Rendez-vous
‘Waar kom je vandaan, Mark, waar was je verdomme?’
Mark-Peter kwam uit de struiken tevoorschijn. Hij zag eruit alsof hij languit in de sneeuw had gelegen. Zelfs op zijn gezicht plakten stukjes ijs.
Zonder enige overgang begon ik te huilen. Bijna zou ik zeggen: het begon te huilen in mij, mijn ogen keken gewoon, mijn stem ging door met praten, maar achter mijn verstijfde gezicht brak een niet tegen te houden emotie los, als een ijsschots in de Poolzee. ‘Laat me maar even,’ zei ik.
‘Hoe bedoel je, “expres”? Je rende expres om me heen? Je deed expres alsof je bedreigd werd? Waarom in hemelsnaam?’ De kolf van het pistool had een ribbelafdruk in mijn handpalmen achtergelaten, zo hard had ik erin geknepen. Mijn knieën knikten, ik ging op mijn hurken tegen een boom aan zitten.
‘Ik moest weten hoe je zou reageren. Het heeft geen zin om een pistool bij je te hebben als je het niet durft te gebruiken.’
‘Ik had jou kunnen raken. Ik had je wel dood kunnen schieten. Jezus Mark, je lijkt wel niet goed snik. Je bent meegegaan om me te helpen, om de politie te kunnen bellen of heel hard te toeteren, niet om me een soort Rambo-test af te nemen.’
Mark-Peter leek niet onder de indruk. Hij zat ontspannen op zijn hurken voor me en hapte iets weg uit een gekleurde wikkel. ‘Ik weet wat ik doe, vertrouw me maar. Het was eigenlijk best lekker, weer eens tijgeren in de nattigheid. Wil je ook een reep?’
Onze adem vermengde zich. Ik staarde naar zijn gezicht. Hij had de bivakmuts omhooggerold, er lag een gezonde blos op zijn gladgeschoren wangen.
‘Nee, ik wil geen chocola, ik hoef niet getroost, ik hoef helemaal niks.’
‘Ik begrijp dat je kwaad bent,’ zei hij gemoedelijk. ‘Scheld me maar uit, dat lucht op. Maar doe het snel, we hebben meer te doen.’ Hij hield het laatste stukje reep voor me. ‘Neem nou maar, de suiker zal je goeddoen.’
Of het nou door de chocola kwam, door de stilte om ons heen of de rust die Mark-Peter uitstraalde, langzaam keerde de Sissela die ik kende terug in mijn lichaam. Ik snoot mijn neus.
‘Ik had je hartstikke dood kunnen schieten. En dan zou niemand geloofd hebben dat je dat zelf had uitgelokt om mijn zogenaamde schietbereidheid te testen.’
Mark-Peter knikte. Het leek bijna alsof hij er trots op was. ‘Als ik je nog een goeie raad mag geven: het is beter om je ogen open te houden als je schiet.’ Hij lachte. Wat een rare man was dit opeens.
De kuststreek werd de Baltische Rivièra genoemd. Terwijl we het dorp Majori in reden, op weg naar mijn afspraak, kon ik bijna niet geloven dat het pas twee weken geleden was dat ik hiernaar toe was gevlucht vanwege mijn uit de hand gelopen date met Michael Ribnikovs. Nee, niet uit de hand gelopen eigenlijk. In verkeerde handen geraakt, misbruikt, gemanipuleerd. Misschien kwam het door de wegebbende adrenaline of door de overgang van de kou naar de bedompte warmte van de auto, maar mijn gedachten sloegen elke zijweg in die ze konden vinden. Vluchtgedrag. Om niet aan de naderende ontmoeting te denken.
Nu we door de hoofdstraat reden vroeg ik me af waarom ik überhaupt op de afspraak was ingegaan. De behoefte om dingen af te maken, ze netjes een voor een van het actielijstje af te strepen. Aan het eind van de dag alles gedaan hebben wat in je agenda stond. Secretaressegedrag, dat was het. Erin gestampt tijdens de opleiding. Nooit laten liggen wat je vandaag kunt doen. Hoe dan ook afronden zodat je door kunt met het volgende. Geen losse eindjes, geen verrassingen.
De vraag was wat ik met dit gesprek dacht te bereiken, wat kon ik verwachten? Wat zouden ze van me willen? Onder druk zetten waarschijnlijk. Nogmaals proberen om me de partij scherpschuttersgeweren te verkopen. Misschien hadden ze zelfs wel iets van papieren weten te vinden. Dan had ik opnieuw een probleem. Want a) ik kon waarschijnlijk niet lezen wat erop stond, b) ik was mijn eerder gebruikte excuus kwijt. Misschien moest ik iets verzinnen: dat mijn mandaat was ingetrokken, dat ik geen bevoegdheid meer had, geen budget. Hoe chantabel was ik precies, als medewerker van een ambassade? Inmiddels moesten ze toch weten dat ik maar gewoon de secretaresse was? Ik hoorde veel, maar geen staatsgeheimen. En ik had geen toegang tot codes of vertrouwelijke stukken op regeringsniveau.
Langzaam reed Mark-Peter langs de grotendeels gesloten boetieks en de ijssalon. Langs de kapper waar ik mijn haar had laten verven. De nu besneeuwde gazons met bankjes, het openluchtpodium waar op zomeravonden een dansorkestje zat.
Het Bulduri Badhotel lag in de wijk met dezelfde naam, ten oosten van het centrum van Majori. Mark-Peter stopte langs de kant van de weg en spreidde de plattegrond uit over het stuur.
‘Zijn we verdwaald?’
‘Nee, ik wil je juist laten zien waar we zijn. Hier staan we nu. Die “H” dat moet het Bulduri zijn.’
‘Waar ben jij straks?’
‘Maak je daar geen zorgen over. Ik blijf in de buurt. Ik zorg dat ik je in beeld hou met de verrekijker. Er zijn overal parkeerplaatsen. Langs het strand staan bomen. Ben je zover?’
‘Bel mijn nummer.’
Ik deed wat hij vroeg. We liepen een stukje van elkaar weg en zeiden: ‘Ja, met mij.’ Daarna deed ik het toestel in mijn jaszak.
‘Zorg ervoor dat de lijn open blijft, maar ook dat niemand kan zien dat je een telefoon bij je hebt,’ zei Mark-Peter. Ik deed het toestel voorzichtig in mijn jaszak. Mark deed een oortje in. ‘Pas goed op jezelf. Ik blijf in de buurt.’
Ik knikte, stapte uit en begon te lopen. Zodra ik de auto niet meer zag, zei ik: ‘Mark, hoor je me?’
‘Ik hoor je,’ klonk het gemoffeld vanuit mijn jaszak.
Badhotel Bulduri was een enorme houten villa. De talloze uitbouwtjes, dakjes, pilaren en spitse torentjes kenmerkend voor de stijl van de jaren twintig. De verregaande verwaarlozing van de laatste jaren was zichtbaar in bladderende verf en scheefhangende daklijsten. Op het terras stond een cementmolen met een afzakkende hoed van oude sneeuw. Het hele gebouw stond in de steigers.
Alsof ik in mezelf aan het praten was, zei ik: ‘Het hotel is zo te zien gesloten.’
Ik liep de oprit op, langs een berg bouwafval, een roestige kruiwagen.
De lucht was donker en dreigend grijs. Ik keek op mijn horloge. Ik was op tijd op de plek van het rendez-vous. Maar waar was Michael?
Werd ik verondersteld naar binnen te gaan? Er stonden voetsporen op het pad, maar ik had niet naar de grond gekeken toen ik er overheen liep, dus die konden net zo goed van mij zijn.
De donkere naaldbomen achter het gebouw schermden het af van de rest van de wijk. Aan de voorkant liep de weg, daarachter moest het strand zijn.
‘Wat nu, wat nu, wat nu,’ zei ik hardop tegen mezelf. En tegen Mark-Peter. ‘Ik loop nog een keer naar de hoofdingang, en dan geef ik het op.’
‘Kom maar terug,’ kraakte Mark-Peter.
‘Nee, wacht...’
‘Ben je daar nog? Sissela?’
‘Ja, ik ben er nog. Ik moet ergens anders heen.’