2541

De executive suites waren op de vijfentwintigste verdieping, vlak onder de skyline bar. Vanuit de lift, die aan de buitenkant van het gebouw omhoogzoefde, had je een prachtig uitzicht over Riga bij nacht. Ik zag er niet veel van. Ik voelde alleen zijn lichaamswarmte toen hij dichter bij me kwam staan omdat er mensen instapten. Keek tersluiks naar zijn heupen, zijn gulp. Mijn mond was droog. Mijn hart klopte bijna hoorbaar. Eindelijk stopte de lift en veerde ik over het dikke tapijt naar kamer 2541.

Toen we de kamer binnen kwamen dacht ik dat ze bij de receptie een fout hadden gemaakt. Er was Michael een kamer toegewezen die al bezet was. Er brandde niet alleen licht in kamer 2541, er zaten twee mensen in de leren clubfauteuils te roken. Twee mannen die ons afwachtend aankeken. Ik voelde een onbedwingbare giechel opkomen, verwachtte dat Michael zijn excuses zou aanbieden en dat we zo snel mogelijk naar buiten zouden stommelen, maar Michael liep de kamer verder in, draaide zich om en wenkte mij. Verbijsterd keek ik naar de twee mannen die bij het raam zaten te wachten. De een was mager met slap blond haar en ingevallen wangen, de ander was klein en gezet. Zijn kale schedel glom boven de plooien van zijn dikke nek. Ze hadden donkere pakken aan, brede stropdassen.

Ze stonden nu ook op en deden een paar passen in onze richting. Begonnen handen te schudden met Michael. Uit alles bleek dat ze elkaar kenden en dat ze kennelijk op hem hadden zitten wachten. En misschien op mij want ze gaven ook mij een hand zonder enig blijk van verbazing.

Honderd gedachten schoten in die paar seconden als een steekvlam door mijn hoofd, behalve die ene, die meest voor de hand liggende, die enige juiste, namelijk het commando ‘weg! vlucht!’ Zoals op afritten van de snelweg staat: ga terug! Het leek alsof mijn hart stilstond, geen zuurstof naar mijn benen pompte. Onbeweeglijk stond ik naast de man die ik een paar minuten geleden nog de kleren van het lijf had willen rukken en dacht: o nee, o god nee, dit is mis. Dit is ontzettend mis. Dit betekent dat ik of ontvoerd wordt of op het punt sta verkracht te worden. Dit zijn rebellen uit een of andere Sovjetrepubliek die mij straks alleen nog voor veel geld willen uitleveren aan de Nederlandse regering of de vriendjes van Michael. Ik dacht aan mijn ouders, hoe erg die het zouden vinden. Maar opeens ook aan Dina. Was dit de Letse prostitutiepenoze? Waren dit pooiers? Had dit iets te maken met Dina, met haar dood? Misschien waren ze erachter gekomen dat ik in haar vuilnis had zitten zoeken, dat ik iets onder mijn aanrecht had gevonden, in haar appartement was geweest. Maar dat sloeg toch allemaal nergens op. De paniek draaide misselijkmakend om me heen, alsof ik in een draaikolk terecht was gekomen en meegesleurd werd.

Alle drie keken ze me aan. Keurende blikken. Hoofdknikjes. Glimlachjes.

Ik voelde dat ik begon te trillen. Hoewel ik mijn kansen nihil achtte, was ik niet van plan me zomaar te laten overmeesteren, wat ze ook van plan waren. Ik zette me schrap voor handen die me elk moment zouden vastgrijpen. Ik was vastbesloten te slaan, te krabben, te bijten of in ballen te trappen. Ik keek om me heen of ik iets zag waarmee ik me kon verdedigen.

Michael gaf een teken, automatisch deed ik een stap van hen weg. Maar de twee mannen liepen terug en zetten een stapel donkergroene doosjes op tafel. Daarna pakten ze elk een platte metalen koffer en zetten die met een zwaai naast de doosjes.

Ze moesten Michael voor mij betalen. Er was een deal over mij gesloten.

Er kwam een injectiespuit uit om mij te verdoven, handboeien, blinddoek, touw.

De deksels werden opengezet en met een trots gebaar werd ik uitgenodigd de inhoud te bekijken. En dus deed ik een stap naar voren en bekeek de geweren. In schuimrubber gebed. In aparte uitsparingen een vizier, een bajonet, een onderhoudssetje. Twee koffers vol glanzende, volmaakt overtuigend echt lijkende, gloednieuwe wapens.

Don’t do that, ik hou niet van wapens.’ Ik duwde het wapen dat me ter inspectie voor werd gehouden terug. Het ding was verrassend licht.

De dikke man keek verbaasd, maar de magere begon te lachen. Zei iets in het Russisch.

‘Wat zegt u?’

‘Een grapje. Hij is gewoon wat te groot voor je, heel wat anders dan waar je op de schietbaan mee werkt, hè?’

‘Ik heb nog nooit een wapen aangeraakt.’

I can see that you are a professional. Een kei in je vak. Zeker voor een vrouw.’ Hij knipoogde naar zijn vrienden.

‘O ja?’

‘Te laat voor bescheidenheid, Sissela. Echt. Ik heb bewondering voor iemand die te allen tijde haar kop erbij houdt. Zoals jij daarnet deed, in het restaurant. Perfect. Wij doen dan ook het liefst zaken op regeringsniveau.’

‘Regeringsniveau?’

‘Hoe wil je je werk bij de Nederlandse ambassade dan noemen? Wij weten toch hoe die dingen werken?’ Michael knipoogde weer, nu naar mij.

Op het moment dat mijn blik de hoek van het kofferdeksel omging had ik het begrepen. Via een leugentje in het vliegtuig en een foute grap over schietles, stond ik hier als wapenhandelaar. Was mijn beroep im- en export van defensiemateriaal.

De koffers werden weer gesloten. De mannen spraken in korte zinnetjes met elkaar. De magere haalde een pen tevoorschijn en schreef iets op een velletje hotelpostpapier. Hij schoof het dichtgevouwen papier naar mij toe. Op de gang liepen mensen pratend voorbij. In het zwarte vlak van het raam bewogen in de verte lichtjes van een vliegtuig langzaam van links naar rechts. De magere man stak een nieuwe sigaret op. Zijn tanden waren geel en slecht onderhouden. De dikke man streek over zijn kale hoofd. Michael knikte mij bemoedigend toe.

Stomme, stomme, koe. Er wordt je een wapendeal aangeboden. Een medewerkster van de Nederlandse ambassade. Als een undercoveragent op een hotelkamer midden in Riga.

Hoe red je je hier uit? Hoe Sissela Kappetein? Hoe? Hoe?

‘Ik was er niet van op de hoogte dat hier meer partijen bij betrokken zouden zijn. I don’t like surprises.’

‘Wij zijn zakenpartners, we zullen je niet teleurstellen.’ Michael boog zich naar voren en legde het dubbelgevouwen vel papier nog iets dichter bij mij. Ik keek naar zijn handen, de platte vingertoppen die ik in gedachten overal op mijn huid had gevoeld. Zou hij me nou wel of niet leuk vinden? Was hij eerst op me gevallen en had hij toen gedacht dat er ook wel wat te onderhandelen viel? Of was het van het begin af aan opzet geweest? Had hij me alleen maar versierd omdat hij dacht dat hij geld aan me kon verdienen. Ik vouwde het papier open en staarde naar de bedragen.

‘Hebben we een deal?’ vroeg Michael. Hij leek nu nerveus.

De bedragen in Amerikaanse dollars zeiden me niets. De typen en hoeveelheid wapens die ze me daarvoor zouden leveren ook niet.

Ik ging bij het raam staan en probeerde het trillen van mijn handen te verbergen. Hoe kwamen ze er in hemelsnaam bij om via mij Nederland een partij illegale wapens aan te bieden?

Even overwoog ik gewoon de waarheid te vertellen. Een misverstand. Ik zou het kunnen uitleggen. Ze leken ongeduldig te worden. Maar ze zouden me niet geloven. Dat ik alleen mee naar boven was gegaan om te neuken. Dat ik de hele boel had bedonderd en bij elkaar had gelogen.

Of wel, en dan vormde ik een gevaar, want zij wilden dan wel zaken doen op regeringsniveau, zijzelf waren geen regeringsvertegenwoordigers, geen defensiemedewerkers. Dat was duidelijk. Ze zouden me waarschijnlijk ter plekke liquideren.

Je moet hier weg. Zo snel mogelijk. Het was alsof iemand me een tikje op de rug gaf, waardoor ik impulsief een beslissing nam.

‘Wat is de herkomst van deze partij?’ Zelf hoorde ik hoe onwerkelijk het klonk.

Michael schraapte zijn keel. ‘Ik kan mijn contacten niet onthullen. Dat moet iemand als jij kunnen begrijpen.’

‘Maar jij zult dan ook kunnen begrijpen als ik zeg dat ik zo geen zaken kan doen. Ik moet zoiets kunnen verantwoorden. Iedere letter, drie cijfers achter de komma. Wij zijn een zuinig volk, dat is bekend.’

Michael keek even naar de twee mannen en zei toen: ‘Russisch legermateriaal, nooit gebruikt. Ligt maar te roesten, daarom wordt het verkocht. Alles is in orde, er is niks mis mee, professioneel spul, superkwaliteit, dat kun je zelf zien. Het leger is ingekrompen, het teveel aan materiaal wordt verkocht. Alles is helemaal bonafide, alleen de administratie is soms wat traag. Als jullie willen, kunnen wij alles ook in losse onderdelen leveren.’

‘Ik heb papieren nodig. Officiële papieren. Voor het transport, de douane. Mijn mandaat is heel duidelijk wat dat betreft. Anders gaat het niet door. No deal.’ Het zweet begon onder mijn haar uit te lopen.

Michael keek naar zijn zakenpartners. ‘No deal? Ik weet zeker dat we erover kunnen praten, Sissela.’ Hij greep een van de doosjes die nog op tafel stonden, klapte het open en duwde het me in handen.

‘Relatiegeschenk. Speciaal voor beautiful ladies zoals jij.’

Was mijn antwoord juist een aanmoediging geweest? Opgevat als een soort onderhandelingstactiek? Verbouwereerd keek ik naar het pistool. Er stond een nummer in gegraveerd. Op de loop, boven de spanner, zat een vizier en aan de zijkant zaten drie palletjes. Het zag er niet uit als legermateriaal. Hij was knalroze.

‘Ik zie dat je het kunt waarderen. Oog voor kwaliteit,’ zei Michael.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Sorry. No deal, Michael.’

‘Ah, dan hebben wij een probleem.’

De magere man stak zichtbaar geïrriteerd een sigaret op, de dikke stond op, klakte met zijn tong, liep naar het raam, de handen in de zakken. Op zijn gezicht las ik minachting. Voor mij? Voor zijn zakenpartner Ribnikovs?

Ik wilde het wapen teruggeven. Ik vermeed het Michael in de ogen te kijken.

‘Wij hebben geïnvesteerd. Kosten gemaakt. Maar we hebben geduld. We zullen een nieuwe afspraak maken,’ zei hij.

Er werd op de deur geklopt. Op de gang riep iemand: ‘Roomservice.’

‘Wij komen hierop terug. Misschien moet je overleggen. Laat ze ons visitekaartje zien.’ Hij duwde het relatiegeschenk terug in mijn handen. ‘We keep in touch.’

Michael stuurde de jongen met de beslagen champagnekoeler weg en hield de deur voor me open. Zijn gezicht stond strak van frustratie en woede. Een korte handdruk was alles wat er overbleef van de intimiteit van deze avond. Abrupt wendde ik me af.

Ik wist niet of hij me nakeek. Het stukje gang van de kamer naar de lift liep ik zo beheerst mogelijk uit. Eenmaal de hoek om, wachtend op de lift, leunde ik even tegen de ijsmachine. Het pistool in mijn tas leek een ton te wegen.

Op de begane grond liep ik zo rustig mogelijk naar de uitgang. In het restaurant zaten nog steeds mensen te eten, in onze nis zag ik een nieuw stel, de hoofden naar elkaar toe gebogen, verdiept in elkaar.

Het vroor dat het kraakte, maar ik merkte het nauwelijks. Zonder mijn jas dicht te knopen liep ik de draaideur uit. In de ruit herkende ik mezelf niet. Een spierwit gezicht. Mijn haar zag er beter uit dan het voelde, maar mijn lippenstift was verdwenen en mijn eyeliner leek breder uitgevloeid dan ik hem had aangebracht uren geleden.

Als het hiermee nou maar over was.

Als Michael het hier in godsnaam maar gewoon bij liet.

Ik was toch duidelijk genoeg geweest?

No deal, had ik gezegd. No deal. Dat was toch duidelijk?

Niemand wist hiervan.

Dat moest zo blijven.

Ik zou nooit meer een leugen vertellen, zelfs geen om bestwil.

De eendenborst lag me zwaar op de maag en ik proefde gal. Ik moest overgeven. Ik kokhalsde, maar er kwam alleen schuim. In mijn tas zocht ik naar een papieren zakdoekje om mijn mond af te vegen. Ik voelde weer het doosje van het pistool. Wat er ook gebeurde, daar moest ik vanaf.

Ik begon in het wilde weg te lopen. Bij de ingang van het casino stond een man in een rood uniform met tressen en een buikorgeltje bezoekers te lokken. Hij kwam op me af en vroeg iets. Zijn stem leek van ver te komen. Van een andere planeet.

Het pistool. Waar liet ik dat? In een prullenbak. Of beter in het park aan de overkant? De struiken waren nu kaal, grote kans dat iemand het zou zien liggen. De rivier en het stadskanaal waren bevroren.

Ongedurig wachtte ik voor een voetgangerslicht. Aan de overzijde van de straat stonden ook mensen te wachten. We hadden niets anders te doen dan naar elkaar te kijken. Twee vrouwen arm in arm. Een jongen met een mp3-speler. Een vader met een kind aan zijn hand. Nog een jonge man. Een oude vrouw met een boodschappentas. Ik voelde een schok van herkenning. Mijn blikken gleden terug naar de jonge man in zijn driekwartjas en de bontmuts, die bij het hek van het park stond en van me wegkeek. Het voetgangerslicht sprong op groen. Stokstijf bleef ik staan.

Niet naar huis. Wat ik ook deed. Niet naar huis. Van het ene op het andere moment leek me dat helemaal geen goed idee. De gedachte dat ik na wat er vanavond was gebeurd in mijn eentje dat stikdonkere en verlaten gebouw binnen zou moeten gaan, bezorgde me hartkloppingen.

Waar moest ik naartoe? Wie kon ik om hulp vragen? Kon ik wel iemand om hulp vragen? Ik zou alles moeten vertellen. De hele keten van gebeurtenissen. Mijn frustratie over de laatste date in Amsterdam. Die leidde tot de leugen in het vliegtuig. Mijn gestreelde ijdelheid, waardoor ik niets had gedaan om het misverstand uit de weg te ruimen toen dat nog kon. Ik had er zelfs een schepje bovenop gedaan. Schietlessen, had ik gezegd. En nu liep ik met een pistool in mijn tas over straat. Ik vroeg me af of er ook kogels bij zaten.