42
De volgende dag kwam Sigurður Óli op het spoor van een van Þorfinnurs beste vrienden. Hij heette Ragnar en was docent IJslands aan de pedagogische academie. Sigurður Óli vond zijn naam in een politierapport: Ragnar had op Snæfellsnes deelgenomen aan het zoeken naar zijn vriend. De lessen waren nog in volle gang toen Sigurður Óli naar de school ging. Hij kreeg te horen dat Ragnar lesgaf, maar dat er kort daarna pauze zou zijn. Het was Ragnars laatste uur die dag en Sigurður Óli wachtte geduldig op de gang voor in de school, totdat de deuren zouden opengaan en de leerlingen naar buiten zouden stromen.
Lang hoefde hij niet te wachten. Direct nadat de bel klonk vulde de gang zich met luidruchtig pratende leerlingen met tassen en laptops en mobieltjes. Ragnar was in gesprek met twee leerlingen toen Sigurður Óli zijn lokaal binnenging. Hij wachtte even, terwijl de docent vragen van de leerlingen beantwoordde, die, dacht hij, betrekking hadden op een of ander examen dat ze achter de rug hadden. De leerlingen hadden het er niet al te best afgebracht. ‘Jullie moeten er gewoon veel harder tegenaan,’ hoorde hij de leraar zeggen.
De leerlingen gingen met hangend hoofd het lokaal uit. Sigurður Óli groette de leraar, zei dat hij van de politie was en dat hij hem een paar vragen wilde stellen over zijn vriend Þorfinnur, die bij de Snæfellsjökull was omgekomen. Ragnar deed juist zijn laptop in zijn tas, maar wachtte toen hij hoorde waar het om ging. Hij was tamelijk klein, had een dikke bos rood haar en een forse baard – Sigurður Óli wist niet dat dat weer mode was – een brede mond en grote, onschuldige ogen, die heel vaak knipperden.
‘Hè hè, eindelijk,’ zei hij. ‘Ik dacht al dat jullie het niet aandurfden.’
‘Wat niet aandurfden?’ vroeg Sigurður Óli.
‘Onderzoeken wat er met hem gebeurd is. Dat klopte toch niet, zoals hij aan zijn eind gekomen is?’
‘Waarom zeg je dat?’ vroeg Sigurður Óli.
‘Nou, ik bedoel, het is een beetje vreemd allemaal. Ze gaan daar met z’n vieren naartoe en zijn van plan bij elkaar te blijven, maar ineens zit hij niet meer in dat groepje en zijn ze met z’n tweeën. En dan verdwijnt hij gewoon.’
‘Zo is het ongeveer gegaan, ja. Maar mensen zijn vaak erg onvoorzichtig als ze door ruig terrein trekken, en dan gaat het mis. Zo zijn het weer en het landschap hier nou eenmaal.’
‘Ik ben er vaak genoeg over begonnen, maar ze wilden nooit naar me luisteren. Ze hebben ontzettend veel tijd verspild voordat ze eindelijk iets deden. En wat ze zeiden klopte echt niet allemaal, ze spraken zichzelf tegen en dan praatten ze dat weer recht. Dat ging over de tijd waarop ze vertrokken waren en waarop ze terug hadden willen zijn. En die Sverrir, die deed gewoon of hij gek was.’
‘Hoezo?’
‘Hij zei dat Þorfinnur daar nooit alleen had moeten gaan rondzwerven. Ze hadden bij elkaar moeten blijven. En hij bleef maar volhouden dat Þorfinnur wilde dat hij, Sverrir, alleen naar de auto terugging. Maar waarom dan? Dát vertelde hij niet. Alleen dat Þorfinnur op z’n eentje het lavaveld door wilde terwijl hij de auto ophaalde.’
‘Is het dan niet heel aannemelijk dat het zo gegaan is?’
‘Maar iedereen weet toch dat je voorzichtig moet zijn en dat het weer ineens kan omslaan? En dat er overal gevaarlijke plekken zijn, rotsen, spleten in de grond waar je op moet letten? Zeker daar in het westen bij Svörtuloft.’
‘Was Þorfinnur gewend voettochten te maken? Was dat een liefhebberij van hem?’
‘Ja, nogal. Hij mocht graag een flink stuk lopen.’
‘Heeft hij het wel eens over een vrouw gehad die Lína of Sigurlína heette? Ze is diezelfde herfst met een groep mensen mee geweest op zo’n gletsjertocht. Hij was er ook bij.’
‘Nee, dat geloof ik niet.’ Ragnar keek hem vragend aan. ‘Was dat die vrouw die vermoord is, die vrouw op het journaal? Die heette toch zo?’
‘Ja.’
‘Heeft het daar iets mee te maken? Ben je daarom hier?’
Ragnars grote ogen richtten zich op Sigurður Óli.
‘Daar kan ik niets over zeggen,’ antwoordde hij. ‘Om een beeld te krijgen van wat er gebeurd is zijn we aan het uitzoeken waar ze zich mee bezighield. De tocht die ze met een groep bankmensen en buitenlanders door het binnenland gemaakt heeft hoort daar ook bij. Weet jij wat je vriend en zijn collega’s voor werk deden bij die bank van hen?’
‘Daar heb ik nooit iets van gesnapt,’ zei Ragnar. ‘Ik weet dat Þorfinnur iets deed op het gebied van beleggingsfondsen en pensioenfondsen. We hebben het daar nooit uitvoerig over gehad. Al dat gedoe met geld vind ik stomvervelend en we praatten er zo min mogelijk over.’
‘Zou je hem een eerlijk mens willen noemen?’
‘Þorfinnur? Dat was een degelijke vent. In alles wat hij deed.’
‘Heeft hij het wel eens gehad over problemen op zijn werk?’
‘Nee.’
‘En over zijn collega’s of zijn vrienden op de bank, de mensen met wie hij omging?’
‘Nee. Het waren niet echt vrienden van hem, denk ik. Hij heeft ze leren kennen toen hij, wat zal het zijn, vier of vijf jaar geleden bij die bank ging werken.’
‘Geen intieme vrienden dus?’
‘Zo praatte hij nooit over ze en ik denk dat dat reisje met ze naar Snæfellsnes voor hem ook niet zo hoefde. Hij keek er zeker niet naar uit en het liefst had hij er onderuit gewild.’
‘Maar hij is toch gegaan.’
‘Ja, en nooit meer teruggekomen.’
***
Sverrir liet hem drie kwartier voor zijn kantoor wachten voor hij hem binnenliet. Voortdurend liep er bankpersoneel over de gang, zonder hem een blik waardig te keuren.
Eindelijk ging de deur van het kantoor open. Sverrir stak zijn hoofd naar buiten en staarde hem aan.
‘Ben jij Sigurður?’ vroeg hij.
‘Sigurður Óli, ja.’
‘Wat wil je van me?’
‘Met je praten over Þorfinnur.’
‘Ben je van de politie?’
‘Ja.’
‘Wat moet de politie met die kwestie?’
Nog steeds had Sverrir hem zijn kantoor niet binnengelaten. Sigurður Óli bleef in de gang op zijn stoel zitten. Op een tafel lag een groot aantal oude tijdschriften, waar hij zorgvuldig van afbleef.
‘Moeten we hier op de gang praten?’ vroeg Sigurður Óli.
‘Nee, natuurlijk niet, neem me niet kwalijk. Kom binnen.’
Sverrirs kantoor was licht en ruim; er stonden nieuwe leren meubels. Aan de muur hingen twee flatscreens, waarop koersen en grafieken te zien waren.
‘Hadden jullie ruzie met Þorfinnur? Was dat de reden dat jullie gescheiden zijn opgetrokken?’ vroeg Sigurður Óli, die tegenover Sverrir aan het bureau ging zitten.
‘Ruzie? Waarom zijn jullie dat nou ineens aan het uitpluizen? Zijn er soms nieuwe ontwikkelingen in de zaak? En ruzie – wie beweert dat eigenlijk? Was jij dat, die beneden met Knútur heeft zitten praten?’
Sverrir vuurde zijn woorden op Sigurður Óli af. Die overwoog of hij op al die vragen moest ingaan.
‘Dan zal Knútur je wel verteld hebben wat ik allemaal over Lína wilde weten. Ze heeft gezegd dat jullie ongelooflijk koud waren en een smerig spelletje speelden. Dáárom pluis ik dat nog eens uit, zoals jij het noemt. Dát is het nieuwe in de zaak. Wat voor spelletje was dat en waarom waren jullie zo koud?’
Sverrir keek Sigurður Óli lang aan.
‘Ik weet niet wat je aan het doen bent,’ zei hij ten slotte. ‘Knútur is hier geweest en die vertelde me dat je met hem over Þorfinnur gepraat hebt en dat je van alles en nog wat insinueerde. Ik vind dat niet bepaald van goede smaak getuigen.’
‘Kende je Lína?’
‘Ik herinnerde me haar pas toen Knútur het weer over dat tochtje van ons had. Ik wist niet dat het dezelfde vrouw was die pasgeleden in elkaar geslagen is.’
‘Hoe zat dat met Þorfinnur en jou? Waarom ging jij alleen naar de auto? Hadden jullie ruzie? Wat is er gebeurd?’
‘Je hebt toch de politierapporten gelezen? Daar heb ik helemaal niks aan toe te voegen. Ik wou hem bij Beruvík ophalen, maar hij kwam nooit opdagen.’
‘Ik heb begrepen dat hij nogal koppig was. Hij liet zich niet gauw overtuigen. Zo drukte iemand het uit.’
‘Zo kon hij wel zijn, ja. Hij wilde verder lopen dan ik verstandig vond: het was al bijna avond. Ik wilde terug naar de auto. Hij wilde doorgaan. We spraken af dat ik de auto zou ophalen en dan achter hem aan zou komen. Er zijn daar in de lava wel paden die je met de auto kunt berijden.’
‘Dus hij struinde gewoon door en jij hebt hem niet kunnen tegenhouden? En toen is hij verdwenen?’
‘Het staat allemaal in de rapporten. En “doorstruinen” is het goede woord niet. Hij was daar nooit eerder geweest en hij vond het er prachtig.’
‘Jij bent daar al wel vaak geweest?’
‘Allicht. Ik kom van Snæfellsnes.’
‘En je weet er de weg?’
‘Ja.’
‘Was het jouw idee om erheen te gaan?’
Sverrir dacht na.
‘Ja, ik denk dat het van mij kwam.’
‘En ben je vaak in dat lavaveld geweest?’
‘Nee, niet zo heel vaak.’
‘Maar je weet wel hoe gevaarlijk het is. En toch heb je hem alleen gelaten.’
‘Het is er niet gevaarlijker dan op duizend andere plekken in IJsland, je moet gewoon oppassen.’
‘Wat voor complot was dat waar Lína jullie over heeft horen praten?’ vroeg Sigurður Óli.
‘Er was geen complot en er was geen smerig spelletje,’ zei Sverrir. ‘Ik weet niet waar ze het over had, en in wat voor verband. Kan ze niet gewoon maar wat gezegd hebben?’
‘Haar man beweert van niet.’
‘Tja, ik kende haar niet. Ik weet niet wat ze allemaal over mij en de anderen rondgekletst heeft.’
‘Maar een van jullie is wél kort daarna omgekomen. Diezelfde herfst nog.’
‘Ik geloof niet dat ik je verder kan helpen. Ik heb het ontzettend druk en ik vrees dat we nu moeten ophouden.’
Sverrir stond op.
‘Zijn lichaam is in Skarðsvík gevonden. Daar was het aangespoeld,’ zei Sigurður Óli.
‘Ja. Hij had te veel risico genomen en daarmee was de kous af. Dat hoef ik je toch niet te vertellen?’
‘Doordat het in zee gelegen had was het lichaam zo aangetast dat de doodsoorzaak niet meer kon worden vastgesteld,’ zei Sigurður Óli. Hij stond op. ‘Jij hebt die Lína niet wat beter leren kennen?’
‘Nee!’
‘Ze had de naam promiscue te zijn, maar misschien vond ze het alleen maar leuk met mannen om te gaan, had ze er lol in ze om haar vinger te kunnen winden. Al die keurige meneren.’
‘Nou, ík kende haar in ieder geval niet,’ zei Sverrir en hij deed de deur open.
‘Ken je dan soms een paar kerels die Þórarinn en Hörður heten? Toggi en Höddi worden ze ook wel genoemd. De ene is vrachtwagenchauffeur en de andere heeft een garage. Ongelooflijke hufters allebei.’
‘Nooit van gehoord. Zou ik die moeten kennen?’
‘Het zijn lui die zakendoen met behulp van een knuppel. De ene heeft Lína omgebracht. Dat was Toggi. Snelle Toggi noemen ze hem. Het is een klootzak, en dat kun je zien ook. Ik denk dat we hem wel zover krijgen dat hij gaat praten. Het zal echt niet lang meer duren of hij vertelt ons alles, precies zoals het gegaan is. Misschien dat we elkaar dan nog terugzien.’
‘Is dat een dreigement?’
‘Ik zou niet durven,’ zei Sigurður Óli. ‘Is iemand van jullie met haar naar bed geweest? Met Lína, bedoel ik?’
‘Ik niet,’ zei Sverrir. ‘En ik wil er nog eens op wijzen dat ik dit een buitengewoon onbehoorlijke manier van ondervragen vind. Ik weet niet waar je op uit bent, maar ik geloof niet dat je het op deze manier moet doen.’