Vrijdag de dertiende
Wat er ook gebeurde, die kinderen moesten weg. Dat was mijn laatste gedachte geweest voordat ik insliep op de bank en de eerste toen ik wakker werd. Of eigenlijk de tweede, want de allereerste was: wat heb ik gisteravond nou weer voor vreselijks gedaan dat ik op mijn eigen bank wakker word? Maar dat was maar een flits, de situatie was binnen een seconde in zijn volle omvang terug.
Toen ik de kinderen naar bed had gebracht, mijn eigen bed want meer bedden had ik niet, was ik aan de keukentafel gaan zitten om het geld te tellen. Iets meer dan tienduizend dollar. Uit het fluwelen zakje schudde ik drie diamantjes. Ze schitterden toen ik ze heen en weer liet rollen in mijn handpalm. Van het idee dat ik ermee naar een juwelier zou gaan om ze ter verkoop aan te bieden schoot ik bijna in de lach. Hoe moest ik in hemelsnaam verklaren waar ik ze vandaan had? En in het circuit waar dat er minder toe deed had ik werkelijk geen enkel contact.
Ook had ik de kleren van de kinderen eens goed bekeken. Geen merkkleding, althans geen zichtbare logo’s, maar wel goede kwaliteit. De lange blauwe broek met het grijze poloshirt en de donkerblauwe trui van Aldis had wel wat weg van een schooluniform. Nora droeg een gewatteerde broek met een bloesje en daaroverheen een fleecetrui met eendjes. Alle kleren leken me redelijk nieuw. In elk geval niet verwassen en geen rafels of scheuren. Ik keerde ze binnenstebuiten. De etiketten waren eruit geknipt. Zelfs de wasvoorschriften waren verdwenen. Wat me op de gedachte bracht dat ze ook geen schoon ondergoed hadden. Dat moest ik dus morgen gaan kopen.
Wat had Dina in hemelsnaam gedacht? Als er iemand was die niet gekwalificeerd was voor kinderopvang dan was ik het wel. Ik had geen kinderen, hield ook niet speciaal van ze als soort, had een fulltime baan, was niet Lets, had geen behulpzame familie in de buurt. Ik probeerde me het gezicht van mijn ouders voor te stellen als ik aan zou komen met twee vreemde kinderen. Alhoewel, in eerste instantie zouden ze waarschijnlijk denken dat ik met een man had aangepapt die kleine kinderen had. Misschien zouden ze denken: liever een man met kinderen dan helemaal geen man. Maar goed, ik had geen man en wel een stel kinderen, zonder identiteit.
Met een blocnote voor me had ik geprobeerd te bedenken wat de meest logische volgorde van uit te zoeken zaken zou zijn. Om te beginnen moest ik Ieva vragen met de geboortebewijzen en paspoorten aan de slag te gaan. Dat zou genoeg gegevens op moeten leveren om navraag te kunnen doen op scholen. Het jongetje had daarvoor de leeftijd. Het meisje was misschien op de een of andere manier in de gezondheidszorg bekend, hoewel ze hier niet zo’n fijnmazige medische kinderbegeleiding hadden als in Nederland. Maar misschien was ze geboren in een ziekenhuis? Als het in Riga allemaal niets opleverde, dan de cirkel om de stad heen steeds groter maken. En ik was vergeten te vragen of er kinderen vermist werden toen ik op het politiebureau was. We zouden ook nog in de wees- en opvanghuizen kunnen informeren. Welbeschouwd kon iedereen wel een paar kinderen op mijn dak sturen en zeggen dat ze van Dina Rubene waren.
Het was al geen lekkere bank om op te zitten, laat staan om op te liggen. Moeizaam kwam ik overeind en masseerde mijn nek en strekte mijn rug. Ik hoorde de deur van mijn slaapkamer open- en weer dichtgaan en zag Aldis naar de keuken sluipen. Er schoven stoelpoten over de vloer, water kletterde in de gootsteen. Jemig, net half zeven. De kinderschim sloop terug naar de slaapkamer.
‘Wat is hier aan de hand?’ Ik deed het licht aan. Aldis stond in zijn onderbroek met een glas water bij Nora. Het dekbedovertrek lag in een prop op de grond. Nora lag onder het dekbed, in de slaapkamer rook het zuur. Op het moment dat ik de lucht had thuisgebracht als braaksel, kwam Nora overeind en begon opnieuw te kokhalzen.
Aldis kwam aangekleed de badkamer uit. Zijn trui zat binnenstebuiten maar voor de rest zag hij er keurig uit. Ik had de douche voor hem aangezet, een handdoek klaargelegd met een stuk zeep en mijn haarborstel, en gezegd dat hij me moest roepen als het niet lukte. Vervolgens had ik het bed verschoond, de wasmachine aangezet en een soort ontbijt op tafel gezet. Muesli, brood, fruit. Hij was op de stoel tegenover me geschoven. Zijn natte haar was van voren gladgeborsteld, van achteren een vogelnestje. Hij vouwde zijn rechterbeen onder zich zodat hij omhoog kon komen en over de tafel kon reiken naar de kaas, een banaan en een boterham. Van de muesli deed hij een schepje op zijn bord en at het, als chips, tussen de happen boterham met kaas door. Wat een apart jongetje. En wat ging er in dat kleine blonde hoofd om? Ik dronk een driedubbele espresso en vroeg me af hoe wij in hemelsnaam de dag door zouden brengen. Somber staarde ik naar het vreemde kind tegenover me, dat zat te eten alsof hij in dagen niets gehad had. Buiten kwam de stad tot leven, binnen keek het jongetje op van zijn bord en glimlachte stralend naar me, zijn mond vol brood met banaan. Ik glimlachte terug.
Klokslag acht uur had ik de ambassade gebeld. Ik had het gevoel dat ik er al een hele werkdag op had zitten.
‘Koorts? Dat weet ik niet, ik ben geen dokter. Nee, ik heb geen thermometer.’ Ik zat op de rand van het bed en legde twee vingers op Nora’s voorhoofd. ‘Ze is wel een beetje warm. Niet gloeiend. Hoe kan dat zo ineens? Gisteravond was er niks aan de hand. Ze is ook niet verkouden of zo.’
Elza sprak verstandige woorden in de telefoon. Veel laten drinken, goed in de gaten houden of de koorts hoger werd. Misschien iets verkeerds gegeten?
‘We hebben allemaal hetzelfde gehad,’ zei ik. ‘Dus dat kan ik me niet voorstellen.’
‘Kinderen geven soms gewoon over. Van de spanning, omdat ze ergens tegenop zien, veranderingen. Die maagjes zijn niet zo stabiel als de onze, dat moet nog groeien.’
Als die maagjes zich bij elke verandering zouden omdraaien kregen we het nog druk. Getverderrie. Wisten ze soms dat het vrijdag de dertiende was?
‘Elza, even iets anders. Hoor ik Ieva daar?’
‘Nee, maar ik probeer het voor je. Ogenblik. Nee, Ieva neemt niet op. Zal ik vragen of ze jou straks belt?’
Nee. Ja. Wat had ik nou in godsnaam aan straks. Help. Ik wou nu en niet later van dit probleem af. ‘Ja, doe dat alsjeblieft. Wil je zeggen dat het bloedspoed is. En Elza, jij hebt kinderen. Hoe hou je die bezig?’
‘Spelletjes. Tekenen. Voorlezen. En als dat niet helpt, televisie of een video, succes.’ Ze verbrak de verbinding.
De Finland-dvd was gisteravond al twee keer voorbijgekomen. Ik had alleen een zakspelletje Mastermind voor in het vliegtuig. Gelukkig was er een tekenfilm op tv, maar na een uur begon Aldis ongedurig om zich heen te kijken. Hoopvol gaf ik hem een paar tijdschriften, een vel papier en een schaar, legde een krant over de tafel, een flesje lijm erop. Met een lichte zucht begon hij alles wat op een auto leek uit te knippen en op het vel papier te plakken. Al gauw plakte alles aan elkaar en zat de krant vast aan de tafel. Met handen wassen en lijm verwijderen waren we even lang bezig als met het knutselen zelf.
Wat nu? Was hij oud genoeg om een boodschap te doen? Ik kon ze niet alleen laten maar we hadden brood nodig, iets erop. Vruchtensap of limonade voor het meisje. Avondeten. Iets te snoepen. Tandenborstels. Ik maakte een boodschappenlijst, gaf hem zijn jas, wat plastic tasjes, en legde een paar keer uit wat ik van hem verwachtte. Aldis leek in dubio, keek zorgelijk van de slaapkamerdeur naar mij, maar trok uiteindelijk zijn jas aan. Samen liepen we naar beneden en naar buiten. Ik wees op de winkel verderop in de straat en gaf hem een zetje.
Nog geen tien minuten later, Nora sliep weer en Ieva had eindelijk teruggebeld, werd er op de deur geklopt. Door het spionnetje zag ik meneer Pabriks, met een plastic zak in de ene hand en Aldis aan zijn andere hand.
‘Goedemorgen, Fraulein Kappetein. Ik laat u toch niet schrikken?’
‘Nee, nee, natuurlijk niet.’
‘Maakt u zich geen zorgen, hoor. Ik heb boven maatregelen genomen. Flink slot, al zeg ik het zelf. Maar waar ik voor kom, deze jongeman belde bij mij aan. Hij zegt dat hij bij u hoort. Dat geloof ik eerlijk gezegd niet.’
‘O, eh ja... dat klopt, hij logeert bij mij en hij heeft als het goed is boodschappen voor me gedaan. Hij heeft zeker per ongeluk op de verkeerde bel gedrukt. Is dat zijn plastic tas?’
‘O. Ja.’ Meneer Pabriks keek een beetje beteuterd en reikte mij de boodschappen aan.
‘Meneer Pabriks, het is een beetje een lang en ingewikkeld verhaal. Maar nu u hier toch bent, mag ik u iets vragen?’
‘Uiteraard.’
‘Komt u binnen.’
Meneer Pabriks veegde omstandig zijn voeten. Aldis schoot onder zijn arm door het huis in, alsof hij bang was dat de deur opeens dicht zou gaan.
‘Dus,’ zei meneer Pabriks, die in zijn afkoelende koffie roerde, ‘als ik het allemaal goed begrijp, dan is dit de zoon van... mevrouw Rubene.’
‘Ja.’
‘En u wist niets van het bestaan van deze kinderen af?’
‘Nee. U wel?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘U hebt ook niet gezien dat ze zwanger was, een paar jaar geleden? Het meisje is nog geen drie.’
‘Mevrouw Rubene woonde hier toen nog niet. Ze was hier net een jaar toen u kwam. Ik heb haar nooit met kinderen gezien of over kinderen gehoord. Die pasten ook niet zo in haar leven, denkt u wel?’
‘Kennelijk leidde ze een dubbelleven. Als ze op reis ging, dacht ik altijd dat het voor haar werk was, zakenreizen, maar misschien ging ze wel naar haar kinderen.’
‘En nu moet u voor ze zorgen?’
Uit de slaapkamer klonk het stemmetje van Nora. Tot dusver had ik niets van haar gebrabbel kunnen verstaan, maar nu riep ze duidelijk verstaanbaar om haar broertje. Aldis verdween naar de slaapkamer.
‘Dat is het meisje.’
Meneer Pabriks stond op en liep naar de slaapkamer. Ik hoorde hem praten. Eerst op hoge kindertoon, waarschijnlijk tegen Nora, toen op gewone toon tegen Aldis. Even later kwamen ze samen de kamer uit.
‘Jongeman,’ zei meneer Pabriks tegen Aldis, ‘mevrouw Kappetein, je weet toch wie dat is, hè? Weet je knul. Ze maakt zich een beetje zorgen. En dat willen we toch niet?’ Aldis zweeg. ‘Maar ik weet het goed gemaakt. Als jij antwoord geeft op een paar vraagjes, dan mag jij mijn vogeltjes voeren. Dan fluiten ze straks vast nog veel mooier. Hoe vind je dat?’
Aldis aarzelde, maar knikte. Hoera voor de kanaries.
‘Hoe gaat het met jullie?’
‘Goed.’
‘Dat is mooi. Dat is fijn om te horen. Dat kleine meisje, is dat je zusje?’
‘Ze lijken helemaal niet op elkaar,’ zei ik. ‘Wat zegt hij precies?’
‘Ze is zijn zusje en ze is misselijk, zegt hij.’
‘Kunt u vragen waar ze vandaan komen?’
Meneer Pabriks ging ervoor zitten. ‘Wie heeft er tot gisteren voor jullie gezorgd, grote kerel? Dat was zeker je oma, hè? Je tante? Iemand anders dan?’
Aldis schudde op alles nee.
‘Kunt u vragen waar ze dan al die tijd geslapen hebben?’ Misschien zei ‘zoveel nachtjes slapen’ meer op die leeftijd.
Aldis haalde diep adem en produceerde de langste toepraak sinds ik hem kende, zeker vijf zinnen achtereen. Hij had een helder stemmetje en keek mijn kant op toen hij klaar was.
Meneer Pabriks vatte het antwoord samen. ‘Een beetje een warrig verhaal ben ik bang. Maar het komt erop neer dat hij beweert dat ze op straat geslapen hebben.’
‘Hier? In Riga?’
‘Ja.’
‘Dat kan ik me haast niet voorstellen.’ Met zulke schone nieuwe kleren? Zou dat waar zijn? Kunnen kinderen van zeven al zo liegen?
‘In Riga zwerft jong en oud over straat. Dat is waar je terechtkomt als je geen ouders of verzorgers, geen baan en geen geld hebt.’
Ik dacht aan het troosteloze adres van gisteravond. Alleen, geld was het probleem niet. Tienduizend dollar. Diamanten. Er was iets anders. Iets wat zo belangrijk was dat een kind van zeven ervoor was gehersenspoeld.
‘Ik krijg sterk het gevoel dat hij instructies heeft gekregen,’ zei meneer Pabriks. Ik verbeeldde me dat hij bewonderend naar Aldis keek. ‘Ik vind het wel een slim Burschen. Hij praat ook aardig over dat zusje. Hoe oud is hij ook alweer?’
‘Zeven. Tenminste, dat stond in de brief. Hij lijkt ouder, vindt u niet?’ Zo langzamerhand hield ik overal rekening mee. Zelfs met de mogelijkheid dat ik met twee volwassen dwergen zat opgescheept.
Meneer Pabriks daalde met Aldis af naar de loge om de kanaries te voeren en ondertussen deed ik de afwas en ruimde de boodschappen op. Het jongetje had het goed gedaan. Behalve dat hij een tandenborstel had gekocht die bestemd was voor gebitsprotheses en in plaats van melk een fles Coca Cola, kwam het dicht in de buurt van wat er op mijn lijstje had gestaan. Er kwam een brood uit de tas, een stuk kaas, een pak aardappelkoekjes, een zak snoepjes. Een fles sap die net zo duur was als alle andere boodschappen bij elkaar. En een zak chips, die niet op mijn lijstje had gestaan.
In de slaapkamer hoorde ik Nora kletsen. Die voelde zich zo te horen weer wat beter. Dan moest ik mijn ongenode peuter maar gaan voederen.
Met een cracker met aardbeienjam en een half glas sap ging ik naar de slaapkamer. Ieva zou meteen aan de slag gaan, had ze beloofd. Nog een paar uurtjes en dan was het leed hopelijk geleden. Nog even flink zijn en dan was het een sterk verhaal voor later.
Ik duwde de deur open met mijn voet. ‘Jij wilt wel wat eten denk ik.’ Het meisje zag er inderdaad beter uit. Ze lag zelfs niet meer in bed. Ze zat in haar hemd op het rendiervel. Haar bril was een stukje van haar neus gegleden, er zat snot op haar bovenlip, haar mond hing open van inspanning. Bij het horen van mijn stem draaide ze zich om en liet trots zien wat ze gevonden had.