘Dat hoef je mij niet te vertellen. Als ik erheen kon vliegen door met mijn armen te klapwieken dan deed ik dat onmiddellijk, maar dat kan ik niet, verdomme,’ zei Jackson boos.
Sawyer kwam snel weer tot bedaren. ‘Oké, neem me niet kwalijk, Ray.’ Hij ging zitten. ‘Heb je de plaatselijke politie al weten te bereiken?’
‘Ik heb gebeld. Het dichtstbijzijnde districtskantoor van de fbi zit in Boston. En met dit weer, wie weet? Er zijn nog een paar kleine regiokantoren in Portland en Augusta. Ik heb een bericht ingesproken, maar nog niets gehoord. Misschien kan de staatspolitie iets doen, hoewel die op dit moment waarschijnlijk hun handen vol hebben aan alle verkeersongelukken.’
‘Shit!’ Sawyer schudde vol wanhoop zijn hoofd en trommelde ongeduldig met zijn vingers op tafel. ‘Een vliegtuig, dat is het enige wat erop zit. Er moet toch íemand zijn die met dit weer durft te vliegen?’
Ray schudde zijn hoofd. ‘Misschien een jachtvlieger? Als jij er soms eentje kent?’
Sawyer sprong op. ‘Reken maar.’
De zwarte bestelwagen kwam tot stilstand voor een kleine hangar op het regionale vliegveld van Manassas County. Het sneeuwde nu zo hard dat het zicht maar een paar meter was. Voorafgegaan door een stuk of zes in het zwart gehulde leden van het zwaarbewapende Hostage Rescue Team stapten Sawyer en Jackson naar buiten en renden naar het vliegtuig dat hen met draaiende motoren stond op te wachten. Sawyer ging voorin zitten, naast de piloot, terwijl Jackson en de leden van het Hostage Rescue Team achterin gingen zitten en hun gordels vastmaakten.
‘Ik hoopte je nog eens te ontmoeten voordat deze hele zaak achter de rug zou zijn, Lee,’ schreeuwde George Kaplan over het kabaal van de motoren heen, terwijl hij de forsgebouwde fbi -agent vriendelijk toelachte.
‘Jezus, ik laat mijn vrienden toch niet barsten,
George? En bovendien ben jij een van de weinigen die het aandurft
om met dit weer te vliegen.’ Sawyer keek naar buiten, maar het leek
wel of er een witte deken op de ruit van
de Saab was gelegd. Hij keek weer naar Kaplan, die het vliegtuig nu
naar de startbaan stuurde. Een bulldozer had de korte strook net
schoongeveegd, maar inmiddels begon die al weer aardig besneeuwd te
raken. Omdat het vliegveld officieel was gesloten, waren er geen
andere vliegtuigen in bedrijf. Niemand die bij zijn gezonde
verstand was, zou nu gaan vliegen.
Achter in het vliegtuig rolde Jackson even met zijn ogen, en terwijl hij door het raam naar buiten staarde, hield hij zich stevig vast aan de rand van zijn stoel. Dit was bijna een white-out , het zicht was vrijwel nul. Hij wierp een van de hrt ’ers een snelle blik toe. ‘Je weet toch dat we allemaal hartstikke gek zijn, hè?’
Sawyer draaide zich om en keek hem grijnzend aan. ‘Hé, Ray, je mag ook hier blijven, hoor. Als we weer terug zijn, vertel ik je wel wat je allemaal hebt gemist.’
‘En wie moet er in de tussentijd dan op jou passen?’ vroeg Jackson scherp.
Sawyer grinnikte, maar toen hij zijn blik weer op Kaplan richtte, maakte zijn glimlach plaats voor een bezorgde uitdrukking. ‘Je krijgt dit ding toch wel van de grond, hè?’ vroeg hij.
Kaplan grinnikte. ‘Probeer maar eens een tijdje elke dag door de napalm heen te vliegen.’
Sawyer grijnsde hem even zwakjes toe, maar het ontging hem niet hoe aandachtig Kaplan nu de instrumenten bediende en hoe hij zijn ogen voortdurend op de jagende sneeuw gericht hield. Toen merkte hij de kloppende ader op de rechterslaap van de ntsb -functionaris op. Hij slaakte een diepe zucht, trok zijn veiligheidsgordel zo strak mogelijk aan en toen Kaplan de gashendel naar voren duwde, greep hij met beide handen zijn stoel vast. Het vliegtuigje zette zich in beweging en terwijl het hotsend en botsend over de besneeuwde startbaan reed, won het snel vaart. Sawyer staarde voor zich uit en zag de lichtbundels uit de vliegtuiglampen over een besneeuwde akker glijden. Het einde van de startbaan kwam hen nu razendsnel tegemoet. Terwijl het vliegtuig zich verwoed te weer stelde tegen de sneeuw en de wind, richtte Sawyer zijn blik opnieuw op Kaplan. De piloot keek voortdurend van het terrein voor hen naar zijn instrumentenpaneel en dan weer naar buiten. Toen Sawyer opnieuw voor zich keek, voelde hij zijn adem stokken. Ze zaten aan het eind van de startbaan. De Saab-motoren brulden nu zo luid als ze maar konden, maar het zag ernaar uit dat dat niet voldoende zou zijn.
Achterin sloten Ray Jackson en alle leden van het hrt- team gelijktijdig hun ogen en terwijl hij terugdacht aan die andere kale akker, waar niemand de vliegramp had overleefd, deed hij in stilte een schietgebedje. Plotseling werd de neus van het vliegtuig met een ruk omhooggetrokken en kwam het vliegtuig los van de grond. Grijnzend keek Kaplan naar Sawyer, die ineens een heel stuk bleker was dan een minuut geleden. ‘Zie, je wel. Een makkie.’
Terwijl ze gestaag klommen, trok Sawyer aan Kaplans mouw. ‘Het is misschien een beetje voorbarig, maar als we eenmaal in Maine zijn, is er dan ook een plek waar we kunnen landen?’
Kaplan knikte. ‘Er is een regionaal vliegveld bij Portsmouth, maar vandaaruit is het nog zeker twee uur rijden naar Bell Harbor. Toen ik ons vluchtplan opstelde, heb ik even op de landkaart gekeken. Tien minuten van Bell Harbor ligt een verlaten militair vliegveld. Ik heb de staatspolitie gebeld, en ze zullen zorgen dat daar vervoer voor ons klaar staat.’
‘Zei je “verlaten” vliegveld?’
‘Het is nog steeds goed bruikbaar, Lee. Het goede nieuws is dat we ons met dit weer niet hoeven te bekommeren om het andere luchtverkeer. We kunnen zo’n beetje de hele reis doen wat we maar willen.’
‘Wil je daarmee zeggen dat er verder niemand in de lucht is?’
Kaplan grijnsde. ‘Het slechte nieuws is dat er geen verkeerstoren is. Ze zullen een paar lampen neerzetten om de landingsbaan te markeren, maar verder zijn we aan onszelf overgeleverd. Niet dat dat nou zo erg is, hoor. Ik ben al zo vaak solo geland.’
‘In zulk weer als dit?’
‘Hé, er moet altijd een eerste keer zijn. Maar serieus, Lee, dit vliegtuig is zo stevig als ik weet niet wat en het beschikt over uitstekende instrumenten. We redden het wel.’
‘Als jij dat zegt.’
Tot op een hoogte van bijna duizend meter beukten de sneeuw en de hevige wind op het vliegtuig in, dat dan ook hevig schommelde en schokte. Een plotselinge klap kwam zo hard aan dat het vliegtuig even volkomen tot stilstand leek te komen. Iedereen aan boord hapte verschrikt naar adem toen er een hevige trilling door de romp heen ging en ze bijna honderd meter naar beneden vielen voordat het vliegtuig door de volgende windstoot werd getroffen en zo scheef in de lucht kwam te hangen dat het bijna overtrokken raakte. Toen vielen ze opnieuw en deze keer nog dieper. Sawyer keek uit het raampje. Alles wat hij zag, was wit: sneeuw en wolken, hij kon eigenlijk niet zeggen wat wát was. Zijn gevoel voor hoogte en richting was volkomen verdwenen. Voor zover hij kon beoordelen, zaten ze niet meer dan een meter of twee boven de grond en kwam die nu razend snel op hen af. Kaplan keek hem even aan. ‘Oké, ik moet toegeven dat dit behoorlijk slecht weer is. Vasthouden, jongens, ik stijg naar drie kilometer. Deze storm is zwaar, maar niet al te diep. Ik zal eens iets rustigers opzoeken.’
De daaropvolgende minuten veranderde er weinig. Het vliegtuig klom stijl omhoog of dook diep naar beneden en zo nu en dan kwam het ineens helemaal scheef te hangen. Uiteindelijk braken ze echter door de wolken heen en kwamen ze in een snel donker wordende, maar volkomen heldere hemel terecht. Nog geen minuut later vloog het vliegtuig in een keurige rechte lijn naar het noorden.
Ongeveer twintig minuten voordat Sawyer en zijn manschappen aan hun vlucht waren begonnen, was er vanaf een particuliere airstrip op het platteland van Virginia, zestig kilometer ten westen van Washington D.C., een ander privé-vliegtuig opgestegen. Het vloog op een hoogte van negen kilometer en zijn snelheid was bijna twee keer zo groot als die van de Saab. Het zou Bell Harbor bereiken in nog minder dan de helft van de tijd die het fbi -toestel daarvoor nodig zou hebben.
Het was even na zes uur toen Sidneys auto tot stilstand kwam voor het postkantoor. Bill Patterson ging naar binnen en deze keer kwam hij naar buiten lopen met een dikke envelop. Terwijl de Cadillac snel wegreed, trok hij een uiteinde van de envelop open en keek wat erin zat. Om beter te kunnen zien, deed hij het binnenlampje aan.
Sidney keek hem vragend aan. ‘Nou?’
‘Inderdaad, een computerdiskette.’
Sidney ontspande zich iets. Ze stak haar hand in haar zak en wilde het papiertje met het wachtwoord eruit vissen. Toen haar vinger het grote gat in haar zak voelde, werd ze lijkbleek. Nu pas merkte ze dat de voering van haar jasje was opengesneden. Ze zette de wagen langs de kant en begon panisch al haar zakken te doorzoeken. ‘O, mijn god! Dat is toch niet te geloven?’ Ze roffelde met haar vuisten op de zitting. ‘Verdómme!’
‘Wat is er, Sid?’ Haar vader greep een van haar handen beet en ze liet zich weer achterover zakken. ‘Ik had het wachtwoord in mijn zak zitten, maar nu is het weg. Waarschijnlijk ben ik het kwijtgeraakt in het huis, terwijl die vent zijn best deed om me aan stukken te snijden.’
‘En er is niemand anders die het in zijn bezit heeft?’
Nerveus liet Sidney het puntje van haar tong over haar lippen glijden. ‘Lee Sawyer heeft het.’ Toen ze de wagen weer liet optrekken, keek ze zonder erbij na te denken in de achteruitkijkspiegel. ‘Die kan ik wel proberen.’
‘Sawyer. Dat is toch die grote vent die bij ons aan de deur is geweest?’
‘Ja.’
‘Maar je wordt toch gezocht? Dan kun je toch zeker geen contact met hem opnemen?’
‘Dat zit wel goed, pa. Hij staat aan onze kant. Wacht even.’ Ze reed een benzinestation in en parkeerde de wagen naast een telefooncel. Terwijl haar vader in de wagen bleef zitten, draaide Sidney het nummer van Sawyers huis. Terwijl ze stond te wachten tot er zou worden opgenomen, zag ze een witte bestelwagen het benzinestation binnenrijden. Aan het nummerbord was te zien dat de wagen afkomstig was uit Rhode Island. Ze bleef er even argwanend naar staan kijken, maar was hem ogenblikkelijk vergeten toen er een wagen van de staatspolitie het benzinestation binnen kwam rijden. Een van de twee agenten stapte uit en ze voelde zich verstarren toen hij in haar richting keek. Toen liep hij het kleine gebouwtje binnen waar je moest afrekenen en waar ook een minimarktje was gevestigd. Sidney draaide zich snel om, zodat de achtergebleven agent haar niet kon zien, en sloeg haar kraag op. Een minuut later stapte ze de auto weer in.
‘Jezus, toen ik die politiewagen zag, dacht ik dat ik erin zou blijven,’ zei Patterson. Zijn borstkas ging gejaagd op en neer.
Sidney startte de motor en reed langzaam weg. De politieman was nog steeds in het gebouwtje. Waarschijnlijk was hij koffie aan het halen, dacht ze.
‘Heb je Sawyer kunnen bereiken?’
Ze schudde haar hoofd. ‘God, dit is toch ongelooflijk?’ Eerst had ik de diskette, maar geen wachtwoord. Toen had ik het wachtwoord, maar geen diskette meer. En nu heb ik de diskette weer, maar ben ik het wachtwoord kwijt. Ik denk dat ik gek word.’ Ze trok aan haar haar.
‘Waar heb je dat wachtwoord trouwens vandaan?’
‘Uit Jasons elektronische postbus bij America Online. O, mijn god!’ Ze ging met een ruk rechtop zitten.
‘Wat?’
‘Ik kan dat bericht ook lezen vanuit Jasons postbus.’
Sidneys spieren ontspanden zich weer. ‘Nee, daar heb ik een computer voor nodig.’
Haar vader glimlachte. ‘Die hebben we toch?’
Met een ruk keek ze op. ‘Wát?’
‘Ik heb mijn laptop meegenomen. Je weet dat ik door Jasons toedoen helemaal aan computers verslingerd ben geraakt. Ik heb er een kaartenbak op staan, plus een overzicht van al mijn beleggingen, een stel spelletjes, en zelfs wat medische informatie. En bovendien zit er een modem op en ben ik lid van aol. Al hun software staat op mijn harde schijf.’
‘Je bent geweldig, pa.’ Ze gaf hem een kus op zijn wang.
‘Er is maar één probleem.’
‘En dat is?’
‘Hij staat nog in het huis, bij de rest van de spullen.’
Sidney sloeg zichzelf voor haar voorhoofd. ‘Verdómme!’
‘Nou, dan gaan we hem toch halen?’
Ze schudde heftig van nee. ‘Veel te riskant, pa.’
‘Waarom? We zijn tot de tanden gewapend en wie die lui ook geweest mogen zijn, we hebben ze al lang van ons afgeschud. Waarschijnlijk denken ze dat we al een heel eind weg zijn. Ik hoef maar een minuut binnen te zijn, daarna rijden we terug naar het motel, sluiten het modem aan op de telefoonlijn en halen dat wachtwoord op.’
Sidney aarzelde. ‘Ik weet het echt niet, pa.’
‘Hoor eens, ik weet niet hoe jij erover denkt, maar ik wil nu wel heel graag weten wat hier allemaal op staat.’ Hij hield de envelop omhoog. ‘Jij niet?’
Sidney keek naar de envelop en beet op haar lip. Toen zette ze haar richtingaanwijzer aan, maakte een U-bocht en begon terug te rijden.
Het straalvliegtuig brak door het laaghangende wolkendek en kwam slippend tot stilstand op het particuliere landingsterrein. Het uitgestrekte vakantieoord aan de kust van Maine was ooit het zomerverblijf geweest van een van de eerste grootindustriëlen. Tegenwoordig was het een populaire vakantiebestemming voor de welgestelden. Maar nu, in december, was het volkomen verlaten. De enigen die er ’s winters kwamen, waren de medewerkers van een plaatselijke firma, die één keer per week kwamen kijken of alles nog in orde was. Een van de voornaamste aantrekkelijke eigenschappen van het zomerverblijf was zijn afzondering. Kilometers in de omtrek was er geen enkel ander bouwwerk te bekennen en nog geen driehonderd meter van de landingsbaan kwamen de enorme golven van de Atlantische Oceaan aanstormen om met donderend geweld op de kust uit elkaar te spatten. Een groepje bijzonder grimmig kijkende mensen stapte het vliegtuig uit. Ze werden opgewacht door een wagen die hen naar een gebouw reed dat niet meer dan een minuut rijden van de landingsbaan verwijderd lag. Het vliegtuig maakte een bocht van honderdtachtig graden en reed naar het andere eind van de baan toe. Daar ging de deur opnieuw open en stapte er nog iemand uit. Snel liep hij naar het gebouw toe.
Moeizaam stuurde Sidney de Cadillac over de met een dikke laag sneeuw bedekte weg. Er waren al een paar keer sneeuwschuivers langs geweest, maar Moeder Natuur had hier duidelijk de overhand. Zelfs de zware Cadillac reed hortend en stotend over de oneffen laag sneeuw. Sidney keek haar vader eens aan. ‘Pa, dit bevalt me niet. Als we gewoon doorrijden naar Boston, kunnen we daar over een uur of vijf zijn. Dan gaan we naar ma en Amy en morgenochtend proberen we ergens een computer te vinden.’
Er verscheen nu een koppige uitdrukking op haar vaders gezicht. ‘In dit weer? De snelweg is waarschijnlijk afgesloten. Jezus, het grootste deel van de hele staat Maine is in dit seizoen potdicht. We zijn er bijna. Jij blijft in de auto zitten, met de motor aan, en ik ben weer terug voordat je tot tien hebt kunnen tellen.’
‘Maar, pa...’
‘Sidney, er is daar niemand. We zijn daar helemaal alleen. En ik zal mijn geweer meenemen. Je denkt toch niet dat iemand iets wil proberen? Blijf gewoon langs de weg staan. Niet de oprit oprijden, dan blijf je vastzitten.’
Uiteindelijk liet Sidney zich overreden en deed wat haar gezegd was. Haar vader stapte uit, stak toen zijn hoofd weer naar binnen en zei met een brede grijns op zijn gezicht: ‘Begin maar te tellen.’
‘Schiet nou maar op, pa!’
Angstig keek ze toe hoe hij met zijn geweer in de hand moeizaam door de sneeuw naar het huis liep en speurde daarna in beide richtingen de straat af. Waarschijnlijk had haar vader gelijk. Ze keek omlaag naar de envelop met de diskette erin, pakte hem op en stopte hem in haar tasje. Ze wilde die niet nog eens kwijtraken. Toen er in het huis plotseling een licht aan werd gedaan, ging ze geschrokken rechtop zitten en kwam daarna weer tot bedaren. Haar vader moest natuurlijk kunnen zien wat hij deed. Ze waren hier nu bijna klaar. Toen ze de deur dicht hoorde gaan en naderende voetstappen hoorde, keek ze weer naar het huis. Dat had hij snel gedaan.
‘Sidney!’ Ze keek met een ruk omhoog en zag tot haar afgrijzen hoe haar vader de omloop rondom de eerste verdieping op rende. ‘Weg!’
Door de verblindend witte sneeuw heen zag ze hoe een paar handen haar vader vastgrepen en hem ruw tegen de grond trokken. Ze hoorde hem weer iets schreeuwen, maar door de harde wind kon ze het niet verstaan, en toen viel er niets meer te horen. Ineens viel het licht van een paar koplampen op de zijkant van haar gezicht. Toen ze weer voor zich uit keek, zat de witte bestelwagen al bijna boven op haar. Voor die tijd had hij waarschijnlijk met zijn lichten uit gereden.
Toen merkte ze naast de wagen een schimmige gestalte op en vol afgrijzen zag ze de loop van een machinepistool omhoog komen. In één vloeiende beweging drukte ze op de knop van de automatische deurvergrendeling, zette de versnelling in zijn achteruit en gaf gas. Terwijl ze zich opzij liet vallen, werd de Cadillac getroffen door een hele reeks machinepistoolkogels, zodat het portierraampje en de halve voorruit kapot werden geschoten. Doordat Sidney plotseling zo veel gas gaf, slipte de voorkant van de zware wagen weg en sloeg tegen de schutter aan, zodat die languit in de sneeuw belandde. Vrijwel onmiddellijk daarna raakten de wielen van de Cadillac het asfalt en schoot de wagen achteruit. Sidney, die nu onder de kleine stukjes glas zat, ging rechtop zitten en terwijl ze de bestelwagen op zich af zag komen deed ze verwoed haar best om de slippende wagen weer in bedwang te krijgen Ze reed achteruit de straat in tot ze voorbij de kruising met de weg van en naar het strand was, zette de versnelling in zijn één, gaf weer vol gas en stuurde de wagen slippend de bocht door. Er spoot een stroom sneeuw, zout en gravel onder de banden vandaan en toen schoot de wagen weg. Terwijl de sneeuw en de wind door de vele gaten in de ruiten en de carrosserie gierden, keek ze in de achteruitkijkspiegel. Waarom kwamen ze niet achter haar aan? Maar even later, toen haar geest weer normaal begon te werken, realiseerde ze zich wat het antwoord op die vraag was. Omdat ze nu haar vader in hun macht hadden.