7

Op weg naar zijn huis aan de Framnesvegur ging Sigurður Óli bij het politiebureau langs. Elínborg was al lang naar huis. Op een bank in de gang zat een jongeman die de politie al heel wat last had bezorgd. Hij had talloze kleine vergrijpen gepleegd en ging gemakkelijk tot geweld over. Hij was onder erbarmelijke omstandigheden opgegroeid bij mensen die geen enkele greep op hun eigen leven hadden: zijn vader was een bajesklant, zijn moeder een alcoholiste. Er liepen er trouwens heel wat in de stad rond met eenzelfde verhaal. De jongen was achttien jaar toen hij na een inbraak in een winkel voor witgoed voor het eerst met Sigurður Óli in aanraking kwam; hij had toen al een aardige criminele carrière opgebouwd. Dat was inmiddels een paar jaar geleden.

Sigurður Óli was nog nijdig op zichzelf omdat de man met de honkbalknuppel hem ontglipt was. Hij treuzelde wat voor hij zijn kantoor binnenging en staarde naar de jongen. Toen liep hij naar de bank en ging naast hem zitten.

‘Wat is er nou weer aan de hand?’

‘Niks,’ zei de jongen.

‘Inbraak?’ zei Sigurður Óli.

‘Gaat je niet aan.’

‘Iemand afgetuigd?’

‘Waar is die kluns die me moet verhoren?’

‘Joh, wat ben je toch af en toe een stom stuk vreten.’

‘Hou je bek, man.’

‘Je weet wat je bent, hè?’

‘Rot op.’

‘Dit is niet echt slim,’ zei Sigurður Óli. ‘Zelfs niet voor een rund als jij.’

De jongen gaf hem geen antwoord.

‘Je bent een sukkel, jij.’

‘Je bent zelf een sukkel.’

‘En je zult ook nooit wat anders worden,’ zei Sigurður Óli. ‘Dat weet je.’

De jongen zat met handboeien om op de bank, voorovergebogen, met hangend hoofd. Hij staarde naar de vloer en wachtte tot hij zou worden verhoord, liefst zo gauw mogelijk. Dan was hij snel klaar en kon hij er weer vandoor. Sigurður Óli wist wel waarom: het systeem hield in dat men overtreders losliet zodra hun zaak duidelijk werd geacht. Dat kwam de jongen goed te pas, en hem niet alleen. Het kwam erop neer dat hij de daad bekende en weer mocht vertrekken, waarna hij kon doorgaan met het overtreden van de wet. Later kreeg hij dan wel een voorwaardelijke straf. Als hij binnen die periode genoeg overtredingen wist te verzamelen werden het misschien wel een paar maanden – nooit meer dan dat – in de gevangenis van Litla-Hraun. Daarvan zat hij dan de helft uit, omdat de bestuurders van het gevangeniswezen al even hard meededen aan de verwennerij, zoals Sigurður Óli het noemde. De jongen en zijn maten kenden talloze moppen over rechters, proefverloven en over een luilekker leventje op uitnodiging van het gevangeniswezen.

‘Dat heeft geen mens je waarschijnlijk eerder verteld,’ ging Sigurður Óli verder. ‘Dat je een loser bent, bedoel ik. Dat heeft nog niemand je een keer recht in je gezicht gezegd, wel?’

De jongen reageerde niet.

‘Je moet er af en toe eens aan denken wat voor een ongelooflijke sukkel je bent,’ ging Sigurður Óli verder. ‘Ik weet zeker dat er wel iemand is die je daar de schuld van kan geven. Dat kunnen jullie allemaal goed: andere mensen de schuld geven en medelijden met jezelf hebben. Je moeder – die moet het al even ver geschopt hebben als pa, twee maatschappelijke losers, net als jij. Je vrienden. Het onderwijs. Alle commissies die zich met je hebben beziggehouden. Je hebt wel een miljoen excuses en die heb je ongetwijfeld allemaal al gebruikt. En nooit eens even denken aan alle jongens die het veel erger hebben, die écht in de stront zitten maar die geen zin hebben om zichzelf zielig te vinden net als jij. Die hebben iets in zich wat ze helpt de omstandigheden aan te pakken en fatsoenlijke mensen te worden, dat zijn niet van die losers, begrijp je dat? Die hebben een beetje hersens. Dat zijn niet van die waardeloze sukkels.’

De jongen deed alsof hij niet hoorde wat Sigurður Óli zei. Keek de gang door in de hoop dat het verhoor zou beginnen, zodat hij weg kon uit zijn voorlopige hechtenis – weer een zaak opgelost.

Sigurður Óli stond op.

‘Ik wou er alleen maar zeker van zijn dat je de waarheid eens te horen kreeg. Van iemand die te maken heeft met tuig als jij. Al was het maar voor één keer.’

De jongen keek hem na toen hij zijn kantoor binnenging.

‘Zak,’ zei hij zachtjes terwijl hij zijn blik weer op de vloer richtte.

 

Sigurður Óli belde Patrekur op. De aanslag op Lína was het belangrijkste onderwerp geweest in het avondjournaal op de tv en op de nieuwssites. Patrekur had het nieuws gevolgd, maar wist niet om wie het ging. Sigurður Óli moest het hem drie keer vertellen.

‘Is zíj het?’

‘Ja, het is Lína,’ zei Sigurður Óli.

‘En wat… is ze… is ze vermoord?’

‘Ze leeft nog, maar het is niet zeker dat ze het haalt. Zeg, ik heb jou en je zwager niet genoemd, en Súsanna en haar zus ook niet. Maar hoe lang ik dat spelletje kan volhouden weet ik niet. Toen de aanslag werd gepleegd was ik net bij dat huis. Ik wou in verband met jullie met die vrouw praten, maar ik moest natuurlijk verklaren wat ik daar deed. Dus nou kom ik in dezelfde shit terecht als jullie.’

Zijn vriend zweeg.

‘Ik had je er niet bij moeten betrekken,’ zei hij ten slotte. ‘Ik dacht dat jij er misschien wat op zou weten. Ik weet eigenlijk niet meer wat ik precies gedacht heb.’

‘Wat voor kerel is die Hermann?’

‘Hoe bedoel je, wat voor kerel?’

‘Heeft hij connecties met criminelen, zou hij zo’n man op Lína en Ebbi afsturen?’

‘Dat geloof ik niet,’ zei Patrekur nadenkend. ‘Dat kan ik me niet goed voorstellen. Ik heb ook nooit gemerkt dat hij zulke lui kent.’

‘Jij begint niet aan zoiets stoms, hè?’

‘Ik?’

‘Of jullie tweeën?’

‘Ik heb jullie met elkaar in contact gebracht, meer niet. Dat moet je van me aanemen. Het is waarschijnlijk het beste als je me hier helemaal buiten laat. En als je iets met Hermann te bespreken hebt moet je voortaan maar direct met hem praten. Ik wil er niet bij betrokken raken. Het is mijn zaak niet.’

‘Is er een reden om Hermann te sparen?’

‘Je kunt het aanpakken zoals je wilt. Ik wil geen enkele invloed uitoefenen op wat je doet.’

‘Prima,’ zei Sigurður Óli. ‘Weet jij nog meer van deze zaak dan wat Hermann mij heeft verteld? Weet je meer dan ik?’

‘Nee, niks. Het was mijn idee om jou te vragen, dat is alles. Ik ben maar een tussenpersoon. Was het hem om geld te doen? De man die die vrouw aangevallen heeft?’

‘Dat weten we niet,’ zei Sigurður Óli, die zo min mogelijk over het onderzoek kwijt wilde. ‘Maar waar waren Hermann en zijn vrouw nou eigenlijk op uit? Op spannende seks? Met onbekende mensen? Waar ging het ze om?’

‘Ik weet het niet. Súsanna en ik hoorden er een of twee jaar geleden van. Toen begon haar zus toespelingen in die richting te maken. Het is gewoon een soort sport voor ze. Ik weet er niks vanaf en begrijpen doe ik het ook niet. Ik heb er nooit met ze over gepraat. Ik heb niks met zulke dingen.’

‘En Súsanna?’

‘Die is alleen maar verontwaardigd natuurlijk.’

‘Hoe kwamen Lína en Ebbi in contact met Hermann toen ze hem met die foto’s begonnen te dreigen?’

‘Ik geloof dat Lína hem gewoon opgebeld heeft. Precies weet ik het niet.’

‘Als we de lijst van telefoongesprekken van Lína en Ebbi doorkijken, kan Hermanns naam er dan op staan?’

‘Best mogelijk.’

‘Oké, we spreken elkaar.’

 

Voor hij naar huis ging bracht Sigurður Óli nog een bezoek aan de intensive care van het Rijksziekenhuis aan de Fossvogur. Voor de deur van Lína’s kamer zat een politieman. Haar ouders en haar broer zaten in een wachtkamertje op nieuws te wachten. Niemand had nog iets van Ebbi gehoord, hij had nog geen contact met hen opgenomen. Sigurður Óli hoorde van de dienstdoende arts dat Lína nog niet bij bewustzijn was en dat haar toestand zeer zorgelijk was. Ze had twee zware klappen op haar hoofd gekregen; de ene had een schedelfractuur veroorzaakt, de andere had de schedel ingeslagen, zodat er bloedingen in de hersenen waren opgetreden. Andere verwondingen waren niet zichtbaar, afgezien van een aan haar rechteronderarm, die aantoonde dat ze had geprobeerd de klap af te weren.

Het zoeken naar de misdadiger had geen succes opgeleverd, hoewel de wijde omgeving van het ziekenhuis Kleppur was uitgekamd. Het was de man gelukt weg te komen. Hij had in Lína’s huis geen sporen achtergelaten die de politie konden helpen zijn identiteit vast te stellen.

Sigurður Óli keek voor hij ging slapen een poosje naar een Amerikaanse honkbalwedstrijd. Hij dacht aan de opnamen die Lína en Ebbi ergens hadden opgeborgen. Daar was het de aanvaller mogelijk om te doen geweest. Als dat het geval was, moest je haast wel concluderen dat Lína niet had toegegeven, te oordelen naar de manier waarop hij haar bewerkt had. Dan waren de foto’s óf nog in hun huis, óf op een andere veilige plek, die alleen Ebbi wist.

Hij sliep al bijna toen hij ineens moest denken aan de man die op het bureau naar hem had gevraagd. Hij had gehoord dat die voor de tweede keer was langsgekomen. Dat was ’s avonds rond etenstijd geweest en deze keer had de wachtcommandant hem herkend, hoewel de man nog steeds weigerde zijn naam en de reden van zijn komst te noemen. De politieman herinnerde zich dat hij Andrés heette. Hij had indertijd in Reykjavík een min of meer zwervend bestaan geleid en had een aantal veroordelingen wegens diefstal en lichamelijk geweld op zijn naam staan.

Doodskap
x97890214406511.xhtml
x97890214406512.xhtml
x97890214406513.xhtml
x97890214406514.xhtml
x97890214406515.xhtml
x97890214406516.xhtml
x97890214406517.xhtml
x97890214406518.xhtml
x97890214406519.xhtml
x978902144065110.xhtml
x978902144065111.xhtml
x978902144065112.xhtml
x978902144065113.xhtml
x978902144065114.xhtml
x978902144065115.xhtml
x978902144065116.xhtml
x978902144065117.xhtml
x978902144065118.xhtml
x978902144065119.xhtml
x978902144065120.xhtml
x978902144065121.xhtml
x978902144065122.xhtml
x978902144065123.xhtml
x978902144065124.xhtml
x978902144065125.xhtml
x978902144065126.xhtml
x978902144065127.xhtml
x978902144065128.xhtml
x978902144065129.xhtml
x978902144065130.xhtml
x978902144065131.xhtml
x978902144065132.xhtml
x978902144065133.xhtml
x978902144065134.xhtml
x978902144065135.xhtml
x978902144065136.xhtml
x978902144065137.xhtml
x978902144065138.xhtml
x978902144065139.xhtml
x978902144065140.xhtml
x978902144065141.xhtml
x978902144065142.xhtml
x978902144065143.xhtml
x978902144065144.xhtml
x978902144065145.xhtml
x978902144065146.xhtml
x978902144065147.xhtml
x978902144065148.xhtml
x978902144065149.xhtml
x978902144065150.xhtml
x978902144065151.xhtml
x978902144065152.xhtml
x978902144065153.xhtml
x978902144065154.xhtml
x978902144065155.xhtml
x978902144065156.xhtml
x978902144065157.xhtml
x978902144065158.xhtml
x978902144065159.xhtml
x978902144065160.xhtml
x978902144065161.xhtml
x978902144065162.xhtml
x978902144065163.xhtml
x978902144065164.xhtml
x978902144065165.xhtml
x978902144065166.xhtml
x978902144065167.xhtml