•36•

Het vrolijke kabaal dat meestal geassocieerd werd met Jackson Square zou een sterk contrast hebben gevormd met de heel wat bescheidener attracties die er op dit uur van de ochtend in het Quarter te zien waren. Muzikanten, jongleurs en mensen op éénwielertjes, tarotleggers en schilders, van middelmatig tot heel erg goed, vochten om de aandacht en de dollars van de weinige toeristen die zich in dit slechte weer buiten de deur hadden gewaagd.

Sidney liep langs de drie bogen van de kathedraal van Saint-Louis. Ze wilde ergens iets gaan eten en volgde bovendien de instructies van haar man op. Als hij om tien uur ’s ochtends nog geen contact met haar had opgenomen in het hotel, moest ze naar Jackson Square gaan. Het anonieme ruiterstandbeeld van Andrew Jackson, dat het plein de afgelopen honderdveertig jaar luister had bijgezet, doemde onheilspellend voor haar op toen ze naar de French Market Place aan Decatur Street liep. In haar studententijd was ze al een paar keer eerder in deze stad geweest. Toen was ze nog jong genoeg geweest om de dronken uitspattingen van Mardi Gras niet alleen leuk te vinden, maar er ook zelf aan mee te doen zonder daaraan onderdoor te gaan.

Een paar minuten later zat ze met een kop hete koffie op een terras aan de rivier en terwijl ze lusteloos naar de sleepboten keek die langzaam over de brede Mississippi naar de enorme brug in de verte voeren, nam ze zo nu en dan zonder veel enthousiasme een hap van een croissant. Binnen een straal van honderd meter bevonden zich twee teams van de fbi , die allebei op discrete wijze hun afluisterapparatuur op haar gericht hielden, zodat vrijwel geen woord dat ze zei of dat tegen haar werd gezegd, hun zou ontgaan.

Een paar minuten zat Sidney daar alleen. Ze dronk rustig haar koffie op en keek aandachtig naar de witte golfkopjes op de indrukwekkende rivier, die door de regen bijna buiten zijn oevers dreigde te treden.

‘Wedden om drieënhalve dollar dat ik kan zeggen waar je je schoenen hebt gekocht?’

Sidney schrok op uit haar mijmeringen en keek de man verbaasd aan. Achter haar verstarden de agenten even en ze deden voorzichtig een stapje vooruit. Als hij geen kleine neger van een jaar of zeventig was geweest, zouden ze zo hard ze maar konden naar de man zijn toegerend, maar dit was duidelijk Jason Archer niet. Al zou hij natuurlijk toch nog wel iets met de zaak te maken kunnen hebben.

‘Wat?’ Ze schudde even met haar hoofd om haar gedachten weer op een rijtje te krijgen.

‘Je schoenen, ik weet waar je je schoenen hebt gekocht. Drie-vijftig als ik gelijk heb. Gratis poetsen als het niet klopt.’ Zijn grijze snor hing over een mond waar nauwelijks meer tanden in zaten en zijn kleren waren bijna lompen. Ze zag nu naast haar op de bank een houten schoenpoetserskistje staan.

‘Neem me niet kwalijk, maar ik ben echt niet geïnteresseerd.’

‘Kom op, dame. Weet je, als ik gelijk heb, poets ik ook nog even je schoenen, alleen moet je dan wél betalen. Wat heb je te verliezen? Je schoenen worden netjes gepoetst en voor een hele schappelijke prijs.’

Sidney wilde net opnieuw weigeren, maar toen zag ze door het tot op de draad versleten overhemd zijn magere ribbenkast, en toen ze omlaag keek, zag ze dat zijn blote, zwaar vereelte tenen op verschillende punten uit zijn eigen schoenen te voorschijn kwamen. Ze glimlachte en pakte haar portefeuille om hem wat geld te geven.

‘Uh-huh, zo doen we het niet, mevrouwtje. Sorry, maar we moeten ons aan de regels houden, anders kunnen we geen zaken doen.’ Zijn woorden klonken trots en hij maakte aanstalten om zijn kist weer op te tillen.

‘Wacht even. Goed,’ zei ze.

De man glimlachte terug, maar hield zijn mond dicht om niet te laten zien hoeveel tanden hij miste.

‘Oké, maar wedden dat je nog steeds denkt dat ik niet weet waar je schoenen vandaan komen?’

Sidney schudde haar hoofd. Ze had ze in een klein winkeltje in Maine gekocht, nu al weer meer dan twee jaar geleden en sindsdien was het opgeheven. Dat kon hij nooit weten. ‘Sorry, maar ik denk niet dat dat je lukt,’ zei ze.

‘Nou, ik zal jou eens haarfijn vertellen waar jij die schoenen hebt gekocht.’ De man liet een dramatische stilte vallen en zei toen bijna kakelend van het lachen: ‘In een schoenwinkel.’

Sidney lachte met hem mee.

Op de achtergrond konden de agenten die de afluisterapparatuur bedienden een glimlach niet onderdrukken.

Na een spottende buiging voor zijn eenpersoonspubliek, knielde de oude man voor Sidney neer en begon haar schoenen te poetsen. Terwijl zijn snelle handen haar dofzwarte schoenen snel hun glans weer teruggaven, zat hij vriendelijk te babbelen.

‘Mooie schoenen, dame. Als u daar netjes op bent, gaan ze een hele tijd mee. Mooie enkels ook, dat kan nooit kwaad.’

Het complimentje bracht een glimlach op haar gezicht en terwijl hij opstond, viste ze drie dollar uit haar portemonnee en zocht naar muntjes.

Hij keek haar aan. ‘Dat is geen probleem, mevrouw. Ik kan wisselen,’ zei hij snel.

Ze gaf hem vijf dollar en zei dat hij het wisselgeld maar moest houden.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, mevrouwtje, drie-vijftig, dat was de afspraak en drie-vijftig blijft het.’

Ondanks haar protesten overhandigde hij haar een verkreukeld dollarbiljet en een vijftig-centstuk. Toen ze het zilveren muntje aannam, voelde ze dat er een klein stukje papier op geplakt was. Met uitpuilende ogen keek ze hem aan, maar hij glimlachte alleen maar en tikte aan zijn versleten petje. ‘Het was me een genoegen om zaken met u te doen, mevrouw. En niet vergeten, hè? op die schoenen moet u zuinig zijn.’

Nadat hij was weggelopen, stopte Sidney snel het geld in haar portemonnee en bleef toen een paar minuten zitten. Daarna stond ze op en liep weg, zo achteloos als ze maar kon opbrengen.

Ze stak opnieuw de French Market Place over en liep het damestoilet binnen. In een van de toilethokjes vouwde ze met trillende handen het papiertje open. Het korte tekstje dat erop stond, was met blokletters geschreven en nadat ze het een paar keer had doorgelezen, gooide ze het in de toiletpot en spoelde het door.

Terwijl ze door Dumaine Street naar Bourbon Street liep, bleef ze even staan, sloeg haar portefeuille open en keek toen nadrukkelijk op haar horloge. Toen ze om zich heen keek, zag ze aan de muur van een bakstenen gebouw waar een van de grootste bars in het Quarter gehuisvest was, een openbare telefoon hangen. Ze stak de straat over, nam de hoorn van de haak en met haar visitekaartje in de hand toetste ze het nummer in van haar privé-kantoor bij Tyler, Stone. Ze vond het heel vreemd, maar dat was de opdracht die op het stukje papier had gestaan en ze had geen andere keus. De stem die na de tweede piep opnam, behoorde niet toe aan wie dan ook van het advocatenkantoor, en het was ook niet haar eigen antwoordapparaat. Ze kon niet weten dat het gesprek was doorverbonden met een ander nummer, en dat degene die nu opnam, heel ver van
Washington D.C. was verwijderd. Ze probeerde kalm te blijven terwijl Jasons stem rustig uit de hoorn klonk.

De politie hield haar in de gaten, zei hij. Ze moest niets zeggen, en vooral zijn naam niet noemen. Ze zouden het opnieuw moeten proberen. Ze moest naar huis gaan. Hij zou opnieuw contact met haar opnemen. Zijn stem klonk erg vermoeid, maar toch kon ze de ongelooflijke spanning die erin lag, maar al te goed aanvoelen. Hij zei dat hij van haar hield en van Amy, en dat alles goed zou komen. Uiteindelijk dan. En toen hing hij op.

Er waren duizend vragen in haar opgekomen, maar die had ze nu beslist niet kunnen stellen. Langzaam hing ze de hoorn op de haak en terwijl ze terugliep naar Lafitte Guest House, leek haar depressie elk moment toe te nemen. Met een enorme wilsinspanning bleef ze haar hoofd recht houden en normaal doorlopen. Het was heel belangrijk dat haar lichaamshouding niets verried van de enorme angst die ze nu voelde. Het feit dat haar man duidelijk zo bang voor de autoriteiten was, had haar geloof in zijn onschuld ondermijnd. In weerwil van haar intense vreugde over het feit dat hij nog in leven was, vroeg ze zich af welke prijs ze voor die vreugde zou moeten betalen. Ze was nu zover gekomen dat ze ermee door moest gaan.

De machine werd uitgeschakeld en de telefoonhoorn werd uit de speciaal daarvoor bestemde houder getrokken. Daarna draaide Kenneth Scales de digitale band weer terug, drukte op de startknop en hoorde hoe Jasons stem nogmaals door de kamer klonk.

‘Hij is vanaf het balkon door het raam naar binnen geklommen,’ meldde een agent die vanaf het dak van een van de omringende gebouwen Sidneys kamer in de gaten hield. ‘Hij is nog steeds binnen,’ fluisterde hij in de radio. ‘Zal ik hem oppakken?’

‘Nee,’ zei Sawyer terwijl hij door de jaloezieën naar de straat tuurde. De afluisterapparatuur in de kamer naast die van Sidney had hem al verteld waar Paul Brophy mee bezig was. Hij was haar kamer aan het doorzoeken. Zijn eerdere vermoeden, dat de twee firmanten samenspanden, was duidelijk onjuist gebleken.

‘Hij gaat nu weg, via de achterdeur,’ meldde de agent plotseling.

‘Mooi, zo,’ zei Sawyer toen hij Sidney door de straat aan zag komen lopen. Nadat ze het Lafitte Guest House was binnengegaan, gaf Sawyer een team agenten opdracht om de teleurgestelde Paul Brophy te schaduwen, die nu door Bourbon Street van het hotel weg liep.

Tien minuten later kreeg Sawyer te horen dat Sidney tijdens haar ochtendwandeling een telefoongesprek had gevoerd met haar kantoor. Daarna gebeurde er vijf uur lang niets, tot Sawyer plotseling opschrok en Sidney Lafitte House uit zag lopen. Er kwam een witte taxi tot stilstand voor het gebouw, ze stapte in en de wagen reed snel weg.

Sawyer rende de trap af en binnen een minuut zat hij in de zwarte wagen die hij de afgelopen nacht ook al had gebruikt en zetten ze de achtervolging in. Hij was niet verbaasd toen hij zag dat de taxi de Interstate 10 op reed en al evenmin toen die ongeveer een half uur later de afslag naar het vliegveld nam.

‘Ze gaat weer naar huis,’ mompelde Sawyer tegen niemand in het bijzonder. ‘Wat ze hier ook te zoeken had, ze heeft het niet gevonden, dat is zeker. Tenzij Jason Archer plotseling onzichtbaar is geworden.’ De fbi -veteraan liet zijn schouders hangen toen hem een nieuwe en bijzonder ontmoedigende gedachte inviel. ‘Ze heeft ons opgemerkt.’

De chauffeur keek met een ruk opzij. ‘Absoluut onmogelijk, Lee.’

‘Reken maar,’ zei Sawyer. ‘Ze vliegt helemaal hiernaartoe, loopt een beetje rond, belt even en nu gaat ze alweer terug.’

‘Ik weet heel zeker dat ze onze mensen niet heeft opgemerkt.’

‘Ik heb ook niet gezegd dat zij ons heeft opgemerkt, maar haar man en wie hier verder nog bij betrokken mogen zijn, duidelijk wel. Ze hebben haar gewaarschuwd en nu gaat ze weer naar huis.’

‘Maar we hebben het nagetrokken. Ze heeft met haar kantoor gebeld.’

Sawyer schudde zijn hoofd. ‘Telefoontoestellen kunnen worden doorverbonden of omgeleid.’

‘Maar hoe wist ze dat ze moest bellen? Zou dat van tevoren zijn afgesproken?’

‘Wie weet? De enige die haar heeft aangesproken was die schoenpoetser.’ ‘Dat was alles. Hij heeft zijn gebruikelijke verhaaltje voor de toeristen afgedraaid en haar schoenen gepoetst. Het was duidelijk een zwerver. Hij heeft haar wat wisselgeld gegeven en verder niets.’

Sawyer keerde zich met een ruk naar de man om. ‘Wisselgeld?’

‘Ja, het poetsen kostte drie-vijftig en ze gaf hem vijf dollar. Hij gaf haar een-vijftig terug. Hij wilde geen fooi.’

Sawyer klemde het dashboard zo stevig vast dat hij afdrukken in het gladde oppervlak naliet. ‘Shit, dat was het dus.’

De bestuurder wierp hem een verbijsterde blik toe. ‘Hij heeft haar alleen maar wat wisselgeld teruggegeven. Ik heb het heel goed kunnen zien met mijn telelens en we hebben alles gehoord wat ze zeiden.’

‘Laat me eens raden. Hij heeft haar zeker een munt van vijftig cent gegeven in plaats van twee kwartjes, hè?’

De man gaapte hem aan. ‘Hoe weet je dat?’

Sawyer zuchtte. ‘Hoeveel zwervers ken je die een fooi van één-vijftig weigeren en dan toevallig ook nog wisselgeld bij zich hebben? En vind je het niet een beetje eigenaardig dat hij drie-vijftig vroeg in plaats van drie of vier dollar? Waarom nou juist drie-vijftig?’

‘Zodat je wel moet wisselen.’ Aan zijn sombere stem was duidelijk te horen dat het de man begon te dagen.

‘Er was een briefje aan die munt geplakt.’ Sawyer staarde somber voor zich uit naar Sidneys taxi. ‘Laat die royale schoenpoetser maar oppakken. Misschien weet hij nog een beschrijving te geven van degene die hem heeft gehuurd.’ Sawyer dacht niet dat dat veel zou opleveren.

De wagens reden met hoge snelheid naar het vliegveld. Het was nu geen lange rit meer, en Sawyer keek zwijgend uit het zijraampje naar de in felle kleuren beschilderde straalvliegtuigen die brullend over hen heen vlogen. Een uur later stapte hij in het privé-vliegtuig van de fbi om terug te vliegen naar Washington D.C. Archers rechtstreekse vlucht was toen al vertrokken, zonder fbi -agenten aan boord. Sawyer en zijn mensen hadden de passagierslijst doorgekeken en iedereen die aan boord van het vliegtuig was gegaan heel aandachtig opgenomen, inclusief Sidney, die niets in de gaten had gehad. Jason Archer was er niet bij. Er kon niets gebeuren op de retourvlucht, daar waren ze zeker van, en ze wilden niet dat de toch al alerte Sidney hun aanwezigheid zou opmerken. Ze zouden haar spoor op het National Airport weer oppikken.

Het privé-vliegtuig met Sawyer en verschillende andere fbi -agenten aan boord schoot over de startbaan en vloog de donkere hemel boven New Orleans tegemoet. Sawyer begon zich af te vragen wat er nu eigenlijk was gebeurd. Waarom was ze hierheen gegaan? Het sloeg nergens op, want het was veel te riskant. Toen zakte zijn mond open. Plotseling werd het hem allemaal een heel stuk duidelijker. Maar dat betekende ook dat hij een vergissing had gemaakt, en misschien wel een ernstige. Als dat zo was, dan hoopte hij maar dat er geen onherstelbare schade was aangericht.

Op eigen gezag
titlepage.xhtml
Op_eigen_gezag_split_0.xhtml
Op_eigen_gezag_split_1.xhtml
Op_eigen_gezag_split_2.xhtml
Op_eigen_gezag_split_3.xhtml
Op_eigen_gezag_split_4.xhtml
Op_eigen_gezag_split_5.xhtml
Op_eigen_gezag_split_6.xhtml
Op_eigen_gezag_split_7.xhtml
Op_eigen_gezag_split_8.xhtml
Op_eigen_gezag_split_9.xhtml
Op_eigen_gezag_split_10.xhtml
Op_eigen_gezag_split_11.xhtml
Op_eigen_gezag_split_12.xhtml
Op_eigen_gezag_split_13.xhtml
Op_eigen_gezag_split_14.xhtml
Op_eigen_gezag_split_15.xhtml
Op_eigen_gezag_split_16.xhtml
Op_eigen_gezag_split_17.xhtml
Op_eigen_gezag_split_18.xhtml
Op_eigen_gezag_split_19.xhtml
Op_eigen_gezag_split_20.xhtml
Op_eigen_gezag_split_21.xhtml
Op_eigen_gezag_split_22.xhtml
Op_eigen_gezag_split_23.xhtml
Op_eigen_gezag_split_24.xhtml
Op_eigen_gezag_split_25.xhtml
Op_eigen_gezag_split_26.xhtml
Op_eigen_gezag_split_27.xhtml
Op_eigen_gezag_split_28.xhtml
Op_eigen_gezag_split_29.xhtml
Op_eigen_gezag_split_30.xhtml
Op_eigen_gezag_split_31.xhtml
Op_eigen_gezag_split_32.xhtml
Op_eigen_gezag_split_33.xhtml
Op_eigen_gezag_split_34.xhtml
Op_eigen_gezag_split_35.xhtml
Op_eigen_gezag_split_36.xhtml
Op_eigen_gezag_split_37.xhtml
Op_eigen_gezag_split_38.xhtml
Op_eigen_gezag_split_39.xhtml
Op_eigen_gezag_split_40.xhtml
Op_eigen_gezag_split_41.xhtml
Op_eigen_gezag_split_42.xhtml
Op_eigen_gezag_split_43.xhtml
Op_eigen_gezag_split_44.xhtml
Op_eigen_gezag_split_45.xhtml
Op_eigen_gezag_split_46.xhtml
Op_eigen_gezag_split_47.xhtml
Op_eigen_gezag_split_48.xhtml
Op_eigen_gezag_split_49.xhtml
Op_eigen_gezag_split_50.xhtml
Op_eigen_gezag_split_51.xhtml
Op_eigen_gezag_split_52.xhtml
Op_eigen_gezag_split_53.xhtml
Op_eigen_gezag_split_54.xhtml
Op_eigen_gezag_split_55.xhtml
Op_eigen_gezag_split_56.xhtml
Op_eigen_gezag_split_57.xhtml
Op_eigen_gezag_split_58.xhtml
Op_eigen_gezag_split_59.xhtml
Op_eigen_gezag_split_60.xhtml
Op_eigen_gezag_split_61.xhtml
Op_eigen_gezag_split_62.xhtml