•1•
Het was een kleine, lelijke flat en de onthutsend muffe lucht die er hing, leek erop te wijzen dat er lang niet naar omgekeken was. Het was er echter schoon en netjes. Er stonden slechts weinig meubels, maar enkele stoelen en een klein bijzettafeltje waren duidelijk stukken antiek van hoge kwaliteit. Het grootste voorwerp in het kleine woonkamertje was een uiterst vakkundig gemaakte boekenkast van esdoornhout die in dit bescheiden en onopvallende interieur even zeer uit de toon viel als hij ergens op het maanoppervlak gedaan zou hebben. De meeste boeken die in lange, strakke rijen op de planken stonden, hadden betrekking op de internationale monetaire politiek en allerlei ingewikkelde investeringsmethodieken.
Het enige licht in het vertrek was afkomstig van een staande lamp naast een bank van gekreukt leer. De kleine lichtbundel onthulde het silhouet van een lange, forsgebouwde man. Hij zat met gesloten ogen op de bank, alsof hij sliep. Zijn platte polshorloge gaf aan dat het vier uur in de ochtend was. De omslagen van de pijpen van zijn grijze pantalon zweefden vlak boven zijn glanzende zwarte schoenen en over zijn witte overhemd droeg hij een paar donkergroene bretels. Zijn boord was open en de losse einden van een vlinderstrikje bungelden om zijn nek. Door de opvallend dichte, staalgrijze baard die een groot deel van zijn gezicht aan het oog onttrok, viel zijn grote kale hoofd eigenlijk nauwelijks op. Toen hij plotseling zijn ogen opendeed, verdwenen alle andere aspecten van zijn fysieke voorkomen ineens naar de achtergrond; het waren donkerbruine ogen met een scherpe, doordringende blik erin en terwijl de man aandachtig de kamer rondkeek, leken ze steeds groter en groter te worden.
Toen kromp de man ineen, maar hoewel hij met een vertrokken gezicht naar zijn linkerzij greep, kwam de pijn nu overal vandaan. Hij had echter zijn oorsprong in de plek waar de man zo heftig en zinloos overheen wreef. De man ademde nu diep en zwaar, en zijn gezicht was een masker van pijn.
Zijn hand gleed naar een apparaatje dat aan zijn broekriem hing. Het leek op een walkman, maar was in werkelijkheid een cadd -pomp. De pomp was aan de ene kant aangesloten op een Groshong-catheter die volledig schuilging onder het overhemd en de andere kant verdween in zijn borstkas.
De pomp was voorzien van een computer die met vaste tussenpozen een dosis pijnstiller in het bloed van de man liet stromen. Zijn vinger vond de juiste knop, zodat de computer onmiddellijk een ongelooflijk sterke dosis vrijgaf. Toen de cocktail van medicijnen rechtstreeks zijn bloedsomloop binnenstroomde, trok de pijn eindelijk weg. Maar de pijn zou terugkomen. Hij kwam altijd weer terug.
Uitgeput zakte de man achterover. Zijn gezicht was klam, zijn pas gewassen overhemd doordrenkt van het zweet. Goddank dat hij de pomp een extra dosis kon laten afgeven. Hij was ongelooflijk goed bestand tegen pijn; met zijn geestkracht was hij alle lichamelijke ongemakken altijd gemakkelijk de baas geweest, maar het monster dat nu langzaam zijn ingewanden verteerde, had hem een pijn leren kennen die veel heviger was dan alles wat hij tot dan toe ooit had moeten doormaken. In een flits vroeg hij zich af wat het eerst zou komen: zijn dood of de totale nederlaag van de pijnstillers tegen deze onverzoenlijke vijand. Hij bad en smeekte om het eerste.
Strompelend liep hij naar de badkamer en keek daar in de spiegel. En op dat ogenblik begon Arthur Lieberman te lachen. Zijn bijna hysterische gehinnik werd steeds luider en beukte zo hard in op de dunne wanden van het flatje dat die daar bijna onder dreigden te bezwijken. Plotseling ging de onbeheersbare uitbarsting echter over in een reeks hevige snikken, die uitliep in een benauwd kokhalzen. Een paar minuten later stond Lieberman echter al weer kalm zijn vlinderdasje te strikken. Zijn besmeurde overhemd had hij al verwisseld voor een schoon. Dergelijke hevige stemmingswisselingen waren vrijwel onvermijdelijk, hadden ze hem gezegd. Hij schudde zijn hoofd.
Hij had altijd goed voor zichzelf gezorgd. Regelmatig lichaamsbeweging genomen, nooit gerookt, nooit gedronken, er goed op gelet wat hij at, en nu, terwijl hij nog maar tweeënzestig was, wist hij dat hij de drieënzestig niet meer zou halen. Die prognose was al door zo veel specialisten bevestigd, dat zelfs Liebermans enorme levenswil er uiteindelijk onder bezweken was. Hij zou echter niet stil in een hoekje gaan liggen kreperen: één kaart had hij nog achter de hand. Hij glimlachte toen het plotseling tot hem doordrong dat zijn naderende dood hem een vrijheid van handelen had verschaft die hij tot op heden in zijn leven nooit had gekend. Het zou inderdaad heel navrant zijn als zo’n schitterende carrière als de zijne met zo’n enorm schandaal zou eindigen, maar de schokgolven waarmee zijn dood vergezeld zou gaan, waren dat wel waard. Hij liep zijn kleine werkkamer binnen en bleef even staan kijken naar de foto’s die daar op het bureau stonden. Toen de tranen hem in de ogen sprongen, liep hij echter snel weer de woonkamer in.
Om half zes precies liep Lieberman de flat uit en nam de lift naar de begane grond. Langs de stoeprand stond een Crown Victoria waarvan de witte overheidsnummerborden oplichtten in het schijnsel van de straatlantaarns, hem met draaiende motor op te wachten. De chauffeur zag Lieberman aankomen, sprong snel de wagen uit en hield het achterportier voor hem open. Toen zijn hooggeachte passagier instapte, tikte hij vol respect aan zijn pet en zoals gewoonlijk kreeg hij daar geen enkele reactie op. Een paar seconden later reed de wagen de straat uit.
Op ongeveer hetzelfde ogenblik dat Liebermans wagen over de oprit naar de Beltway reed, werd de Mariner l800 zijn hangar op Dulles International uitgesleept. Alle checks waren nu voltooid, maar voordat het meer dan vijftig meter lange toestel aan zijn non-stopvlucht naar Los Angeles zou beginnen, moest het eerst nog tanken. Dat onderdeel van de werkzaamheden had Western Airlines uitbesteed aan een onderaannemer. De grote en logge tankwagen kwam tot stilstand onder de stuurboordvleugel. Bij de l800 bevonden de brandstoftanks zich doorgaans onder beide vleugels in de fuselage. De klep van de tank onder de vleugel was opengeklapt en de lange, kronkelige brandstofslang liep de vleugel binnen, waar hij aan het brandstofinlaatventiel gekoppeld was. Dat ene ventiel was via een paar verdeelstukken verbonden met alle drie de tanks. Terwijl het uiterst brandbare mengsel het vliegtuig binnen stroomde, stond een enkele man in een vuile overall de slang in de gaten te houden. Toen de man voorzichtig om zich heen keek, zag hij dat het steeds drukker begon te worden rondom het vliegtuig: er werd post en andere luchtvracht ingeladen en een paar bagagewagentjes zochten zich een weg naar de terminal. Nadat hij zich ervan had vergewist dat niemand ook maar enige aandacht aan hem besteedde, veegde de man met een van zijn dikke handschoenen achteloos het metaal rondom het ventiel schoon. Het was een doodgewone handeling, die zelfs als iemand van de luchtvaartmaatschappij het gezien zou hebben, geen enkele argwaan zou hebben opgeleverd. Het metaal van de tank blonk waar de handschoen eroverheen had gewreven. Een wat nauwkeuriger onderzoek zou hebben uitgewezen dat er een dun waasje op zat, maar niemand zou zo’n onderzoek instellen. Zelfs de co-piloot zou als hij straks de preflight check deed de kleine verrassing niet opmerken die nu in deze enorme machine op de loer lag.
De man duwde het kleine plastic flesje diep in de zak van zijn overall. Daarna viste hij een dun rechthoekig voorwerp uit zijn andere zak en stak zijn hand in de vleugel. Ook dit was niets waarmee hij aandacht zou trekken. Nadat de tanks vol waren, werd de slang opgerold en de klep in de vleugel weer dichtgemaakt, en daarna reed de tankwagen door naar het volgende vliegtuig. De man keek nog één keer om naar de l800 en reed toen verder. Om zeven uur liep zijn dienst af en daarna wilde hij zo snel mogelijk weg zijn.
Nadat de meer dan honderdduizend kilo zware Mariner l800 was losgekomen van de startbaan, stuwde zijn krachtige motor hem moeiteloos door de ochtendwolken. De l800 beschikte over twee Rolls Royce-motoren met een hoge omloopstroom en was het meest geavanceerde vliegtuig dat tegenwoordig buiten de Amerikaanse Luchtmacht in gebruik was.
Vlucht 3223 had 174 passagiers en zeven bemanningsleden aan boord. Terwijl het vliegtuig snel over het platteland van Virginia naar een kruishoogte van tien kilometer klom, sloegen de meeste passagiers hun kranten en tijdschriften open. De boordnavigatiecomputer had berekend dat ze over vijf uur en vijf minuten Los Angeles zouden bereiken.
Een van de eerste-klaspassagiers zat The Wall Street Journal te lezen. Terwijl de grote, levendige ogen de pagina’s vol financiële informatie afspeurden, streek hij met zijn hand wat over zijn ruige, staalgrijze baard. In de toeristenklasse, iets verderop aan het smalle gangpad, zaten de andere passagiers. Niemand zei iets. Sommigen hadden hun ogen halfdicht en hun handen over hun buik gevouwen; anderen zaten wat te lezen. Een oud vrouwtje hield haar rozenkrans stevig in haar rechterhand geklemd en reciteerde zachtjes de vertrouwde woorden.
Toen de l800 zijn kruishoogte van tien kilometer bereikte en horizontaal ging liggen, begonnen de stewards en stewardessen hun gebruikelijke werk te doen en nam de gezagvoerder de microfoon op om haar routineuze ‘welkom aan boord’-praatje te houden. Maar deze keer zou de routine al snel wreed verstoord worden.
Alle hoofden draaiden zich met een ruk om toen de rechterkant van het toestel plotseling in een rode gloed werd gehuld. Degenen met een raamplaats aan die kant zagen tot hun ontzetting hoe de rechtervleugel langzaam begon te buigen en keken met grote verschrikte ogen toe hoe de klinknagels lossprongen en er diepe scheuren in het metaal verschenen. Een paar seconden later knapte twee derde van de vleugel af. Toen de vleugel samen met de Rolls Royce-motor naar beneden tuimelde, klapperden de hydraulische leidingen en kabels als kapotgescheurde aderen heen en weer in de harde tegenwind terwijl de brandstof uit de opengereten tank over het fuselage werd gespoten.
Onmiddellijk rolde de l800 op zijn rug, zodat er in de cabine een absolute chaos ontstond. Iedereen in het vliegtuig slaakte een kreet van doodsangst toen het vliegtuig stuurloos door het luchtruim tuimelde. Overal langs het gangpad vielen de passagiers hard uit hun stoelen en voor de meesten bleek deze korte val al fataal. Toen het vergrendelingsmechanisme van de bagagerekken niet bestand bleek te zijn tegen de hevige schokgolven van de nu voortdurend sterk toe- en dan weer afnemende luchtdruk, klonken er kreten van pijn toen zware stukken bagage onzacht in aanraking kwamen met zacht, menselijk vlees.
De hand van de oude vrouw zakte open en de rozenkrans viel op wat vroeger het plafond was geweest. De vrouw had haar ogen nu wijd open, maar niet van angst. Ze was een van degenen die geluk hadden gehad. Een hartaanval met dodelijke afloop had haar de daaropvolgende minuten vol doodsangst bespaard.
Tweemotorige commerciële lijnvliegtuigen moeten in principe in staat zijn om op één motor te kunnen vliegen. Geen enkel lijnvliegtuig kan echter nog vliegen met maar één vleugel en Vlucht 3223 was nu definitief niet luchtwaardig meer. Wild rondtollend dook de l800 de ondergang tegemoet.
Terwijl hun beschadigde vliegtuig zich als een speer door het katoenpluis van de bewolkte hemel boorde, worstelden de twee piloten manhaftig met hun instrumenten. Ze wisten niet precies wát er was gebeurd, maar begrepen maar al te goed dat het vliegtuig en alle inzittenden in groot gevaar verkeerden. Terwijl ze in paniek probeerden het vliegtuig weer onder controle te krijgen, smeekten ze zwijgend dat ze niet een ander vliegtuig zouden raken terwijl ze recht op de grond af schoten. ‘O, mijn God!’ Vol ongeloof keek de gezagvoerder naar de wijzer van de hoogtemeter die nu in hoog tempo naar de nul toe draaide. Noch de meest geavanceerde vliegtuigelektronica, noch de allerbeste piloot zou aan deze situatie nog iets kunnen verhelpen. Iedereen aan boord van het neerstortende vliegtuig werd nu geconfronteerd met het feit dat hij zou sterven, en wel zeer binnenkort. En zoals bij bijna alle luchtrampen het geval is, zouden de twee piloten de eersten zijn die deze wereld verlieten; de andere inzittenden van Vlucht 3223 zouden echter slechts een fractie van een seconde later sterven.
Liebermans mond viel open en vol ongeloof klemde hij zijn handen om de leuningen van zijn stoel. Terwijl de neus van het vliegtuig loodrecht onder hem kwam te liggen, merkte Lieberman ineens dat de leuning van de stoel vóór hem nu recht onder hem lag, alsof hij zich helemaal boven aan de helling van een absurd lange achtbaan bevond. Jammer genoeg voor hem zou Arthur Lieberman bij bewustzijn blijven tot aan het moment waarop het vliegtuig het onbeweeglijke object raakte waar het nu met zo’n grote vaart op af schoot. Zijn afscheid van de levenden was onverwacht met enkele maanden vervroegd, en dat was voor hem een flinke streep door de rekening. Terwijl het vliegtuig aan zijn laatste afdaling begon, ontsnapte er één enkel woord aan Liebermans lippen. Hoewel het slechts één lettergreep had, was het een lang aangehouden kreet die ondanks alle andere angstaanjagende geluiden die nu door de cabine klonken overal duidelijk te horen was.
‘Nééé!’