16

Patrekur was op zijn kantoor; zo te zien had hij het buitengewoon druk toen Sigurður Óli hem kwam storen. Hij werkte voor een groot ingenieursbureau en hield zich speciaal bezig met het draagvermogen van constructies. Meestal werkte hij samen met bouwers van bruggen en krachtcentrales. Het bureau was in zijn soort een van de grootste van het land, en Patrekur was er een man van betekenis. Hij was onderdirecteur en had veel mensen onder zich. Het ingenieursbureau had een enorme groeispurt doorgemaakt in de economische bloei die het land kende. Die bloei was af te lezen aan de steeds groter wordende banken, aan de investeringen door kapitaalkrachtige IJslanders en buitenlandse ondernemingen, aan het zeer snel toegenomen aantal nieuwbouwprojecten in de hoofdstedelijke regio en aan de geweldige hoeveelheid werk die de bouw van dammen en de aluminiumwinning in de Oostfjorden opleverden. Het laatste waarover Patrekur kon klagen was dus dat hij niets te doen had. Het was nog vroeg in de ochtend, maar hij stond daar al in overhemd met opgerolde mouwen, mobieltje in de ene hand, vaste telefoon in de andere, informatie in te spreken die hij van twee computerschermen op zijn bureau aflas. Sigurður Óli trok de deur achter zich dicht, ging op de zwartleren bank tegenover het bureau zitten, sloeg de benen over elkaar en wachtte geduldig af.

Op Patrekurs gezicht verscheen een verbaasde uitdrukking toen hij zag dat Sigurður Óli binnenkwam en ging zitten. Haastig beëindigde hij het ene telefoongesprek en begon toen moeizaam de problemen van zijn andere gesprekspartner op te lossen. Sigurður Óli spitste zijn oren, maar zijn interesse verflauwde toen de treksterkte van betonijzer en de stijgende ontwerpkosten aan de orde kwamen.

Je kon wel zien dat er op Patrekurs kantoor keihard gewerkt werd. Zijn hele bureau werd in beslag genomen door stapels papier; zelfs de brede vensterbank was ermee bedekt. Opgerolde technische tekeningen lagen overal in de rondte. Aan een spijker in de muur hing een veiligheidshelm. Op het bureau stond een foto van zijn vrouw Súsanna met de kinderen.

‘Ik krijg inmiddels de volle laag van ze,’ zei Sigurður Óli toen Patrekur eindelijk zijn telefoongesprek had kunnen beëindigen.

De telefoon op tafel rinkelde. Patrekur nam op, legde de hoorn op tafel en verbrak de verbinding. Hij schakelde ook zijn mobieltje uit.

‘Van wie?’ vroeg hij. ‘Waarom? Waar heb je het over?’

‘Van mijn collega’s aan de Hverfisgata. Ik moest ze wel over jou vertellen. Over onze vriendschap.’

‘Over mij? Waarom?’

‘Ze denken dat jij dieper in de zaak zit dan je mij verteld hebt. Het is allemaal veel ernstiger geworden toen Lína gisteren stierf. Eigenlijk zou ik hier helemaal niet met je moeten praten. Als je het heel precies neemt.’

Patrekur keek Sigurður Óli lang aan.

‘Je maakt toch geen geintje, hè?’

Sigurður Óli schudde zijn hoofd.

‘Waarom moest je ze over mij vertellen?’

‘Tja, waarom ben jij naar me toe gekomen?’ kaatste Sigurður Óli terug.

‘Ik hoorde gisteren op het journaal dat ze is overleden. Maar ze denken toch niet serieus dat ik daar wat mee te maken heb?’

‘Héb je ermee te maken?’

‘Ja, kom zeg, dan zou ik je dat heus wel vertellen. Heb je er last mee gekregen?’

‘Geen dingen die ik niet aankan,’ zei Sigurður Óli. ‘Wat zei Hermann? Toen hij van Lína hoorde?’

‘Ik heb hem nog niet gesproken. Komt dit allemaal aan de grote klok te hangen?’

Sigurður Óli knikte.

‘Ik zal je vertellen hoe het verdergaat. Je wordt opgeroepen voor een verhoor. Waarschijnlijk op een middag. Hermann en zijn vrouw ook. En Súsanna zal er natuurlijk niet buiten kunnen blijven. Heel precies weet ik het allemaal nog niet. Maar de man die jullie in eerste instantie zal verhoren heet Finnur. Dat is een hele goeie. En wat jou betreft, zeg alsjeblieft de volledige waarheid. Hou niks achter, ga niet in discussie. Wees beknopt en precies, en ga niet uitweiden. Niet meer zeggen dan ze vragen. Niet ongevraagd iets zeggen. En niet gaan zeggen dat je een advocaat wil. Zo’n soort zaak is het helemaal niet. Het enige wat je daarmee bereikt is dat ze dat raar vinden en gaan twijfelen aan je onschuld. Gewoon jezelf zijn. Probeer ontspannen over te komen.’

‘Denk jij… worden wij ervan verdacht dat we dit gedaan hebben?’ stamelde Patrekur.

‘Hermann staat er heel wat slechter voor dan jij,’ zei Sigurður Óli. ‘Van jou weet ik het niet. Ik heb Finnur verteld over onze vriendschap, en over die foto’s en de chantage, en hoe jij Hermann kent en dat jij ons bij elkaar gebracht hebt.’

Patrekur was verbijsterd in zijn stoel neergezakt. Zijdelings keek hij naar de foto van Súsanna en de kinderen.

‘Ik zal jou nog eens om raad vragen,’ zei hij.

‘Ze zouden er uiteindelijk toch wel achter zijn gekomen,’ zei Sigurður Óli.

‘Erachter komen? Waarachter dan? Súsanna en ik hebben niks gedaan!’

‘Daar denkt Finnur anders over,’ zei Sigurður Óli. ‘Die zegt dat je mij gebruikt, dat je er zelf tot over je oren in zit.’

‘Ik kan het allemaal niet geloven,’ zuchtte Patrekur.

Sigurður Óli zag hoe zijn vriend onrustig in zijn stoel zat te draaien.

‘Ik ook niet,’ zei hij. ‘Finnur is heel goed, maar dit vind ik eerlijk gezegd onzin. Hij wil maar niet zien dat jullie nooit tegelijkertijd én mij én een zware jongen op Lína af zouden sturen. Maar is er nog iets wat je me niet eerder verteld hebt? Iets wat ons zou kunnen helpen de kerel te vinden die dit op zijn geweten heeft? Ken je nog iemand, een man of een vrouw, met wie Lína en Ebbi contact hadden?’

Hij zag de opluchting bij zijn vriend toen hij zei dat hij niet in Finnurs theorieën geloofde.

‘Ik weet verder niks,’ zei Patrekur. ‘Ik heb je alles verteld wat ik weet, en dat is in feite niks. Helemaal niks. Wij kennen die lui niet, we kennen ze totaal niet.’

‘Oké,’ zei Sigurður. ‘Dat moet je ook zeggen als je tegenover Finnur zit, en dan zal het allemaal wel goed komen. Niet zeggen dat ik hier geweest ben om je te waarschuwen.’

Patrekur keek vragend naar Sigurður Óli.

‘Kun jij niet wat regelen?’ vroeg hij. ‘Ik ben nog nooit in mijn leven verhoord.’

‘Ik heb er verder geen invloed meer op,’ zei Sigurður Óli.

‘En de media, komen die er ook aan te pas?’

Sigurður Óli kon zijn vriend niet geruststellen.

‘Daar moet je wel van uitgaan,’ zei hij.

‘Waarom moest je verdomme mij er zo nodig bij betrekken?’

‘Dat heeft Hermann gedaan,’ zei Sigurður Óli. ‘Niet ik.’

 

Toen hij in de Hverfisgata terugkwam wachtte zijn vader daar op hem. Het was nog niet eerder voorgekomen dat hij daar onder werktijd met zijn zoon kwam praten, en Sigurður Óli schrok nogal.

‘Alles goed?’ was het eerste wat hij zei.

‘Ja, Siggi, alles is prima,’ zei zijn vader. ‘Ik wilde alleen maar eens horen hoe het met je gaat. Ik ben hier in de buurt aan het werk en ineens dacht ik: kom, ik ga even bij hem langs. En toen realiseerde ik me dat ik je nog nooit op je werk heb opgezocht.’

Sigurður Óli ging hem voor naar zijn kantoor, verbaasd en ook nogal uit zijn humeur. Toen zijn vader op een stoel ging zitten zuchtte hij zachtjes, alsof hij moe was. Hij was niet lang, maar zwaargebouwd; hij had sterke handen, getekend door een jarenlange worsteling met tangen en stukken buis. Hij liep een beetje mank, hij had een versleten knie die hem pijn bezorgde: tijdens het werk moest hij altijd op zijn knieën zitten. Hij droeg een pet, het haar eronder was met grijs doorschoten. De dikke wenkbrauwen boven zijn vriendelijke ogen hadden hun rode kleur behouden. Zijn haar stond rechtovereind, omdat hij een tijdlang niet naar de kapper was geweest. Zoals gewoonlijk liep hij rond met een baard van een paar dagen. Sigurður Óli wist dat hij zich maar één keer per week schoor, op zaterdag. Zijn wenkbrauwen liet hij met rust, alsof ze van goud of zilver waren.

‘Je moeder soms nog gesproken?’ vroeg zijn vader; hij masseerde zijn pijnlijke knie.

‘Ik ben eergisteren bij haar geweest,’ zei Sigurður Óli. Hij was ervan overtuigd dat het geen beleefdheidsvisite was die hier werd afgelegd. Zijn vader had zijn tijd nooit verspild aan onnodige dingen. ‘Zal ik koffie voor je halen?’ vroeg hij.

‘Nee, dank je, voor mij niet,’ zei zijn vader direct. ‘Ze maakt het nog steeds goed, zeker?’

‘Ja hoor, behoorlijk goed.’

‘Is ze nog altijd met die man?’

‘Met Sæmundur? Ja.’

Toen zijn vader hem bijna drie weken geleden opbelde hadden ze nagenoeg hetzelfde gesprek gevoerd. Naderhand had hij niet meer met hem gesproken. Dat telefoongesprek ging volstrekt nergens over, afgezien van de vragen die hij nu en dan stelde over Gagga en haar vriend.

‘Helemaal perfect natuurlijk, die man,’ zei zijn vader.

‘Ik ken hem niet,’ zei Sigurður Óli naar waarheid. Hij had niet meer contact met de man dan nodig was.

‘Ze redt zich wel.’

‘Ben je van plan wat aan je verjaardag te doen?’ vroeg Sigurður Óli, en hij keek naar zijn vader, die nog steeds zijn knie masseerde.

‘Nee, ik denk het niet. Ik…’

‘Wat?’

‘Ik moet opgenomen worden, Siggi.’

‘Wat zeg je nou?’

‘Ze hebben iets gevonden in mijn prostaat. Dat komt nogal vaak voor bij mannen op mijn leeftijd.’

‘Maar wat… wat dan? Kanker?’

‘Ik hoop maar dat het er nog niet zo lang zit. Ze denken trouwens dat het nog niet uitgezaaid is. Maar ik moet wel met spoed geopereerd worden. Dat wou ik je vertellen.’

‘Verdomme!’ schreeuwde Sigurður Óli ineens.

‘Ja, wat je al niet kan krijgen,’ zei zijn vader. ‘Maar je schiet er ook niks mee op als je erover gaat zitten piekeren. Hoe gaat het met onze Bergþóra?’

‘Bergþóra? Goed, neem ik aan. Maar zeg, ben je niet bang? Wat zeggen de dokters?’

‘Tja, die vroegen of ik kinderen had, en toen heb ik ze over jou verteld, en toen zeiden ze dat ze jou ook wilden zien.’

‘Mij?’

‘Ze zeiden iets over risicogroepen, en dat jij ook tot een risicogroep behoorde. Vroeger hoefden de mannen echt niet voor hun vijftigste over zulke dingen te denken, maar die leeftijd gaat steeds verder omlaag. En omdat het in zekere mate erfelijk is willen ze dat jij ook bij ze komt, of in elk geval dat je je laat onderzoeken. Dat wou ik je laten weten.’

‘En wanneer ga je onder het mes?’

‘Volgende maand. Langer wachten kan niet, zeggen ze.’

De boodschap was overgebracht. Zijn vader stond op en deed de deur open.

‘Het is niet anders, Siggi. Vergeet niet je te laten onderzoeken. Niet op de lange baan schuiven.’

Toen ging hij weg, een beetje mank lopend met zijn zere knie.

 

Doodskap
x97890214406511.xhtml
x97890214406512.xhtml
x97890214406513.xhtml
x97890214406514.xhtml
x97890214406515.xhtml
x97890214406516.xhtml
x97890214406517.xhtml
x97890214406518.xhtml
x97890214406519.xhtml
x978902144065110.xhtml
x978902144065111.xhtml
x978902144065112.xhtml
x978902144065113.xhtml
x978902144065114.xhtml
x978902144065115.xhtml
x978902144065116.xhtml
x978902144065117.xhtml
x978902144065118.xhtml
x978902144065119.xhtml
x978902144065120.xhtml
x978902144065121.xhtml
x978902144065122.xhtml
x978902144065123.xhtml
x978902144065124.xhtml
x978902144065125.xhtml
x978902144065126.xhtml
x978902144065127.xhtml
x978902144065128.xhtml
x978902144065129.xhtml
x978902144065130.xhtml
x978902144065131.xhtml
x978902144065132.xhtml
x978902144065133.xhtml
x978902144065134.xhtml
x978902144065135.xhtml
x978902144065136.xhtml
x978902144065137.xhtml
x978902144065138.xhtml
x978902144065139.xhtml
x978902144065140.xhtml
x978902144065141.xhtml
x978902144065142.xhtml
x978902144065143.xhtml
x978902144065144.xhtml
x978902144065145.xhtml
x978902144065146.xhtml
x978902144065147.xhtml
x978902144065148.xhtml
x978902144065149.xhtml
x978902144065150.xhtml
x978902144065151.xhtml
x978902144065152.xhtml
x978902144065153.xhtml
x978902144065154.xhtml
x978902144065155.xhtml
x978902144065156.xhtml
x978902144065157.xhtml
x978902144065158.xhtml
x978902144065159.xhtml
x978902144065160.xhtml
x978902144065161.xhtml
x978902144065162.xhtml
x978902144065163.xhtml
x978902144065164.xhtml
x978902144065165.xhtml
x978902144065166.xhtml
x978902144065167.xhtml