6

Hij controleerde vergeefs of ze nog tekenen van leven vertoonde. Maar een deskundige in het bepalen van de grens tussen leven en dood was hij niet. Hij had dan ook al om een ambulance gebeld toen hij zich realiseerde dat hij nu op de een of andere manier zijn aanwezigheid in dit huis zou moeten verklaren. Even dacht hij er nog over iets aannemelijks te verzinnen, een anoniem telefoongesprek of zo, maar hij besloot toch de waarheid te vertellen: vrienden hadden zijn hulp ingeroepen vanwege een knullige poging tot chantage. Hij wilde Patrekur en Súsanna er graag buiten houden, en ook Súsanna’s zus, die een politieke carrière ambieerde. Maar dat kon wel eens moeilijk worden, zag hij in. Al bij het begin van het onderzoek zou er een spoor van Lína en Ebbi naar hen leiden. Er was nog iets, en ook daarvan kon hij zeker zijn: op het moment dat Sigurður Óli zou vertellen waarom hij daar in huis was geweest, was het uitgesloten dat hij zich nog met het onderzoek mocht bemoeien.

Op het eerste gezicht zag hij geen sporen van braak. De aanvaller scheen door de voordeur in en uit te zijn gegaan en niet de moeite te hebben genomen die goed achter zich dicht te trekken. Mogelijk hadden de buren iets opgemerkt: geloop, een auto, een man. Zo een van wie je je kon voorstellen dat hij de boel in Lína’s huis kort en klein kwam slaan en haar evenmin zou sparen.

Hij boog zich juist weer over Lína heen toen hij geritsel hoorde; hij merkte dat er vóór hem in de donkere woonkamer iets bewoog. In een flits zag hij iets – een honkbalknuppel, dacht hij – in de richting van zijn hoofd zwaaien. Onwillekeurig probeerde hij de slag met zijn hoofd te ontwijken; hij kreeg hem op zijn schouder en viel op de grond. Toen hij weer op zijn benen stond was de aanvaller door de voordeur verdwenen.

Sigurður Óli vloog de straat op en zag een man in oostelijke richting wegrennen. Hij haalde zijn mobieltje uit zijn zak en belde al hollend om hulp. De afstand tussen hen werd groter. De man was buitengewoon snel, hij schoot de tuin van een woonhuis in en was uit het zicht verdwenen. Sigurður Óli rende door, sprong over het hek, zwenkte om een hoek van het huis, sprong over een ander hek, stak een straat over, en kwam weer in een tuin. Toen viel hij: er stond een kruiwagen op zijn pad. Hij belandde in de bessenstruiken en rolde met zijn nieuwe zomerjas over de grond. Toen hij weer stond had hij even tijd nodig om zich te heroriënteren. Daarna zette hij zijn achtervolging voort, maar hij zag dat de man nu een behoorlijke voorsprong had. Die rende op volle snelheid de Kleppsvegur en de Sæbraut over, naar de Vatnagarðar, de kant op van het psychiatrisch ziekenhuis Kleppur.

Sigurður Óli zette zijn leven op het spel toen hij dwars door het verkeer de Sæbraut overstak. Chauffeurs moesten op hun rem gaan staan en toeterden dat horen en zien verging. In zijn hand ging de telefoon over, maar hij minderde geen vaart om hem te beantwoorden. Hij zag hoe de man naar het ziekenhuis afboog en achter een heuvel verdween. Het ziekenhuis was verlicht, maar de omgeving ervan was in duister gehuld. Nergens zag hij de politiewagen die hij had opgeroepen toen hij zijn achtervolging begon. Toen hij het ziekenhuis naderde minderde hij vaart. Hij gunde zich even tijd de telefoon op te nemen. Een politieman belde hem vanuit zijn auto, hij had verkeerde informatie gekregen en zat nu bij het bejaardenhuis Hrafnista naar hem uit te kijken. Sigurður Óli zei hem dat hij naar Kleppur moest rijden, vroeg nog meer versterking en eiste dat er politiehonden zouden worden ingezet. Hij liep tot halverwege de zee, bij Kleppsvík, waar het aardedonker was. Daar bleef hij staan. Hij keek naar het zuiden, in de richting van het winkelcentrum Holtagarðar en de baai, de Elliðavogur. Hij stond doodstil en luisterde. Hij zag niets bewegen, hoorde ook niets. De man was in het donker verdwenen.

Sigurður Óli liep terug naar het ziekenhuis, waar juist twee politiewagens het terrein op reden. Hij wees de politiemensen het gebied waarin ze moesten zoeken, rond Holtagarðar en langs de Elliðavogur. Hij gaf hun een korte beschrijving van de man: gemiddelde lengte, leren jack, jeans, knuppel. Sigurður Óli wist niet beter of de aanvaller had zijn wapen nog bij zich gehad toen hij in het duister verdween. Daar had hij speciaal op gelet.

Ze kamden het hele gebied uit. Hij liet nog meer politie oproepen en korte tijd daarna was ook de speciale politie-eenheid ingeschakeld. Het zoekgebied werd flink uitgebreid: nu werd het hele gebied ten westen van de Sæbraut tot aan het einde van de Elliðavogur doorzocht.

Sigurður Óli stapte zonder met de anderen te overleggen in een van de politiewagens die bij het ziekenhuis Kleppur stonden en reed weer naar het rijtjeshuis. Het was alweer even geleden dat de ambulance Lína naar het ziekenhuis had gebracht. Hij hoorde dat ze nog tekenen van leven had vertoond. Bij het huis stond het vol politiewagens, sommige als zodanig herkenbaar, andere niet. Technisch rechercheurs waren in het huis met hun werk begonnen.

‘Hoe ken jij die lui?’ vroeg een collega die voor het huis stond. Hij heette Finnur en was op de hoogte gebracht van het spoedgeval dat Sigurður Óli gemeld had.

‘Weten jullie ook iets over haar man?’ vroeg Sigurður Óli. Hij wist niet meer zeker of hij wel de hele waarheid zou zeggen.

‘Die heet Ebeneser,’ zei Finnur.

‘Ja, juist. Wat is dat trouwens voor een idiote naam?’

‘We weten niet waar hij is. Wie was die man waar je achteraan zat?’

‘Waarschijnlijk degene die die vrouw heeft aangevallen,’ zei Sigurður Óli. ‘Ik denk dat hij haar met een honkbalknuppel op haar hoofd heeft geslagen. Heeft mij ook nog een lel gegeven, dat stuk schorem. Een dreun – ik raakte compleet mijn evenwicht kwijt.’

‘Ben je bij haar in dat appartement geweest?’

‘Ik moest haar spreken. Ik zag haar op de vloer liggen, en daar springt die duivel ineens op me af.’

‘Denk je dat het een inbreker was? We kunnen geen sporen van braak vinden. Hij is door de voordeur naar binnen gekomen. Zeer waarschijnlijk heeft ze zelf opengedaan.’

‘De deur was open toen ik hierheen kwam. Dat stuk verdriet heeft natuurlijk aangebeld en haar toen te grazen genomen. Dit is meer dan zomaar een inbraak. Iets gestolen heeft hij geloof ik niet. Hij heeft alles in het appartement aan barrels geslagen, die vrouw een dreun op haar hoofd verkocht en misschien nog wel erger toegetakeld.’

‘Dus…’

‘Volgens mij was het zo’n knul die met grof geweld achterstallige betalingen komt incasseren. Deze kende ik nog niet, ik kon hem trouwens ook niet goed zien. Nooit van m’n leven zo’n sprinter meegemaakt.’

‘Dat kan wel kloppen met je beschrijving, die honkbalknuppel en zo,’ zei Finnur. ‘Hij moest natuurlijk geld van haar hebben.’

Sigurður Óli ging met hem het huis binnen.

‘Denk je dat hij alleen op pad geweest is?’ vroeg Finnur.

‘Voor zover ik weet wel.’

‘Maar wat kwam jíj hier eigenlijk doen? Hoe ken je die lui?’

Sigurður Óli had zijn voornemen om de hele waarheid te zeggen laten varen. Maar al zou hij het willen, hij kon niet verborgen houden dat de aanslag op Lína te maken moest hebben met die knullige pogingen van haar en Ebbi om via chantage aan geld te komen. Het zou best kunnen dat Hermann die klootzak op haar afgestuurd had – van Patrekur kon hij dat nauwelijks geloven. Hij besloot deze keer nog geen namen te noemen en zei dat hij bezig was geweest met het natrekken van een tip die hij had gekregen dat Lína en Ebbi in rare zaakjes zaten. Met foto’s.

‘Porno?’

‘Zoiets.’

‘Kinderporno?’

‘Zou ook kunnen, ja.’

‘Van die tip weet ík niks af,’ zei Finnur.

‘Nee,’ zei Sigurður Óli, ‘die is vandaag pas binnengekomen. Het zou wel eens om chantage kunnen gaan. Dat verklaart dan misschien ook dat die incassojongen daar bezig is geweest. Als het er tenminste een was.’

Finnur keek hem aan. Helemaal overtuigd leek hij niet.

‘Maar kwam je hier dan alleen om eens te horen wat die twee te vertellen hadden? Ik snap het niet helemaal, Siggi.’

‘Nou ja, de zaak is nog maar in het allereerste stadium.’

‘Ja maar…’

‘We moeten die… vent vinden,’ zei Sigurður Óli beslist; het klonk alsof hij geen zin had om het er nog verder over te hebben.

‘Welke vent bedoel je?’

‘Die kerel van haar, hoe heet-ie ook? En noem me geen Siggi.’

Doodskap
x97890214406511.xhtml
x97890214406512.xhtml
x97890214406513.xhtml
x97890214406514.xhtml
x97890214406515.xhtml
x97890214406516.xhtml
x97890214406517.xhtml
x97890214406518.xhtml
x97890214406519.xhtml
x978902144065110.xhtml
x978902144065111.xhtml
x978902144065112.xhtml
x978902144065113.xhtml
x978902144065114.xhtml
x978902144065115.xhtml
x978902144065116.xhtml
x978902144065117.xhtml
x978902144065118.xhtml
x978902144065119.xhtml
x978902144065120.xhtml
x978902144065121.xhtml
x978902144065122.xhtml
x978902144065123.xhtml
x978902144065124.xhtml
x978902144065125.xhtml
x978902144065126.xhtml
x978902144065127.xhtml
x978902144065128.xhtml
x978902144065129.xhtml
x978902144065130.xhtml
x978902144065131.xhtml
x978902144065132.xhtml
x978902144065133.xhtml
x978902144065134.xhtml
x978902144065135.xhtml
x978902144065136.xhtml
x978902144065137.xhtml
x978902144065138.xhtml
x978902144065139.xhtml
x978902144065140.xhtml
x978902144065141.xhtml
x978902144065142.xhtml
x978902144065143.xhtml
x978902144065144.xhtml
x978902144065145.xhtml
x978902144065146.xhtml
x978902144065147.xhtml
x978902144065148.xhtml
x978902144065149.xhtml
x978902144065150.xhtml
x978902144065151.xhtml
x978902144065152.xhtml
x978902144065153.xhtml
x978902144065154.xhtml
x978902144065155.xhtml
x978902144065156.xhtml
x978902144065157.xhtml
x978902144065158.xhtml
x978902144065159.xhtml
x978902144065160.xhtml
x978902144065161.xhtml
x978902144065162.xhtml
x978902144065163.xhtml
x978902144065164.xhtml
x978902144065165.xhtml
x978902144065166.xhtml
x978902144065167.xhtml