•55•

Mevrouw Patterson en Amy waren in een huurwagen op weg naar Boston en zouden daar een paar dagen blijven. Hoewel ze daar tot in de kleine uurtjes over hadden zitten bekvechten, was Sidney er niet in geslaagd om haar vader zover te krijgen dat hij met hen meeging. Hij was de hele nacht opgebleven en terwijl hij in de hotelkamer zijn Remington .12 werktuiglijk maar uiterst zorgvuldig had zitten schoonmaken, had hij met een vierkante kaak en een strak gezicht voor zich uit zitten staren terwijl zijn dochter druk argumenterend voor hem heen en weer liep.

‘Je bent een onmogelijke man, pa! Weet je dat?’ zei ze, terwijl ze in de wagen van haar vader terugreden naar Bell Harbor. De zwaargehavende Land Rover hadden ze naar een garage laten slepen. Toen ze zich achterover in haar stoel liet zakken, slaakte ze heimelijk echter een zucht van verlichting. Ze wilde nu liever niet alleen zijn.

Haar vader bleef koppig naar buiten zitten kijken. Wie er ook achter zijn dochter aan mocht zitten, die zou eerst met hém te doen krijgen. Spoken en heksen, opgepast. Papa was terug.

De witte bestelwagen die hen volgde, bleef bijna een kilometer achter hen hangen en het kostte de bestuurder geen enkele moeite om de Cadillac in het oog te houden. Een van de acht inzittenden van de wagen voelde zich echter niet bijster opgewekt. ‘Eerst laat je Archer een e-mailbericht versturen en daarna laat je ook zijn vrouw nog ontsnappen. Dat is toch ongelooflijk?’ Richard Lucas schudde boos zijn hoofd en keek de naast hem zittende Kenneth Scales nijdig aan. Scales’ mond en onderarm zaten dik in het verband en hoewel hij zijn neus eigenhandig had gezet, was die nu pimpelpaars en enorm opgezwollen.

De man keek hem eens aan. ‘Geloof het nou maar.’ Er lag zo veel dreiging in die zachte stem dat zelfs de spijkerharde chef Beveiliging van Triton Global even met zijn ogen knipperde. ‘Oké, gedane zaken nemen geen keer,’ zei hij haastig en hij veranderde snel van onderwerp.

‘Jeff Fisher, die computerjongen van Tyler, Stone had een kopie van de diskette op zijn harde schijf staan en uit het bestandsoverzicht op Fishers computer blijkt dat het is overgeseind toen hij in die bar zat. Die klootzak was best slim. We hebben gisteravond even met dat serveerstertje gepraat. Ze heeft Fisher een gefrankeerde envelop gegeven die was bestemd voor Bill Patterson, Bell Harbor, Maine. Dat is Sidneys vader. Die envelop is op weg daarheen en we moeten hem te pakken zien te krijgen. Dat gaat voor alles. Begrepen?’

De zes andere mannen in het busje knikten grimmig. Ze hadden allemaal een tatoeage van een ster met een pijl erdoorheen op de rug van hun hand, het teken van de huurlingenorganisatie waar ze deel van uitmaakten. De organisatie recruteerde zijn personeel onder de enorme aantallen militairen die na de koude oorlog overtollig waren geworden, en als voormalig cia -medewerker had het Richard Lucas weinig moeite gekost om met een hoop Amerikaanse dollars een oude vriendschap nieuw leven in te blazen. ‘We laten Patterson die envelop ophalen en wachten dan tot ze zich in een geïsoleerd gebied bevinden; daar slaan we dan snel en hard toe.’ Hij keek om zich heen. ‘Een miljoen dollar de man extra als we die envelop te pakken krijgen.’ De ogen van de huurlingen begonnen te glimmen. Toen keek Lucas naar de zevende man. ‘Heb je dat begrepen, Scales?’

Kenneth Scales keek hem niet aan. Hij trok het mes uit de schede, wees ermee naar de voorkant van de bestelwagen en zei langzaam met zijn gewonde mond: ‘Zorgen jullie maar voor die diskette, dan reken ik wel af met de dame. En haar ouweheer doe ik er gratis wel even bij.’

‘Eérst die envelop, daarna kun je doen wat je maar wil,’ zei Lucas boos. Scales gaf geen antwoord, maar bleef recht voor zich uit zitten staren. Lucas wilde opnieuw iets zeggen, maar bedacht zich. Hij ging weer zitten en streek nerveus met zijn hand door zijn steeds dunner wordende haar.

In de twintig minuten die het hen kostte om naar Alexandria te rijden, belde Jackson drie keer Fishers nummer, maar er werd niet opgenomen.

‘Dus je denkt dat die vent Sidney heeft geholpen met het wachtwoord?’ Terwijl ze over de weg raasden, staarde Jackson afwezig naar de bochtige Potomac River.

Sawyer keek hem zijdelings aan. ‘Volgens het observatielogboek is Sidney Archer op de avond voordat de moorden bij Tyler, Stone zijn gepleegd nog bij hem langs geweest. Ik heb het nagevraagd. Fisher is de vaste computerfreak van Tyler, Stone.’

‘Ja, maar zo te zien is meneer niet thuis.’

‘Er kunnen een heleboel dingen in iemands huis staan die ons op weg kunnen helpen, Ray.’

‘Ik kan me niet herinneren dat we over een huiszoekingsbevel beschikken, Lee.’

Ze reden nu door Washington Street. Sawyer sloeg een hoek om en stuurde de wagen met hoge snelheid door de binnenstad van Alexandria. ‘Dat zijn toch maar details, Ray. Je moet niet altijd zo pietluttig doen.’ Jackson liet een minachtend gesnuif horen en bleef toen zwijgend voor zich uit zitten staren.

Ze kwamen tot stilstand voor Fishers huis, stapten uit en liepen de veranda op. Het sneeuwde en er stond een harde wind. Een jonge vrouw met lang donker haar dat wapperde in de wind, kwam net haar auto uit stappen en riep: ‘Hij is niet thuis, hoor.’

Sawyer keek om. ‘U weet zeker niet toevallig waar hij dan wel uithangt, hè?’ Hij stapte de veranda weer af en liep naar de vrouw toe, die bezig was om een paar grote tassen vol met kruidenierswaren uit de wagen te tillen. Hij hielp haar even een handje en liet haar toen zijn identiteitsbewijs zien. Jackson deed hetzelfde.

De vrouw keek hen verbaasd aan. ‘De fbi ? Ik wist niet dat de fbi zich met inbraken bezighoudt.’

‘Een inbraak, mevrouw...?’

‘O, neemt u me niet kwalijk. Amanda, Amanda Reynolds. We wonen hier nou al een jaar of twee en dit is de eerste keer dat we hier de politie hebben moeten bellen. Ze hebben al zijn computerapparatuur gestolen.’

‘U hebt dus al met de politie gesproken, neem ik aan?’

Ze staarde gegeneerd voor zich uit. ‘We komen uit New York. Als je daar je wagen niet met een ketting vastlegt, ben je hem kwijt, dus we zijn op onze hoede. Maar hier?’ Ze schudde haar hoofd. ‘En weet u, je blijft je toch een idioot voelen. Ik was er toch zo van overtuigd dat het allemaal volkomen in orde was. Toen we in New York woonden, is er vier keer bij ons ingebroken en twee keer daarvan terwijl we gewoon thuis waren. Maar hier had ik zoiets nooit verwacht.’

‘Hebt u meneer Fisher de afgelopen tijd nog gezien?’

De vrouw trok haar wenkbrauwen hoog op. ‘Een dag of drie geleden, misschien vier. Ik heb hem overdag zien wegrijden, en het zou best kunnen dat ik hem een keer ’s avonds even gedag heb gezegd, maar u weet hoe het gaat, met dit weer blijf je zoveel mogelijk binnen.’

Ze bedankten haar en reden snel naar het politiebureau van Alexandria. Toen ze daar navraag deden naar de inbraak in het huis van Jeff Fisher, tikte de dienstdoende adjudant iets in op het toetsenbord van zijn computer.

‘Ja, precies. Fisher. Ik had die nacht dienst.’ De adjudant staarde naar het scherm en wees met een magere vinger op een blok tekst. ‘Hij is ingerekend op beschuldiging van roekeloos rijgedrag en vertelde een wild verhaal; hij zou achtervolgd worden door een paar kerels. Volgens ons was hij gewoon in kennelijke staat, dus hebben we hem even laten blazen, maar hij was niet dronken. We hebben hem toch maar een nachtje in de cel gehouden om er zeker van te zijn dat hij echt niet dronken was. De volgende dag heeft hij zijn borgtocht betaald en nadat hij te horen had gekregen wanneer hij moest voorkomen, is hij weggegaan.’

Sawyer staarde de man aan. ‘Wilt u daarmee zeggen dat Jeff Fisher is opgepakt?’

‘Inderdaad.’

‘En de dag daarop is er ingebroken bij hem thuis?’

De adjudant knikte en leunde over de balie heen. ‘Wat een pech, hè?’

‘Heeft hij een beschrijving gegeven van de mensen die hem volgden?’ vroeg Sawyer.

De adjudant keek de fbi -man aan alsof hij die ook graag even wilde laten blazen. ‘Hij wérd helemaal niet gevolgd.’

‘Bent u daar zeker van?’

De adjudant rolde met zijn ogen en keek hen glimlachend aan.

‘Oké, u zei dus dat hij niet dronken was, maar toch hebt u hem een nachtje hier gehouden.’ Sawyer liet zijn handen op de balie rusten.

‘Tja, weet u, bij sommige mensen werken die tests gewoon niet. Ze drinken twaalf blikjes bier leeg en de ademtest geeft een promillage van 0,01 aan. Die Fisher reed als een gek en gedróeg zich in elk geval alsof hij heel erg dronken was. Het leek ons maar het beste om hem een nachtje hier te houden. Als hij dronken was, dan kon hij zo in elk geval zijn roes uitslapen.’

‘En daar had hij geen bezwaar tegen?’

‘Jezus, nee. Hij zei dat hij nog nooit eerder in de cel had overnacht. Hij zei dat het hem een interessante nieuwe ervaring leek.’ De adjudant schudde zijn kale hoofd. ‘Dat slaat toch alles? Interessant? Maak dat de kat maar wijs!’

‘En u hebt geen idee waar hij zich nu bevindt?’

‘Absoluut niet. Na die inbraak hebben we hem niet eens kunnen melden dat er bij hem was ingebroken. Zoals ik al zei, hij heeft zijn borgtocht betaald en hij weet wanneer hij moet voorkomen. Ik krijg pas weer wat met hem te maken als hij niet komt opdagen.’

‘Kunt u zich verder nog iets herinneren?’ Zijn teleurstelling was Sawyer duidelijk aan te zien.

De adjudant trommelde met zijn vingers op de balie en staarde met een lege blik voor zich uit. Na een tijdje keek Sawyer Jackson eens aan en de twee agenten maakten aanstalten om weg te gaan. ‘Bedankt voor uw hulp.’

Ze waren al halverwege de deur toen de man opschrok uit zijn trance. ‘Die vent heeft me zelfs nog een brief te posten gegeven. Dat is toch niet te geloven? Ik bedoel, ik heb natuurlijk een uniform aan, maar ik ben toch zeker geen postbode?’

‘Een brief?’ Sawyer en Jackson renden terug naar de balie. Hoofdschuddend haalde de adjudant zijn herinneringen op. ‘Ik vertel hem dat hij één telefoongesprek mag voeren en hij vraagt, héél beleefd of ik voor hij gaat bellen dit even voor hem in de brievenbus wil gooien. Er zit al een postzegel op, zei hij er nog bij, en hij zou het echt zéér op prijs stellen.’ De adjudant begon te lachen.

Sawyer keek de man strak aan. ‘Die brief, hebt u die gepost?’

De sergeant stopte met grinniken en keek Sawyer verward aan. ‘Wat? Ja, ik heb hem in de postzak gegooid, dáár. Het was geen enkele moeite, dus waarom niet?’

‘Hoe zag die eruit? De brief bedoel ik.’

‘Nou, het was eigenlijk geen gewone brief, meer een pakje. Een van die dikke bruine enveloppen, weet u wel?’

‘Met van dat bubbeltjesplastic erin,’ zei Jackson.

De sergeant zwaaide met zijn wijsvinger. ‘Precies. Dat kon ik ook duidelijk voelen.’

‘Hoe groot was het?’

‘O, nou, eh, niet groot, ongeveer zo lang en zo breed.’ Met zijn benige handen maakte de adjudant een vierkant van ongeveer vijftien bij twintig centimeter. Het is met de snelpost verstuurd en er moest getekend worden voor ontvangst.’

Sawyer legde opnieuw zijn beide handen plat op de balie en keek de man aan. Zijn hart bonkte nu zo hard dat het wel leek of hij hevige koorts had. ‘Weet u nog wat erop stond? De afzender en de adressant?’

De man begon weer met zijn vingers op de balie te trommelen. ‘De afzender weet ik niet meer, maar het ging naar, eh, naar Maine. Ja, precies! Naar Maine. Dat weet ik nog zo goed omdat mijn vrouw en ik daar vorig jaar herfst zijn geweest. Als u daar ooit de gelegenheid voor krijgt, moet u daar beslist eens gaan kijken. Adembenemend! Reken maar dat uw camera daar heel wat zal slijten!’

‘Waar in Maine?’ Sawyer deed zijn uiterste best om zijn geduld te bewaren.

De man schudde zijn hoofd. ‘... Harbor, dat was het, geloof ik. Maar dan nog iets ervoor, natuurlijk,’ zei hij na een tijdje.

Sawyers hoop werd de bodem ingeslagen. Hij kon zo uit zijn hoofd al een stuk of zes plaatsjes in Maine opsommen die dat woord in hun naam hadden.

‘Kom op, denk na, man!’

De adjudant deed zijn ogen plotseling wijd open. ‘Was die Fisher soms een drugsdealer? Ik dacht al dat er iets aan de hand was. Dus daarom is de fbi hierin geïnteresseerd?’ Vermoeid schudde Sawyer zijn hoofd. ‘Nee, nee, dat is helemaal niet het geval. Hoor eens, kunt u zich nou echt niet herinneren waar het heen gestuurd is?’

De man dacht nog even na en schudde toen zijn hoofd. ‘Sorry, heren, maar ik zou het echt niet weten.’

Jackson zei: ‘Wat dacht u van Archer? Ging het naar iemand die Archer heette?’

‘Nee. Dat zou ik wel onthouden hebben. Een van de plaatsvervangende sheriffs hier heet Archer.’

Jackson gaf hem zijn kaartje. ‘Nou, als u nog iets te binnen mocht schieten, wat dan ook, het maakt niet uit, belt u ons dan onmiddellijk. Het is van het grootste belang.’

‘Dat zal ik zeker doen. Onmiddellijk, daar kunt u op rekenen.’

Jackson trok Sawyer aan zijn mouw. ‘Kom, we gaan, Lee.’

Ze liepen naar de uitgang. De adjudant ging weer aan het werk. Plotseling draaide Sawyer zich met een ruk om en terwijl hij een sticker met maine, the vacationland state erop voor zijn geestesoog zag opdoemen, richtte hij zijn dikke wijsvinger op de sergeant alsof het een pistool was. ‘Patterson!’

Stomverbaasd keek de sergeant op.

‘Ging het soms naar iemand die Patterson heette en die in Maine woonde?’ vroeg Sawyer. De adjudant keek ineens een stuk vrolijker en knipte met zijn vingers. ‘Precies, dat is het. Bill Patterson.’

Zijn glimlach verdween echter weer even snel als hij gekomen was toen hij de twee fbi -agenten het politiebureau uit zag rennen.

Op eigen gezag
titlepage.xhtml
Op_eigen_gezag_split_0.xhtml
Op_eigen_gezag_split_1.xhtml
Op_eigen_gezag_split_2.xhtml
Op_eigen_gezag_split_3.xhtml
Op_eigen_gezag_split_4.xhtml
Op_eigen_gezag_split_5.xhtml
Op_eigen_gezag_split_6.xhtml
Op_eigen_gezag_split_7.xhtml
Op_eigen_gezag_split_8.xhtml
Op_eigen_gezag_split_9.xhtml
Op_eigen_gezag_split_10.xhtml
Op_eigen_gezag_split_11.xhtml
Op_eigen_gezag_split_12.xhtml
Op_eigen_gezag_split_13.xhtml
Op_eigen_gezag_split_14.xhtml
Op_eigen_gezag_split_15.xhtml
Op_eigen_gezag_split_16.xhtml
Op_eigen_gezag_split_17.xhtml
Op_eigen_gezag_split_18.xhtml
Op_eigen_gezag_split_19.xhtml
Op_eigen_gezag_split_20.xhtml
Op_eigen_gezag_split_21.xhtml
Op_eigen_gezag_split_22.xhtml
Op_eigen_gezag_split_23.xhtml
Op_eigen_gezag_split_24.xhtml
Op_eigen_gezag_split_25.xhtml
Op_eigen_gezag_split_26.xhtml
Op_eigen_gezag_split_27.xhtml
Op_eigen_gezag_split_28.xhtml
Op_eigen_gezag_split_29.xhtml
Op_eigen_gezag_split_30.xhtml
Op_eigen_gezag_split_31.xhtml
Op_eigen_gezag_split_32.xhtml
Op_eigen_gezag_split_33.xhtml
Op_eigen_gezag_split_34.xhtml
Op_eigen_gezag_split_35.xhtml
Op_eigen_gezag_split_36.xhtml
Op_eigen_gezag_split_37.xhtml
Op_eigen_gezag_split_38.xhtml
Op_eigen_gezag_split_39.xhtml
Op_eigen_gezag_split_40.xhtml
Op_eigen_gezag_split_41.xhtml
Op_eigen_gezag_split_42.xhtml
Op_eigen_gezag_split_43.xhtml
Op_eigen_gezag_split_44.xhtml
Op_eigen_gezag_split_45.xhtml
Op_eigen_gezag_split_46.xhtml
Op_eigen_gezag_split_47.xhtml
Op_eigen_gezag_split_48.xhtml
Op_eigen_gezag_split_49.xhtml
Op_eigen_gezag_split_50.xhtml
Op_eigen_gezag_split_51.xhtml
Op_eigen_gezag_split_52.xhtml
Op_eigen_gezag_split_53.xhtml
Op_eigen_gezag_split_54.xhtml
Op_eigen_gezag_split_55.xhtml
Op_eigen_gezag_split_56.xhtml
Op_eigen_gezag_split_57.xhtml
Op_eigen_gezag_split_58.xhtml
Op_eigen_gezag_split_59.xhtml
Op_eigen_gezag_split_60.xhtml
Op_eigen_gezag_split_61.xhtml
Op_eigen_gezag_split_62.xhtml