Als, als, als
Maandag bleek achteraf gezien de beste dag van die week, maar hij begon weer met de vraag: wat doe ik met de kinderen?
Twee kinderen had me altijd een soort minimum geleken voor een gezin, een prettige symmetrische tegenhanger van vader en moeder. Ons eigen gezin vond ik vroeger saai en voorspelbaar, een familie waar best nog wat broertjes en zusjes, liefst jonger, bij hadden gemogen. Maar nu dacht ik: wat is dat al veel, twee kinderen. Een huis vol. Minstens drie kwart van je tijd een constante zorg. En ze waren ook nog zo klein. Het liefst had ik tegen Aldis gezegd: hier heb je geld, ga maar iets leuks doen. Neem je zusje mee naar de bioscoop en blijf daar de hele dag zodat ik kan doen wat ik moet doen. Maar goed, dat ging niet, dat zag zelfs ik in. Dus zat er niks anders op dan ze mee naar mijn werk te nemen. En daar keerden zich alle krachten die voor mij hadden moeten werken tegen mij.
Janneke had een vrije dag genomen omdat haar ouders op bezoek waren. De telefoon in het ambassadeappartement ging vergeefs over. Het aanbod van Elza om op de kinderen te passen had ik verkeerd begrepen, dat ging alleen op voor haar vrije donderdag of zaterdagmiddag, nu kon ze er hooguit eentje een uurtje hebben. Nou ja, alles beter dan niets. Nora bracht ik met potloden en kladpapier naar beneden en Aldis stalde ik zolang in de kelder waar de chauffeurs wachtten tot ze nodig waren en kletsten met de beveiligingsman, die met een half oog naar twee monitors keek maar daarnaast een klein televisietje had staan. Ik negeerde Aldis’ ongelukkige blik en liep naar Ieva’s kantoor. Het lijstje voor Ieva was flink gegroeid en zou uiteindelijk zeker leiden tot een uitweg uit deze onmogelijke situatie.
Ieva staarde zonder iets te zeggen naar de blauwe plek op mijn wang. Ze leek moed te verzamelen en zei toen zonder mij aan te kijken dat ze geen tijd had. Ze schoof mijn lijstje terug.
Niet geïrriteerd raken, onderhandelen. Assertief en niet agressief, zoals geleerd op de opleiding lang geleden. ‘Wanneer zou het dan wel kunnen?’
‘Ik heb er het weekend over nagedacht,’ zei ze, en ze kreeg een kleur. ‘Ik vind het moeilijk om te zeggen want ik begrijp je probleem. En natuurlijk wil ik best iets voor je doen, dat heb ik al wel bewezen. Maar ik moet er wel tijd voor hebben. Ik kan moeilijk de balie van het consulaat dichtgooien of mensen onnodig laten wachten vanwege de privéproblemen van... onze secretaresse.’
De irritatie in mijn borst maakte een pirouette bij het woord ‘secretaresse’. Dus daar zat hem de kneep: ik was maar de secretaresse. Als ik Kuilboer had geheten dan was er wel tijd gemaakt.
‘Ik wou dat je dat vorige week meteen had gezegd, dan had ik inmiddels zelf...’ Het was dat de deur van Ieva’s kamer van glas was, anders had ik hem op dat moment keihard dichtgesmeten.
‘Waarom stuur je ze niet naar school?’ vroeg Mark-Peter.
We zaten aan tafel in de koffiekamer. Aldis en Nora aten speculaasjes met Mark-Peter. Ieva nam kleine slokjes van haar koffie. Kuilboer dronk een glas water. Hij had kringen onder zijn ogen na een diner dansant bij een projectontwikkelaar die zich inzette voor de bouw van een groot ijsstadion. Nederlandse schaatsers zouden daar kunnen trainen, coachen.
‘Niet om het een of ander hoor, maar welke school zou dat dan moeten zijn? Ik weet niet of ze al ergens naartoe gingen en ik kan ze toch niet zomaar bij de school om de hoek droppen?’ Ik keek naar Rogier Kuilboer, de ervaringsdeskundige op dit gebied. Die knikte even afwezig en liep toen de kamer uit. Aan die man had je ook niets als je hem eens een keertje nodig had.
‘De kinderen van de ambassadeur zitten hier ook op school,’ zei Ieva. Ze begon uit te leggen waar de kinderen Kuilboer naartoe gingen.
‘Ik weet waar die op school zitten, maar daar gaat het niet om.’ Ik liet ze regelmatig ophalen met de auto van de ambassade.
‘Niet geschoten, altijd mis,’ zei Mark-Peter, die opnieuw een greep in de koekjestrommel deed. ‘Sorry, niet ontbeten.’
‘De kinderen Kuilboer gaan niet naar zomaar een school. Die zitten op de internationale school hier in Riga. Dat is een privéschool.’
‘Het was maar een idee.’ Ieva haalde haar schouders op en verdween naar de consulaire afdeling.
Ineens was ik zo jaloers op haar. Op de vrijheid die ze had. Dat zij zomaar kon besluiten gewoon weer aan haar eigen werk te gaan. Vragen te beantwoorden over visa en Nederland waar ze altijd alle antwoorden op wist. En zo niet, dan vond je ze in een handleiding in de lade van je bureau.
‘Een privéschool. Nou en? Het is toch maar tijdelijk, ze zijn daar gewend aan tijdelijke kinderen,’ zei Mark-Peter.
‘Dat tijdelijk duurt al veel te lang, Mark. En bovendien, het zijn geen buitenlandse kinderen. En het meisje is nog niet eens kleuter.’
‘Daar zijn crèches voor. Die hebben ze daar ook.’
‘En hoe ga ik dat dan...’ Ik wilde zeggen: betalen. Maar het schoot door me heen dat dat nou het enige was wat geen probleem zou zijn, voorlopig. Ik had een pak met dollars. En voor daarna had ik diamanten. School. Misschien was dat inderdaad het beste. Ik knikte. ‘Oké. Misschien moet ik dat proberen.’
‘Weet je wat ik doe? Ik kan wel een kwartiertje vrijmaken. Ik ga met die school bellen,’ zei Mark-Peter. ‘Trouwens, nu we toch alleen zijn: wat is er met je gezicht gebeurd?’
‘Sneeuwbal.’
Mark-Peter knikte. ‘Geen goeie werper zo te zien, niet iemand om in je cricketteam op te nemen.’ Zijn peinzende blik paste helemaal niet bij de grap die hij maakte.
Met welk verhaal Mark-Peter de school had gebeld heb ik hem nooit gevraagd, maar Aldis en Nora mochten nog dezelfde middag komen. Terwijl zij naar hun toekomstige klasjes werden gebracht, sprak ik met de directeur. Kleding, boeken en hot lunches waren niet bij de astronomische tuition inbegrepen. De naschoolse activiteiten ook niet. Tegen een geringe vergoeding konden ze met de schoolbus worden opgehaald, maar dat gold niet voor Nora, de busservice was vanaf drie jaar. Op de website kon ik zien wat het weekmenu was, wat de kinderen zoal deden in de klas en hoe ik mijn betaling kon regelen. Dat de kinderen Lets spraken was ongewoon, maar ach, kleine kinderen spraken vanzelf een internationale taal en bovendien leerden ze snel. Ik kon bijlessen Engels overwegen.
Overnachten of in het weekend op school blijven was niet het beleid van deze school. De directeur toonde zich licht verbaasd toen ik ernaar vroeg en legde geduldig het verschil uit tussen deze school en een kostschool. Hij kon natuurlijk ook niet weten dat ik serieuze nek- en rugklachten aan het ontwikkelen was door het slapen op een designbank.
Op dinsdag bracht ik de kinderen weg, schoof ze tussen de andere kinderen die in de richting van het witte landhuis liepen en begon meteen te denken aan wat ik deze dag allemaal zou moeten en kunnen doen.
Ieva had geweten wat mijn lijstje inhield. Nog voor de lunch kon ik me voorstellen dat ze ervoor bedankt had. Blaren op mijn tong had ik van het praten tegen onwillige ambtenaren, niet-begrijpend ziekenhuispersoneel, geïrriteerde telefonistes. Met als dieptepunt het gesprek met de politie, die me onomwonden had meegedeeld dat ze geen geld en mankracht hadden om de herkomst van twee zwerfkinderen te achterhalen. Ze waren niet als vermist opgegeven, toch? Zwerfkinderen dus. Er zat maar één ding op. Zelf zoeken.
De kinderen hadden geen honger toen we thuiskwamen. Niet gewend aan een lunch met drie gerechten en een toetje. Lusteloos hingen ze voor de televisie en even later lieten ze zich zonder protest vroegtijdig naar bed brengen.
Na enig zoeken vond ik een paar onbekraste vellen papier en begon aantekeningen te maken.Wat wist ik? Niet veel. Leuke behulpzame buurvrouw komt om in brand. Die misschien was aangestoken. Geen verdachte. Voor benedenbuurvrouw, conciërge, kale minnaar, de mensen in de buurt een mooie, goedgeklede, alleenwonende, zelfstandige vrouw. Voor onbekenden het doelwit van wraak. Of jaloezie. Voor de kinderen een moeder, maar onder een andere naam. Voor haar familie iemand die lang geleden uit hun leven was verdwenen.
Wat had ik? Dollars, diamanten en identiteitspapieren van de kinderen. Drie klm-vliegtickets Riga-Amsterdam die ik in een vuilniszak had gevonden. Ze stonden op naam van Mrs D. Rubene. Ze moest dus een paspoort op die naam hebben gehad, maar niet verstrekt door de Letse autoriteiten, dat had mijn onderzoek van vanochtend inmiddels opgeleverd. Het enige wat me verder opviel was dat tussen de vliegdata steeds precies twee weken zaten. Heen op vrijdagmiddag, terug op maandagmorgen. Toeval of een aanwijzing?
En o ja, dat was ik bijna vergeten, ik had ook nog een autosleutel.
‘Aldis,’ zei ik. Glazig keek hij van mij naar de autosleutel, die ik voor zijn neus heen en weer slingerde alsof hij een politiehond was die een geurproef moest doen.
‘Auto? Kijk eens goed. Auto.’ Geen enkel blijk van herkenning op het slaperige gezicht boven de kom met muesli. ‘Had mamma een auto? Waar is de auto? Nee, niet aankomen, alleen kijken.’ Onzeker schudde Aldis zijn hoofd, terwijl hij bleef staren naar de sleutel met de glanzende vw erop.
Op straat probeerde ik zonder veel hoop uit of de sleutel auto’s van het type Volkswagen wakker maakte, die daar geparkeerd stonden. Stel je voor dat er ineens autolampen zouden gaan knipperen. Misschien vond ik iets in een kofferbak, in een handschoenenvak of onder een autostoel. Maar er gebeurde niets.
Het was inmiddels woensdag en nog steeds was ik geen centimeter opgeschoten. We haastten ons naar de school. Gelukkig had Elza me wat kinderkleren geleend, zodat ik niet meer elke avond hoefde te wassen en de verwarming vol hing met dampende onderbroeken en t-shirts. De kinderen zagen er heel anders uit dan hun modieuze Scandinavische en Amerikaanse klasgenoten, maar misschien hadden ze dat nog niet zo in de gaten.
Het was elf uur, ik stond net handen te schudden met een handelsdelegatie uit Rotterdam die iets met containervervoer wilde doen in de ijsvrije havens van Letland, toen ik mobiel werd gebeld door de juf van Nora.
Nora was niet lekker.
‘Wat is er dan,’ vroeg ik argwanend.
‘Ze heeft gespuugd.’
Wat kan ik daaraan doen, wilde ik zeggen. Ik betaal jullie een vermogen om ze te mogen stallen. Ik dacht aan de envelop met Amerikaanse dollars die ik bij de directeur had achtergelaten. Zonder blikken of blozen had het schoolhoofd, dat veel weg had van een ceo met zijn maatpak en das, de envelop achter in zijn agenda geschoven terwijl hij een betaalbewijs voor me uitschreef.
‘Ze spuugt wel vaker. Ze heeft een gevoelige maag. Dat hebben kleine kinderen nou eenmaal, het betekent niets,’ herhaalde ik Elza’s woorden. ‘Trouwens, ik kan hier niet zomaar weg.’
Maar dat zag ik verkeerd. Dat stond in de overeenkomst die ik met de school had gesloten. En dus probeerde ik in de paar uur die mij restten van deze dag iets van mijn werk af te krijgen, terwijl Nora in twee aan elkaar geschoven kuipstoeltjes en gewikkeld in mijn jas een dutje deed. Ganzenborden leek het wel, en iedere keer stond ik weer met mijn pion op ‘Ga terug naar start’. Misschien moest ik Aldis’ magische dobbelsteen eens lenen.
Donderdag probeerde ik Nora op school achter te laten, maar de leidster legde haar hand op het voorhoofdje en duwde haar glimlachend naar mij toe.
‘Maar,’ probeerde ik, ‘Nora heeft goed gegeten (wat niet waar was, ze had niets gegeten en nog twee keer gespuugd) en goed geslapen (wat ook niet waar was, want we waren allemaal al om half vijf wakker).’ Wat wilde ze nog meer?
De toddler teacher wilde maar één ding, namelijk dat ik Nora mee naar huis nam. Het kind had koorts, ze zou andere kinderen kunnen aansteken. En dus stapten we in de bus en reden naar de ambassade. Het meisje had inderdaad nogal rode wangen, maar ze keek erg opgewekt.
‘Het schikt even niet zo, wie is het?’ Als ik Aldis maar niet ook moest ophalen. Aangestoken door Nora. Ze sliepen tenslotte in hetzelfde bed.
‘Vraag maar of ik mag terugbellen.’ Uitstellen, wat niet bijdroeg aan de oplossing van het probleem. Uitstellen, negeren, afschuiven. Alles wegduwen wat onnodig ruimte innam.
‘Het is privé,’ zei Elza.
Ja, dat was juist waar ik bang voor was.
‘Het is je moeder.’
Als iemand mij op dat moment had kunnen vertellen dat deze complicatie mij uiteindelijk vooruit zou helpen, had ik vast een stuk aardiger geklonken. ‘Mam,’ snauwde ik. ‘Ik heb het nu echt te druk, waarom bel je me op mijn werk? Waarom niet gewoon vanavond thuis?’
‘Omdat het niet tot vanavond kan wachten,’ zei ze. ‘Het is Arno, ik maak me zo’n zorgen...’ Haar stem ging piepend de hoogte in voordat ze begon te huilen.