Date. Weteringdwars
Het botenhuis rook naar benzine, geteerd hout en brak water. Heel in de verte klonk het geluid van een snelweg rond middernacht, onder ons het geklots van water en zo nu en dan een zachte bons van een boot tegen de steiger. In het schemerduister dobberde een sloep.
‘De juf ruikt lekker,’ mompelde mijn date in mijn nek. ‘De juf ruikt lekker en voelt lekker. En ik ga de juf helemaal verslinden.’
Ik giechelde, voelde baardstoppeltjes raspen over mijn gezicht en gulzige lippen op mijn mond. Zijn handen gingen over mijn rug, mijn billen. Even dacht ik dat hij het in de boot wilde doen, maar na wat hijgerig gehannes met knopen en ritsen struikelden we over een zompig grasveldje naar een vakantiebungalow en daar hadden we gevreeën. Of beter, had hij gevreeën, want zo aandachtig en attent als hij was geweest tijdens het eten en in de auto, zo prozaïsch snel was hij nu klaar met me op de haastig uitgeklapte bedbank met klamme lakens.
Hij maakte geen aanstalten mij terug te rijden naar Amsterdam. Te veel gedronken zei hij, maar als ik per se weg wilde dan ging er een nachtbus naar cs. Hij had er niet bij gezegd: eens in het anderhalf uur. En dus zat ik drie kwartier in een met spuitbusleuzen beklad en naar pis stinkend bushokje. Lang genoeg om de film van de avond nog een keer af te draaien, lang genoeg om mezelf te gaan haten.
Het viel niet mee om vijfentwintig keer van tafeltje te wisselen en steeds weer spontaan over te komen.
‘Hallo, ik ben Sissela. Single. Jij? Mijn werk? Op een ambassade. Ach, spannend, dat gaat wel. Riga. Nee, dat is in Letland. Kleine post. Nee hoor, twee uurtjes vliegen maar. Ik ben veertig. En jij? Mijn hobby’s zijn...’ Daar strandde ik meestal een beetje. Lezen, musea, reizen, verder kon ik niets bedenken. Onder water zwemmen? Met poppen spelen? Wat deed ik toch met mijn vrije tijd?
Toen ik bij kandidaat nummer dertien nog steeds geen klik had gevoeld, kreeg ik er genoeg van. Ik deed een paar jaar van mijn leeftijd af en probeerde verschillende beroepen uit. De glaasjes wijn hielpen. Tegen het einde van de avond was ik getransformeerd tot een vierendertigjarig hoofd van een kinderdagverblijf. Het kon me niks meer schelen, ik was gewoon toe aan een leuke avond. Daar had ik evenveel recht op als al die anderen. Ik wilde iemand die lief voor me was, die me aantrekkelijk vond, en leuk en de moeite waard. Nou, en die had ik gevonden, dacht ik zo’n zes uur geleden.
Alle adviezen die je voor het speeddaten op het hart worden gedrukt had ik met voeten getreden. In plaats van met mijn match te beginnen met een kop koffie, had ik me laten overhalen ergens te gaan eten. Daarna was ik weliswaar niet meegereden naar een stil donker bos, waarschuwing nummer twee, maar wel naar een bungalowpark aan de Vinkeveense plassen, wat zo ongeveer op hetzelfde neerkwam. Voor een afzakkertje. En om zijn nieuwe sloep te bekijken. Mijn mobiel stond uit en ik was vergeten Arno te laten weten waar ik naartoe ging. En toen ik eraan dacht stond ik al te zoenen en kon ik moeilijk zeggen ‘Sorry, even mijn broertje laten weten waar ik ben’.
In de taxi hing een zware bloemenlucht, waarschijnlijk om de persoonlijke luchtjes van klanten zoals ik te overheersen. De eerste zes chauffeurs weigerden me van het Centraal Station naar het Spiegelkwartier te rijden.
‘Nee mevrouw, zo’n kort ritje.’
Uiteindelijk belandde ik op de achterbank van een snorder met een headset, die aan de overkant van de straat zijn kansen had staan afwachten. De hele rit bleef hij in een vreemde taal praten tegen degene aan de andere kant van de lijn, maar hij zette een klassiek muziekje voor me aan en reed me via de kortste weg naar mijn logeeradres. De violen werkten op mijn traanklieren. Van een afstand zag ik mezelf zitten, zweterig in deze vreemd warme oktobernacht. De mousse in mijn haar was uitgewerkt, de lippenstift van mijn mond gegeten, gedronken en gezoend. Gelebberd. God, wat voelde ik me vies.
Seks op je first date. Als een vriendin me zou vertellen wat ikzelf net had gedaan, dan zou ik haar voor gek verklaren. Waarom deed ik dit soort dingen? Zodra hij die avond tegenover me was komen zitten, had ik geweten dat hij eigenlijk mijn type niet was. Hij had er wel lekker uitgezien met dat krullende blonde haar. En hij was charmant. En opgetogen over de perfecte match. Maar dat dacht hij natuurlijk alleen maar omdat hij een vrouw van midden dertig zocht die iets met kinderen deed.
Veertig en nog single, dat werkte niet goed had ik gemerkt. Dan was er iets mis met je, een kneus met verborgen gebreken of juist een bitch met bindingsangst. Ik had een alleenstaande vriendin in Brussel die altijd nadrukkelijk zei dat ze gescheiden was. Alsof dat meer status gaf aan alleen zijn, net zoiets als weduwe zijn. Minder je eigen schuld of zoiets. Veel van mijn vriendinnen zag ik trouwens niet zo vaak meer sinds ik in het buitenland werkte en zij allemaal getrouwd waren en in de kleine kinderen zaten.
De eerste keer dat ik mezelf een beetje anders had ingekleurd was het een stuk beter uitgepakt.
‘Hoe lang geleden bent u voor het laatst geknipt?’ had de kapster gevraagd. Wat ik hoorde was: wie heeft je haar zo verpest? Ik keek naar mezelf in de spiegel: een bleek kantoorgezicht, slap donkerblond haar waar mijn oren een beetje doorheen schemerden, twee glimmende deukjes op mijn neusbrug van de steuntjes van mijn bril, dunne wenkbrauwen en ogen van een onbestemd blauwgrijze kleur. Zo onopvallend, zo oninteressant. Dit was ik niet. Dit was niet eerlijk. Ik keek naar het zelfverzekerde gezicht van de kapster en opeens had ik gedacht: ik hoef jou helemaal niet te zeggen dat ik mijn pony met een scheermesje heb bijgewerkt. Ik kan gewoon iets verzinnen, mijn eigen waarheid maken, Sissela is meer dan dit fletse gezicht boven een nylon kapmantel. Ik kan van deze Sissela Kappetein maken wie ik wil. Geen slachtoffer van Moeder Natuur maar een geslaagde werkende vrouw die iedereen wil kennen. Wie doet me wat? Come on Sis, make my day.
‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Ik zit in het orkest van André Rieu. Wij worden geknipt door de visagist. Ik zal zeggen dat je er niet kapot van was.’
En de kapster had verrast opgekeken. De handen die de crèmespoeling door mijn haar masseerden voelden opeens geconcentreerder, de stem boven mijn hoofd belangstellender. Het was nog best moeilijk om mijn bestaan als derde viool te beschrijven, maar toen ik na afloop in de spiegel keek zat mijn haar perfect. Klaar voor een volgend optreden.
‘Eerste of Tweede Weteringdwars?’ vroeg de taxichauffeur.
Het was vier uur in de ochtend toen ik de sleutel in het slot stak. Alle ramen van het huis waren donker. De lantaarn naast de deur bescheen de namen die in zwierige letters op het glanzende grachtengroen stonden. IJsbrand Bartels & Arno Kappetein. In de gang liep ik tegen de trapleer aan die daar al dagen stond, mijn nagels schraapten over de kale muur op zoek naar de loshangende contactdoos. Het rook er niet naar verse verf of kalk, het rook alsof Arno de hele avond had zitten blowen.
Het monumentenpandje had goudgeld gekost, maar dat zou je niet zeggen als je eenmaal binnen was. De centrale verwarming werkte maar tot de eerste van de drie verdiepingen. De kamer die logeerkamer zou moeten worden stond vol gipsplaten en rollen isolatiemateriaal. De badkamer waarvoor Arno en IJsbrand op de bouwtekening een rond verzonken bad hadden ingetekend, was nog steeds een douche achter een plastic gordijn. De keuken was grotendeels gesloopt. Een design spoelbak leunde in een geïmproviseerde houten constructie tegen de muur, op een oude koelkast stond een vierpitsstel, de magnetron stond naast de enorme sapcentrifuge op een bladderende gietijzeren tuintafel. We kochten veel kant-en-klaar, belden de sushilijn of aten de dagschotel in het café om de hoek.
In de woonkamer was de ruimte waar het hoog-laagbed van IJsbrand had gestaan nog steeds zichtbaar, de lege plek werd gemarkeerd door de stoelen en de bank die er in een halve cirkel omheen stonden, alsof er onzichtbare gasten op bezoek waren. De slaapkamer van Arno was nog de beste plek in het huis. Daar waren de muren gestuukt, het houtwerk geschilderd in een warme okerkleur. Hier sliepen we dan ook samen in de dubbele Auping, net als toen we nog kinderen waren, die opgroeiden boven de winkel van onze ouders in de Van Woustraat. Net als vroeger kletsten we in het donker. Over dat pappa zijn draai maar niet kon vinden na de verkoop van de zaak, over zijn motorbootje in Friesland en dat hij het liefst een half jaar wilde zwerven door Frankrijk. Over mamma, die helemaal niet uit Amsterdam weg wilde en voor vrijwilligerswerk naar Amnesty was gevlucht omdat ze gek werd van die man steeds om zich heen, ook al hield ze best nog van hem. En over dat ze het maar niet kon laten mij te vragen of er al een speciaal iemand in mijn leven was. En dat ze het zich toch wel heel anders had voorgesteld, met kleinkinderen en zo.
En steeds opnieuw over IJsbrand. Over alle plannen die hij niet meer kon uitvoeren, de verbouwing van het huis, de adoptieprocedure die ze hadden willen starten voor een kindje uit de Verenigde Staten. IJsbrand wilde zo graag kinderen, Arno ook, zei hij. Het zou er nu wel niet meer van komen.
Ik liet Arno voor de zoveelste keer beloven dat hij aardiger voor zichzelf zou zijn en dat hij het huis af zou laten maken. IJsbrand zou dit niet gewild hebben. Die had van mooie dingen gehouden. Arno beloofde het, maar overdag kwam hij niet verder dan besluiteloos bladeren door de catalogi met inbouwapparatuur en wandtegels. ’s Nachts stond hij op en hoorde ik hoe hij zachtjes naar beneden liep. Alsof hij nog even bij IJsbrand ging kijken. Er verscheen al grijs in zijn haar, hij had groeven langs zijn mond gekregen en er zat een traagheid in zijn bewegingen die ik niet kende.
‘Ik heb op je gewacht.’ Arno stond halverwege de trap in zijn boxershorts.
‘Sorry, het liep een beetje anders.’
‘Leuk?’
‘Aardig.’
‘Een schaap is aardig,’ zei Arno. Hij greep mijn hand. ‘Kom. Ik wil je iets laten zien. Gisteravond gebracht.’
We liepen de trap op naar zijn slaapkamer. Tegenover het bed stond een plafondhoge, bijna wandvullende foto van IJsbrand. ‘Je moet hem van een afstandje bekijken.’ De IJsbrand van een paar jaar geleden leek te zijn teruggekeerd. Krachtig. Zo gezond. Alsof er nooit een hersentumor was geweest. Ineens vocht ik tegen mijn tranen. Wat een waardeloze laatste avond. Wat een waardeloze vakantie. Wat een waardeloos weekend.