39
De politie boekte met Höddi en Toggi niet veel vooruitgang. Toen de verhoren later op de dag werden voortgezet kregen Sigurður Óli en Finnur weer met hun brutaliteit en irritant gedrag te maken.
‘Wat voor een trut mag dat wel wezen?’ vroeg Höddi toen hem gevraagd werd of hij Lína kende.
‘Dat toontje van je zal je echt niet helpen,’ zei Finnur.
‘Dat toontje van je,’ zei Höddi hem na. ‘Wou jij me soms voorschrijven hoe ik moet praten? Let op jezelf, kerel, je praat alsof je gestoord bent.’
‘Hoe ken je Þórarinn?’ vroeg Sigurður Óli.
‘Die ken ik helemaal niet. Welke Þórarinn? Moet ik die kennen soms?’
Höddi werd weer naar zijn cel gebracht en Þórarinn werd de verhoorkamer binnengeleid. Hij ging breeduit zitten en keek beurtelings naar Finnur en Sigurður Óli alsof hij het allemaal erg grappig vond.
‘Je zegt dat je bij Lína kwam om een drugsschuld te incasseren en dat je haar toen hebt aangevallen. Haar man weet daar helemaal niks van. Hij zegt dat ze nooit bij jou gekocht hebben.’
‘Kan die dat weten?’ zei Þórarinn.
‘Je wou zeggen dat Lína met jou zakengedaan heeft zonder dat haar man er vanaf wist?’
‘Hallo! Wakker worden! Ze had drugs gekocht en moest betalen. En verder was het zelfverdediging. Punt uit.’
‘Dus jij bent bereid om voor een onnozele drugsschuld zestien jaar te gaan zitten?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Vind je dat geen tamelijk onbenullige reden om levenslang te krijgen? Dat beetje spul?’
‘Ik begrijp je niet.’
‘Zo’n miezerige drugsschuld?’
‘Wat…? O, je bedoelt, als het nou eens om wat anders ging? Maakt dat uit?’
De vraag kwam recht uit zijn hart. Þórarinns raadsman, die bij het verhoor aanwezig was, rees op van zijn stoel.
‘Er kunnen allerlei omstandigheden bestaan die in je voordeel pleiten,’ zei Finnur.
‘Bijvoorbeeld dat je alleen maar, laten we zeggen, de loopjongen van iemand anders was, alleen maar degene die door die ander werd gebruikt,’ zei Sigurður Óli. ‘Dat jijzelf niks met de zaak te maken hebt. Je weet er het fijne niet van en wat je deed deed je niet omdat je er persoonlijk belang bij had.’
Sigurður Óli probeerde zo goed hij kon de pil te vergulden, hoewel hij twijfelde of er enige grond was voor wat hij beweerde.
‘Bovendien kunnen we het aan de rechtbank zo presenteren dat je je bereid getoond hebt om mee te werken,’ ging hij verder. ‘Dat kan in je voordeel zijn.’
‘Bereid om mee te werken?’
‘Het enige wat wij willen is de zaak oplossen. De vraag is wat jíj wilt. Hoe wil je dat we hem oplossen? En nou niet aankomen met een of ander waardeloos verhaal over zelfverdediging. Jij was daar. Jij hebt Lína’s dood veroorzaakt. Dat weten we. Dat weet iedereen trouwens. Het enige wat we nog niet weten is de reden waarom je bij haar was. We kunnen de zaak best oplossen zoals jij het wilt, hoor. Alleen, dan zit je zestien jaar vast. Als je verstandig bent tien jaar. En dat allemaal om een drugsschuld van – wat was het helemaal? Honderdduizend kronen? Tweehonderdduizend?’
Sigurður Óli had Þórarinns belangstelling gewekt.
‘Misschien kun je ook wel aannemelijk maken dat je je zelfbeheersing verloren hebt en Lína te hard hebt geslagen. Ik bedoel dat je haar alleen pijn wou bezorgen, maar haar niet wilde doden. Het is namelijk niet echt logisch dat je haar uit de weg zou willen ruimen. Als je haar doodsloeg zou ze niet betalen ook. Dan kreeg je je geld in elk geval nooit terug en was je er nog erger aan toe dan toen je daar bij Birgir onder de vloer zat. Maar er zijn nog meer mogelijkheden. Laten we er eens van uitgaan dat iemand je naar Lína heeft gestuurd om haar een paar tikjes te verkopen en dat je dat hebt gedaan, alleen iets te hard. Dan is degene die je gestuurd heeft verantwoordelijk. Of – dat is ook mogelijk – hij heeft je gestuurd om haar te vermoorden. Tja, dan loopt hij vrij rond, terwijl jij al die jaren mag opknappen. Vind je dat redelijk?’
Nog steeds luisterde Þórarinn vol belangstelling toe.
‘Maar ja,’ ging Sigurður Óli verder, ‘de eenvoudigste verklaring is natuurlijk toch dat je erheen bent gereden om haar te vermoorden, niet omdat ze drugsschulden had of omdat iemand je gestuurd had, maar om iets anders, iets wat je niet wilt vertellen. Ja, dat zou heel goed kunnen: je bent naar haar huis gereden met als enige doel haar te vermoorden. Je gaf haar net de laatste knal op haar hoofd toen je gestoord werd. In die richting denk ik zo’n beetje. Dat komt door die gekke vlucht van je. Én omdat je probeerde te verbergen hoe je naar haar toe was gegaan. Dat betekent voor ons dat je alles heel precies gepland en van te voren besloten had. Je was altijd al van plan Lína te vermoorden.’
Het was een lange toespraak, en Sigurður Óli was niet zeker of Þórarinn alles wat hij zei kon volgen. Hij suggereerde, moedigde aan, bagatelliseerde, overdreef. Hij probeerde nieuwe wegen te openen en andere af te sluiten, inspelend op Þórarinns kijk op zijn eigen positie. Sigurður Óli wist wel dat hij met zijn ongegronde beweringen en insinuaties geen been had om op te staan. Toch had hij besloten het zo te brengen: hij wilde zien hoe Þórarinn zou reageren. Een deel van wat hij zei moest Þórarinn als onzin in de oren klinken, maar hij hoopte ook iets gezegd te hebben dat als basis voor een gesprek kon dienen.
‘Beschouw jij het soms als je taak zulke kolderspeeches te houden?’ vroeg Þórarinns raadsman, een zware man met een slaperige oogopslag.
‘Ik kan me niet herinneren dat ik jou wat gevraagd heb,’ zei Sigurður Óli.
Þórarinn giechelde. Finnur zat zwijgend naast Sigurður Óli. Van zijn gezicht viel niets af te lezen.
‘Wat is dat nou voor een reactie,’ zei de advocaat.
‘Dit is wel de grootste waanzin die ik mijn hele leven gehoord heb,’ zei Þórarinn.
‘We hebben gewoon een sterke zaak, Toggi,’ zei Sigurður Óli. ‘Opgelost en wel. Voor ons kan het niet beter.’
‘Ja hoor, ik kan het aan je zien.’
‘Het is alleen maar de vraag hoe jíj wilt dat we de moord in onze rapporten zullen vastleggen. Is er soms iemand zo belangrijk dat die er tussenuit mag glippen en verder een plezierig leventje leiden, terwijl jij in de cel zit met zestien jaar aan je kont? Als je eruit komt ben je een wezenloze idioot geworden.’
‘Nee zeg, hoor toch eens,’ zei de raadsman.
‘Ik vind gewoon dat je hier eens goed over moet nadenken.’
‘Jawel hoor, hartelijk bedankt,’ zei Þórarinn. ‘Je bent een echte lieverd.’
Ze ontmoetten elkaar in een Thais restaurantje bij het busstation Hlemmur en hij merkte direct dat Bergþóra opgewekter was. Zij was er het eerst. Ze stond op en kuste hem op zijn wang toen hij binnenkwam, regelrecht uit het verhoor van Þórarinn.
‘Komt er al een beetje schot in de zaak?’ vroeg Bergþóra.
‘Ik weet het niet, het is waarschijnlijk ingewikkelder dan we dachten. Hoe is het met jou?’
‘Redelijk.’
‘Je hebt dus een nieuwe partner.’
Hij probeerde het te zeggen alsof hij het er volstrekt niet moeilijk mee had, maar slaagde daar niet helemaal in, en zij merkte wat er in hem omging.
‘Ik weet het niet, het is allemaal nog zo nieuw.’
‘Hoe lang ken je hem nou? Zo’n week of drie, is het niet?’
‘Ja, of een maand, zoiets. Hij werkt bij een bank.’
‘Wie niet, tegenwoordig?’
‘Is er iets?’
‘Nou ja, alles goed en wel, maar ik dacht dat we gewoon… dat we tot het uiterste zouden moeten proberen om…’
‘Dat heb ik ook gedacht,’ zei Bergþóra, ‘maar het kwam nooit van jouw kant…’
‘…en dan komt dit ineens.’
‘…en je toonde nooit interesse.’
De ober verscheen bij hun tafel. Ze vroegen hem welke gerechten hij kon aanbevelen. Sigurður Óli bestelde er bier bij, Bergþóra een glas witte wijn. Ze deden hun best niet te luid te spreken, want het restaurant was maar klein en alle tafels waren bezet. De geur van Thaise gerechten, gedempte oosterse muziek en het geroezemoes van de gasten had een kalmerende invloed op hen. Nadat de ober hun bestelling had opgenomen zaten ze een hele tijd zwijgend samen.
‘Je had wel kunnen denken dat ik je bedroog, dat ik vreemdging,’ zei Bergþora ten slotte.
‘Nee,’ zei Sigurður Óli. ‘Natuurlijk niet. Maar was je dan al wat met hem begonnen, de laatste keer dat we elkaar spraken? Toen heb je me niks over hem verteld.’
‘Nee, dat had ik misschien moeten doen, ik wóú het ook doen, maar we hebben geen echt contact meer. Ik weet niet hoe het met ons staat. Er is niks meer, denk ik. Het is gewoon op. Ik heb een tijd het vage idee gehad dat we nog iets hadden samen, maar sinds de laatste keer dat we elkaar gesproken hebben begreep ik dat het over was.’
‘Ik ben pas geschrokken toen ik je een dag of wat geleden ’s avonds opgebeld heb. Toen ik hoorde dat er iemand bij je was.’
‘Je hebt onze relatie geen kans gegeven.’
Bergþóra zei het heel rustig, zonder dat er beschuldiging of ergernis in haar stem doorklonk. De ober zette hun drankjes op tafel.
‘Ik weet niet of dat helemaal zo is,’ zei Sigurður Óli, maar bijzonder overtuigd klonk het niet.
‘Ik wilde het wel proberen,’ zei Bergþóra, ‘en ik denk dat ik mijn bijdrage ook geleverd heb, maar van jouw kant kwam er nooit iets, je was alleen maar negatief, je ging er altijd maar tegenin. En nou is het achter de rug, nou kunnen we verdergaan. Het was een behoorlijke opluchting toen ik me realiseerde dat ik zo niet hoefde door te leven, een en al zelfbescherming, constant in de verdediging. Ik ga door met míjn leven en jij met het jouwe.’
‘Het is dus afgelopen?’ zei Sigurður Óli.
‘Het is allang afgelopen,’ zei Bergþóra. ‘We hadden alleen tijd nodig om dat tot ons te laten doordringen. Maar nu heb ik het begrepen en ik heb me ermee verzoend.’
‘Het is dus niet zomaar een bankman die je ontmoet hebt,’ zei Sigurður Óli.
Bergþóra glimlachte.
‘Het is een goeie vent. Hij speelt piano.’
‘Heb je hem verteld dat…’
Zonder nadenken was hij zijn vraag begonnen; midden in de zin realiseerde hij zich dat hij die niet mocht stellen. Maar de woorden hingen al in de lucht en Bergþóra begreep wat hij wilde zeggen. Ze kende zijn gedachtegang en wist dat zijn verbittering vroeg of laat zou bovenkomen.
‘Wil je nou echt dat het zo eindigt?’ zei ze.
‘Nee, natuurlijk niet. Ik wou niet… Ik belde je die avond om te vragen of we niet toch moesten proberen onze relatie te herstellen. Maar toen was het al te laat. Dat is mijn schuld. Daar kan ik alleen maar mezelf de schuld van geven. Daar heb je helemaal gelijk in.’
‘Ik heb hem verteld dat ik geen kinderen kan krijgen.’
‘Toen pas heb ik begrepen dat het afgelopen was,’ zei Sigurður Óli. ‘Toen ik je laatst gebeld heb, ’s avonds.’
‘Soms ben je precies je moeder,’ zei Bergþóra geïrriteerd.
‘En toen heb ik zo’n spijt gekregen. Ik ben zó’n idioot geweest.’
‘Mij spijt het ook,’ zei Bergþóra. ‘Maar het is afgelopen.’
‘Ik denk dat het niks met haar te maken heeft,’ zei Sigurður Óli.
‘Meer dan je denkt,’ zei Bergþóra, en ze dronk haar wijnglas leeg.