10

Bergþóra was er eerder dan hij. Ze zat aan een tafel de spijskaart te bestuderen, toen Sigurður Óli, enige minuten te laat, het restaurant binnenkwam. Ze had een Italiaans restaurant in het centrum uitgekozen. Hij had die dag Elínborg geassisteerd, die de moordzaak in Þingholt in alle zwaarte op zich voelde drukken; daarna was hij regelrecht naar het restaurant gereden. Eigenlijk had hij nog langs zijn huis willen gaan om te douchen en zich te verkleden, maar daarvoor ontbrak hem de tijd. Hij ging graag uit eten, al zag hij ook een beetje tegen de ontmoeting met Bergþóra op.

Hij kuste haar op de mond en ging zitten. Bergþóra zag er moe uit. Ze had de leiding over een computerzaak waarin ze ook een vrij groot financieel belang had. Het bedrijf had een moeilijke periode achter de rug en dat betekende armoede. Daarbij had hun scheiding zijn uitwerking niet gemist. En de kinderloosheid. Het laatste halfjaar was zwaar geweest voor haar.

‘Je ziet er goed uit,’ zei ze tegen Sigurður Óli toen hij ging zitten.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij.

‘O, wel goed, hoor. Het is weer net alsof we pas iets met elkaar hebben als we samen in een restaurant zitten. Ik kan er zó moeilijk aan wennen. Je had net zo goed naar mij kunnen komen, dan had ik iets klaargemaakt.’

‘Ja, het is bijna net als vroeger,’ zei Sigurður Óli.

Ze bestudeerden de kaart. Het was níét net als vroeger, ze merkten het allebei. De last van de verbroken relatie drukte op hen, de verloren jaren, de gevoelens die verdwenen waren, het weefsel van hun leven dat nu uiteengerafeld was. Het was alsof ze de vermoeide curatoren waren van een failliete boedel; er moesten alleen nog wat losse eindjes worden afgewerkt en een lijst van claims worden opgemaakt. Bergþóra kon heel geëmotioneerd raken over wat er met hen gebeurd was. Daarom vond Sigurður Óli het wel zo prettig met haar af te spreken in een restaurant.

‘Hoe is het met je vader?’ vroeg Bergþóra en ze bekeek de kaart.

‘Uitstekend.’

‘En met je moeder?’

‘Best.’

‘Is ze nog steeds met die man?’

‘Met Sæmundur? Ja, nog steeds.’

Ze maakten hun keuze en besloten een fles Italiaanse wijn te delen. Het was een doordeweekse dag en er waren niet veel gasten in het restaurant. Rustige muziek dreef van ergens uit het plafond naar hen toe. Uit de keuken kwam rumoer, gelach.

‘Hoe staat het aan de Framnesvegur?’ vroeg Bergþóra.

‘Prima, maar het appartement is nog wel halfleeg,’ zei Sigurður Óli. ‘Is er al eens iemand naar óns huis komen kijken?’

‘Er waren er vandaag drie. En er zal nog iemand contact opnemen. Ik mis het wel, dat appartement.’

‘Ja, ik begrijp het. Het is ook heel mooi.’

Ze zwegen. Sigurður Óli overwoog of hij met haar over Hermann en zijn vrouw zou praten. Hij besloot het te doen, misschien zou het helpen de sfeer wat minder gespannen te maken. Hij vertelde dat hij Patrekur had gesproken, en dat die onverwacht zijn zwager Hermann had meegenomen. Hij beschreef de vroegere liefhebberij van Hermann en zijn vrouw en hoe ze daarmee in de problemen geraakt waren. Daarna vertelde hij over de aanslag op Lína, over de man met de honkbalknuppel en Ebbi met zijn bergschoenen, die deed alsof hij nergens van wist.

‘Die liep letterlijk met zijn hoofd in de wolken,’ zei Sigurður Óli. ‘Ebbi is gids in de bergen,’ voegde hij er grijnzend aan toe.

‘Bestaan er echt mensen die zoiets doen?’ vroeg Bergþóra.

‘Tja, ik ben daar niet zo in thuis.’

‘Ík ken ze in elk geval niet, lui die aan partnerruil doen. Dan moet je toch een beetje getikt zijn? En je krijgt er alleen maar ellende mee.’

‘Dit is een beetje een speciaal geval.’

‘Wat zal dat moeilijk zijn voor die zus van Súsanna. Die zit toch in de politiek? Stel je voor dat ze zoiets een hele tijd later weer opgraven.’

‘Jawel, maar hoe gek moet je zijn om naar dat huis toe te gaan? Juist als je in de politiek zit. Met zulke lui zou ik maar niet te gauw medelijden hebben.’

‘Jij hebt niet zo graag medelijden met mensen, hè?’ zei Bergþóra.

‘Hoe bedoel je?’ zei Sigurður Óli.

De kelner, een vriendelijke man van middelbare leeftijd, onderbrak hen toen hij de Italiaanse rode wijn kwam brengen. Hij liet die aan Sigurður Óli zien en goot een scheutje in zijn glas. Sigurður Óli staarde de kelner aan.

‘Heb je de fles al opengetrokken?’ zei hij.

De kelner begreep de vraag niet.

‘Je moet de fles opentrekken terwijl ik het zie,’ zei Sigurður Óli. ‘Hoe weet ik nou wat je met die fles gedaan hebt, of wanneer je hem hebt opengemaakt?’

De kelner keek hem verwonderd aan.

‘Ik heb hem net opengemaakt,’ mompelde hij verontschuldigend.

‘Jawel, maar je moet hem hier aan tafel opentrekken, niet in een of ander hok.’

‘Ik haal een andere fles,’ zei de kelner en hij haastte zich weg.

‘Ach, die man doet toch zijn best?’ zei Bergþóra.

‘Het is een beunhaas,’ zei Sigurður Óli. ‘We betalen een sloot geld om hier te eten en die lui hebben maar te weten hoe ze hun werk moeten doen. Waarom zeg je trouwens dat ik geen medelijden met mensen kan hebben?’

Bergþóra keek hem aan.

‘Kijk wat er op dit moment gebeurt,’ zei ze. ‘Vind je dat niet typisch?’

‘Dat de service zo beroerd is?’

‘Jij bent altijd precies je moeder,’ zei Bergþóra.

‘Hoezo?’

‘Jullie hebben allebei dezelfde… kou over je. En hetzelfde snobisme.’

‘Ach…’

‘Nooit ben ik goed genoeg voor je geweest,’ zei Bergþóra. ‘Dat heeft ze me vaak genoeg laten merken. Terwijl je vader altijd zo aardig is. Ik snap niet hoe een vrouw als zij ooit heeft kunnen denken dat ze met een loodgieter kon leven. En hoe híj dat heeft kunnen volhouden.’

‘Daar heb ik zelf ook vaak over zitten piekeren,’ zei Sigurður Óli. ‘Maar op mij is ze echt heel erg gesteld. Dat zijn haar eigen woorden. Je moet nou ook weer niet te negatief over haar doen.’

‘Ze heeft me nooit ook maar een beetje gesteund toen het misging met… toen we problemen kregen. Nooit. Ik had het gevoel dat ze daar geen boodschap aan had. En dat ze mij de schuld gaf van alles. Dat ik alles voor jou kapotmaakte doordat ik geen kinderen kon krijgen.’

‘Waarom zeg je dat?’

‘Omdat het waar is.’

‘Maar daar heb je nooit eerder over gepraat.’

‘Nou en of, maar jij wilde er nooit naar luisteren.’

De kelner kwam terug met een nieuwe fles, liet Sigurður Óli het etiket zien en begon de fles vlak voor zijn neus te ontkurken. Toen goot hij wat wijn in een glas; Sigurður Óli proefde en gaf er zijn goedkeuring aan. De kelner schonk hun glazen vol en liet de fles op tafel achter.

‘Je hebt nooit willen luisteren naar wat ik zeg,’ herhaalde Bergþóra.

‘Dat is niet waar.’

‘Bergþóra keek naar hem. Haar ogen stonden nu vol tranen. Ze pakte haar servet.

‘Nou oké,’ zei ze en ze veranderde van houding. ‘Laten we er geen ruzie over maken. Het is allemaal afgelopen, uit, en we kunnen er niks aan veranderen.’

Sigurður Óli keek op zijn bord. Hij vond het moeilijk ruzie te maken. Hij kon met het grootste plezier criminelen met scheldwoorden en beledigingen overladen en ze losers noemen, maar met de mensen in zijn directe omgeving wilde hij zo lang mogelijk de vrede bewaren. Hij had wel eens gedacht dat dat kwam door zijn rol bij de scheiding van zijn ouders. Hij was nog zo jong, hij probeerde het ze allebei naar de zin te maken en kwam tot de ontdekking dat dit niet mogelijk was.

‘Je vergeet denk ik heel vaak dat het voor mij ook moeilijk was,’ zei hij. ‘Je hebt nooit gevraagd hoe het met míj ging. Het draaide allemaal om jou. Jij was het die adoptie eiste, mij heb je er eigenlijk nooit naar gevraagd. Je wilde maar één ding: beginnen. Maar daar hebben we al zo vaak over gepraat, ik wou het er vanavond helemaal niet over hebben.’

‘Nee,’ zei Bergþóra, ‘daar moeten we het maar niet over hebben. Dat wou ik ook niet. Laten we erover ophouden.’

‘Maar ik ben wel verbaasd als ik je zo over mam hoor praten,’ zei Sigurður Óli. ‘O, ik weet heus wel hoe ze kan zijn. Ik weet nog dat ik je voor haar heb gewaarschuwd, de eerste tijd dat we samen wat hadden.’

‘Je zei toen tegen me dat ik niet al te veel notitie van haar moest nemen.’

‘Hopelijk heb je dat niet gedaan ook.’

Een tijdlang praatten ze niet. De Italiaanse wijn kwam uit Toscane, hij was zacht en goed van smaak en ze dronken er beiden van. Ook de muziek uit het plafond was Italiaans, evenals de maaltijd waarop ze wachtten. Alleen het zwijgen tussen hen beiden was IJslands.

‘Ik wil geen adoptie,’ zei Sigurður Óli.

‘Dat weet ik,’ zei Bergþóra. ‘Jij wil een andere vrouw zoeken en je eigen kinderen bij haar hebben.’

‘Nee,’ zei Sigurður Óli. ‘Ik denk dat ik geen goeie vader zou zijn.’

 

Toen hij ’s avonds thuiskwam zette hij zijn flatscreen-tv aan en keek naar een honkbalwedstrijd. Zijn favoriete team speelde, maar het was erbarmelijk slecht. Het maakte hem er niet vrolijker op na zijn gesprek met Bergþóra. Zijn gsm, die hij op de keukentafel had gelegd, ging over. Sigurður Óli kende het nummer niet en wilde het mobieltje uitzetten, maar een oude nieuwsgierigheid kreeg de overhand.

‘Ja!’ zei hij, onvriendelijker dan nodig was. Dat was een bescherming die hij al lang geleden om zich had opgetrokken als hij niet wist wie er belde. Het konden liefdadigheidsorganisaties zijn. In de telefoongids had hij een rood kruis bij zijn naam, wat betekende dat hij niet telefonisch benaderd wilde worden voor verkoop of reclame. Maar er was altijd wel iemand die zich daar niet aan stoorde en toch belde – om vervolgens de volle laag te krijgen.

‘Sigurður?’ zei een vrouwenstem.

‘Met wie?’

‘Spreek ik met Sigurður Óli?’

‘Ja!’

‘Je spreekt met Eva.’

‘Eva?’

‘Eva Lind. De dochter van Erlendur.’

‘O, hallo.’

Vriendelijk klonk zijn stem niet. Sigurður Óli kende haar goed, de dochter van Erlendur, zijn oude collega. Hij had af en toe ambtshalve met haar te maken gehad, want Eva Lind had een wild leven achter de rug en was ettelijke keren met de politie in aanraking gekomen. Haar losgeslagen leventje was voor haar vader een jarenlange bezoeking geweest.

‘Heb jíj soms wat van hem gehoord?’ vroeg Eva Lind.

‘Van je vader? Nee, niks. Het enige wat ik weet is dat hij vakantie heeft genomen en dat hij een aantal dagen naar de Oostfjorden wou.’

‘Ja, maar had hij dan geen telefoon bij zich? Hij heeft toch maar één nummer? Dat van zijn gsm?’

‘Dat geloof ik wel, ja.’

‘Een andere telefoon heeft hij dus niet, hè? Hij neemt niet op.’

‘Nee, volgens mij heeft hij geen andere telefoon.’

‘Als hij contact met je opneemt, wil je dan tegen hem zeggen dat ik naar hem gevraagd heb?’

‘Natuurlijk, maar…’

‘Wat?’

‘Ik verwacht eigenlijk niet dat ik wat van hem zal horen,’ zei Sigurður Óli. ‘Dus…’

‘Nee, ik ook niet,’ zei Eva Lind. ‘We…’

‘Ja?’

‘We hebben een dag of wat geleden een autoritje gemaakt, hij wilde de meren in de omgeving van Reykjavík langs. Hij was… Ik vond hem een beetje suffig.’

‘O, maar zo is hij altijd wel een beetje. Ik zou me maar geen zorgen maken. Ik heb je vader nooit echt kwiek meegemaakt.’

‘Ja, daar heb je misschien wel gelijk in.’

Even zwegen ze.

‘Doe je hem de groeten?’ zei Eva Lind.

‘Doe ik.’

‘Tot ziens.’

Sigurður Óli groette en legde zijn mobieltje neer, deed toen de tv uit en ging slapen.

Doodskap
x97890214406511.xhtml
x97890214406512.xhtml
x97890214406513.xhtml
x97890214406514.xhtml
x97890214406515.xhtml
x97890214406516.xhtml
x97890214406517.xhtml
x97890214406518.xhtml
x97890214406519.xhtml
x978902144065110.xhtml
x978902144065111.xhtml
x978902144065112.xhtml
x978902144065113.xhtml
x978902144065114.xhtml
x978902144065115.xhtml
x978902144065116.xhtml
x978902144065117.xhtml
x978902144065118.xhtml
x978902144065119.xhtml
x978902144065120.xhtml
x978902144065121.xhtml
x978902144065122.xhtml
x978902144065123.xhtml
x978902144065124.xhtml
x978902144065125.xhtml
x978902144065126.xhtml
x978902144065127.xhtml
x978902144065128.xhtml
x978902144065129.xhtml
x978902144065130.xhtml
x978902144065131.xhtml
x978902144065132.xhtml
x978902144065133.xhtml
x978902144065134.xhtml
x978902144065135.xhtml
x978902144065136.xhtml
x978902144065137.xhtml
x978902144065138.xhtml
x978902144065139.xhtml
x978902144065140.xhtml
x978902144065141.xhtml
x978902144065142.xhtml
x978902144065143.xhtml
x978902144065144.xhtml
x978902144065145.xhtml
x978902144065146.xhtml
x978902144065147.xhtml
x978902144065148.xhtml
x978902144065149.xhtml
x978902144065150.xhtml
x978902144065151.xhtml
x978902144065152.xhtml
x978902144065153.xhtml
x978902144065154.xhtml
x978902144065155.xhtml
x978902144065156.xhtml
x978902144065157.xhtml
x978902144065158.xhtml
x978902144065159.xhtml
x978902144065160.xhtml
x978902144065161.xhtml
x978902144065162.xhtml
x978902144065163.xhtml
x978902144065164.xhtml
x978902144065165.xhtml
x978902144065166.xhtml
x978902144065167.xhtml