Het pad van de roeiers
‘Ga je me nog vertellen hoe je aan dat blauwe oog komt?’
‘Nee.’
‘Dat haar staat je wel goed.’
‘Ja.’
‘Wat ga je vandaag doen?’
‘Zullen we iets samen gaan doen? Naar Artis of zo?’
‘Heb je een auto gehuurd?’
‘Nee natuurlijk niet, wat moet ik met een auto? Je wou toch niet met de auto naar Artis?’ Onze conversatie was al net zo rommelig als de ontbijttafel.
‘Wat is dat dan voor sleutel?’ Arno maakte een kleine kopbeweging richting Aldis. Die hield in zijn rechterhand een half afgebeten boterham met hagelslag, in zijn andere de autosleutel uit Riga. Schuldbewust keek hij naar mij en legde de sleutel voor zijn bord op tafel.
‘Dat is een sleutel die ik gevonden heb in het appartement van mijn omgekomen bovenbuurvrouw, hun moeder.’
‘Van Dina.’
‘Dus dat weet je nog wel?’
‘Waarom zou ik dat niet meer weten? Ik heb geen Alzheimer. Je hebt me wel tien keer verteld dat ze was verbrand en hoe ze eruitzag en hoe erg het allemaal was.’
‘Ik heb hem gevonden in haar huis.’ En ik vertelde hoe ik door het uitgebrande appartement had gelopen, in haar huisvuil had gezocht. Over de tickets en de reisjes waarvan ik niets had geweten, en de auto die ik nooit had gezien. En daarna over alle doodlopende wegen, alle vruchteloze telefoontjes, alle leeg opgehaalde hengels, afgekapte lijnen, mislukte exercities met betrekking tot de afkomst van de kinderen.
‘Je had ze gewoon weer op straat moeten zetten,’ zei Arno terwijl hij een halve rol keukenpapier in de plas omgegooide chocomel van Nora legde. ‘Weet je nog die vriendin van mamma, die van elke vakantie in Spanje of Griekenland een zwerfhond meenam?’
‘Ja, ze moest verhuizen, nou en? Wat wil je daarmee zeggen?’
‘Misschien had ze hier werk.’
‘Wonen? Over wie heb je het nu?’
‘Dina, misschien had Dina hier werk.’ Iedere keer dat de naam van Dina viel keken de kinderen vragend op.
‘Als wat?’
‘Nou, zo te horen aan je beschrijving: geen bollen pellen. Reisleidster? Fotomodel? Drugskoerier? Pornoster?’
De stilte werd alleen doorbroken door het getik van vallende chocoladehagel en het neusophalen van Nora. Ik visualiseerde de aangedragen beroepen. De politie in Riga dacht dat ze prostituee was. Zelf had ik inderdaad gedacht dat ze bij een escortservice werkte. In Riga. Dus waarom niet ook in Amsterdam?
‘Pornoster?’
‘Het was toch een mooie vrouw? En wij schijnen hier in Duivendrecht een heel bloeiende internationale dingesindustrie te hebben. Dat is de vooruitgang Sis, eerst sta je bij het station, dan lig je ergens in een hotel en ten slotte doe je alleen nog maar alsof.’
‘Met een auto.’
‘Ja, met een auto. Waarom niet. Misschien had ze hier ook wel een huis, nog een kale minnaar. Nog een paar kinderen. Lang leve het vrije Westen en de grenzeloze eu. Als jij straks boodschappen gaat doen, wil je dan ook even langs de coffeeshop lopen?’
Natuurlijk was het gekkenwerk. Zodra ik uit de pendelbus stapte en het parkeerterrein voor me zag liggen was dat duidelijk. Hoeveel auto’s zouden er op een zaterdag op Lang Parkeren staan? Vijftigduizend? Honderdduizend? Een eindeloos schild van metalen daken, waarover donkere schaduwen schoven van de overdrijvende wolken. En die auto kon natuurlijk net zo goed ergens anders staan. Op het parkeerterrein van de pornostudio of voor een flatje in Zuidoost.
Het was inmiddels half twee. Meteen teruggaan sloeg ook nergens op. En waar waren die onbemande magneetkarretjes? De parkshuttles waarmee je over het terrein kon rijden? Alweer opgeheven? Dit was een heilloze onderneming, maar ik was hier nu toch. Ik onderhandelde met mijzelf en gaf ons een uur. Kon ik in elk geval zeggen dat ik het geprobeerd had.
Afstandsbedieningen van auto’s werken over afstanden van zo’n meter of tien. Mijn sleutel en ik hadden tot 14.30 uur de tijd om contact te maken met onze onbekende partner. De sleutel zo onopvallend mogelijk als een wichelroede voor mij uit houdend, liep ik de eerste rij met symbool springruiter in.
Om 14.12 uur, in het pad van de roeiers, meende ik voor de vijfde keer dat de sleutel contact maakte. Vier keer waren de oplichtende achterlampen van iemand geweest die net kwam aanlopen of wegliep. Met een snelle blik om me heen drukte ik de sleutel nogmaals in. Recht voor me piepte een zilverkleurige vw Polo.
De eerste minuut deed ik niets. Verkrampt en met een hart dat bijna leek te trillen, zo snel ging het, zat ik achter het stuur te kijken alsof het mijn auto was. In de verte klonken stijg- en landingsgeluiden. In de auto hing de geur van Dina’s parfum. Het was alsof ik boven op haar was gaan zitten, haar opzij geduwd had toen ik instapte, ik hoorde hier niet en verspreidde bovendien een onaangename transpiratielucht. De volgende drie minuten keek ik om me heen en benoemde wat ik zag. Een leren sportstuur waaraan een lange blonde haar kleefde, cruise control, een oplader voor een mobiele telefoon in de sigarettenaansteker, een stapel parkeertickets onder het dekseltje van de asbak. Naast me op de passagiersstoel een lege Albert Heijn-tas. Op de achterbank lag niets. Ik opende het handschoenenkastje. Een grote zonnebril met strassteentjes op het montuur, kauwgum, een kaart van Nederland, een kaart van Den Haag, een onderhoudsboekje, iets wat leek op haarlak maar bij nadere inspectie een busje pepperspray bleek te zijn, een pen van het Novotel, een pasje van het Frequent Flyer-programma van de klm, een zwarte handschoen, een handvol visitekaartjes van Club Men’s Pleasure in Den Haag.
Ik stapte uit en liep zo nonchalant mogelijk om de auto heen om de kofferbak te openen. Een paraplu, een gevarendriehoek. Een lege schoenendoos, een prop plastic hoezen van de stomerij. Weer ingestapt vond ik achter de zonneklep het uitrijkaartje.
Het was 14.19 uur toen ik de club belde. Een warme maar beschaafde vrouwenstem deelde mij in drie talen mede dat ze mij ’s avonds graag zou ontvangen to celebrate my achievements met mijn businesspartners of to entertain buitenlandse gasten in hun relaxte ambiance. Om 14.21 uur zei Arno dat mijn moeder met de kinderen naar het Tropenmuseum was. Geen probleem dus als ik naar Den Haag wilde.
De club had geen eigen parkeerplaatsen voor de deur. Misschien hadden ze ’s avonds valetservice, maar ik moest twee rondjes rijden voordat ik de Polo zo kon parkeren dat ik het statige herenhuis vanuit de auto kon zien. Donkerrode boogvormige zonneschermen voor alle ramen, al was het nog geen vier uur. De zon was verdwenen achter dreigend lage wolken. Gesloten gordijnen. Een soort bordes voor de donkergroene deur, die eruitzag alsof hij van massief hout was gemaakt. Koperen bel. Koperen naambord. Schuin daaronder, een paar treetjes onder straatniveau, een kleinere deur met een getralied raampje erin. Een bewakingscamera. De straat was uitgestorven, er bewoog helemaal niets, alleen mijn blik ging op en neer langs de gevel van het huis en mijn gedachten erachteraan. Had ze hier dan gewerkt? Of was ze de eigenaar? Ronselde ze meisjes om hier de mannen te verwennen? En vooral: wat ging ik nu doen?
De bel gaf mee onder mijn wijsvinger maar er klonk geen geluid in het huis. Er ging geen luikje open in de deur, er klonk geen klikje van een deuropener, geen stem uit een intercom, de camera ging niet draaien, er verscheen geen schaduw achter een raam. Toen ik mij weer omdraaide naar de straat stond daar een man naar mij te kijken. Hij knipoogde.
Vanuit het café staarde ik naar de gedenknaald op het Regentesseplein. De glimmend natte bankjes eromheen, de feestverlichting die nog niet aan was en eruitzag als enorme regendruppels aan een zwarte draad.
Ik dronk witte wijn en had ook honger, maar de kaart bood alleen vlammetjes, hete balletjes, pittige worstjes, allemaal dingen waar mijn maag op voorhand tegen protesteerde. Zaterdagmiddag. Schat, ik ben even weg, de Financial Times halen. Ja, heel vervelend dat ze die hier nog steeds niet hebben. Ik haal meteen wat sigaren. Tot straks. Of: ik moet toch nog even langs kantoor, de secretaresse heeft het verkeerde dossier meegegeven, sorry, zo terug. Ging het zo? Op tijd thuis voor de borrel met de buurtjes, eten met de kinderen.
Het was half zes. Ik stak Dina’s paraplu op en liep nogmaals naar de blauwstenen stoep.
De kleine deur stond nu op een kier. Daarachter zag ik een hoofd met extreem kort haar boven brede schouders naar een monitor kijken. Zodra ik aanbelde verscheen de hele persoon in de deuropening. Hij bleef daar staan, neutraal de straat in kijkend maar klaar om in te grijpen als ik, ja wat eigenlijk, een spuitbus tevoorschijn haalde? Een camera? Een brandbom? Ik had alleen een prettige glimlach tot mijn beschikking, maar ook die kon ik niet inzetten, want alles ging via de intercom. De vrouwenstem was iets heser dan die aan de telefoon, melodieus, de klanken gingen als het ware al strelend langs degene die hier zijn successen ging vieren. Maar ja, ik had niets te vieren en dus kreeg ik de voordeur niet open.
Nee helaas, zij kon geen mededelingen doen over de hostesses.
Helaas nee, de manager was nog niet aanwezig. De eigenaar ook niet.
Ja, ze begreep mijn probleem. Het moest heel vervelend zijn om een vriendin niet te kunnen bereiken in zo’n dringende familieaangelegenheid. Helaas kon ze er niets aan doen. Ik moest toch ook begrip hebben voor de positie van de girls.
Achter mij stapte een meisje met een kledingzak over haar arm uit een taxi. Slank, blond, gave huid, soepel bewegend. Leeftijd vierdejaars economie, makelaar in opleiding, de toekomstige eigenaar van een schoonheidskliniek. Zo iemand waar je meteen strontjaloers op werd als ze niet gauw iets aardigs tegen je zei. Dat deed ze niet. Ze groette de man in het zwarte pak en verdween door de deur, die voor haar als vanzelf was opengezoemd. Even zag ik een glimp van de gang, een rode loper op een marmeren vloer, kroonluchters. Het ging zo snel dat ik niet eens begonnen was aan de gedachte dat ik haar iets zou kunnen vragen.
‘Nee, dat doe ik niet, ik ben nog nooit in zo’n tent geweest en dat ga ik ook niet doen. Trouwens, hoe stel je je dat voor? Dat ik nu met die kinderen naar Den Haag kom? Nee, mamma was gesloopt, die is dat niet meer gewend joh, die is naar huis. Je moet dit echt zelf oplossen, Sis. En dat kun je best. Jij weet meer van de wereld dan ik. Nee, ze hoeven niet te eten. Mam had ze meegenomen naar McDonald’s, dus die hebben geen honger meer. We kijken naar Shrek 3. Don’t worry, die kinderen zijn hier al helemaal thuis. Meer dan ik.’
Ik bestelde een witte wijn, mihoen met kip, nog een witte wijn. Hoe kwam ik die club in? Niet zelf, maar vertegenwoordigd door iemand. Arno had geweigerd. Mijn vader was te oud. Trouwens onvoorstelbaar dat ik het hem zou vragen. Mark-Peter. Zou misschien nog wel zo gek te krijgen zijn, maar niet beschikbaar. Die meisjes werkten natuurlijk tot diep in de nacht, geen idee tot hoe laat. Maar hier moest ergens het begin van de oplossing liggen. Als ik haar leven in Riga niet kon achterhalen, misschien dan haar leven in Nederland. De parkeerbonnetjes waren allemaal uit Den Haag afkomstig, ze was hier dus regelmatig en iemand moest haar kennen. Maar niet alleen dat, die moest over haar willen praten. Dat was het probleem. En dat ging vanavond niet meer lukken. Tjongejonge, wat was ik opgeschoten vandaag. Op naar het volgende probleem.
‘Hé, wat leuk dat je belt, ben je in Amsterdam, zullen we wat afspreken? Nee, niet vanavond, ik zit in Liverpool, ja dikke mist, pity pity pity, maar hubby is er toch niet, dus niet getreurd. Dubai, lucky bastard. O, oké, ik snap ’m, nee hoor dat kan best, de sleutel ligt bij de buren links. Ik zal ze even bellen. Slaap lekker dan. Ruk maar wat schone lakens uit de kast. Nou, hello en goodbye dan maar.’