‘It’s a man’s world’
De lakens leken me nog schoon genoeg, ik schoof ertussen en viel in een coma. Ondanks de krankzinnige dag sliep ik aan één stuk door en zonder dromen. De volgende ochtend nam ik de tijd om te weken in de jacuzzi. Vanuit het bad had je een spectaculair uitzicht over de toppen van de Scheveningse duinen, ook als het regende. Meeuwen zweefden langs het raam en loerden naar binnen. De spiegelwand boven het bad hoefde voor mij niet zo. Als je in een spiegel kijkt ga je automatisch iets vinden van wat je ziet. En ik was magerder geworden. Mijn nieuwe haarkleur beviel me, maar hij maakte mijn gezicht ook bleker. Het leek een eeuwigheid te duren voor dat blauwe oog weg was.
Het penthouse van mijn oude schoolvriendin en haar piloot was van alle mogelijke luxe voorzien. Maar de hoge roestvrijstalen koelkast met ice-crusher was hartstikke leeg. Of nee, ik lieg, in de deur stond een fles champagne. In de schaal op de aanrecht vond ik twee citroenen. Ik kleedde me aan, liet een bedankbriefje achter en nam de lift naar beneden.
Zodra ik een stap buiten zette rukte de wind de deur bijna uit mijn handen en sloeg de regen me in het gezicht. Op de boulevard wapperden de vlaggen zo hard dat ze op scheuren stonden, zand stoof als in een Afrikaanse wervelstorm over het strand en de zee schuimde tegen de pijlers van de pier.
In de strandtent waren de gelhaarden al aangestoken, en terwijl ik wachtte op mijn bestelling van toast, gepocheerd ei, jus en koffie keek ik naar de mensen die worstelend met wind en hond een poging deden te genieten van hun vrije zondag.
Het was tien uur. Terug naar het penthouse hoefde ik niet meer. Met alleen mijn schoudertas was ik uit Amsterdam vertrokken en die had ik bij me. Hoe laat zou de club opengaan? Geen idee wat de werktijden precies waren, aan de pui hingen geen openingstijden zoals bij winkels. Eerder dan een uur of twaalf daar zijn had waarschijnlijk niet zo veel zin. Ik moest me voorbereiden op langdurig in de auto zitten. Daar moest ik dan maar van gaan genieten. Het had me een vermogen gekost om hem van Lang Parkeren mee te kunnen nemen.
Na nog een kop koffie – en weer twintig minuten – rekende ik af en zocht de Polo op, die ik in de garage onder de Pathé-bioscoop had geparkeerd. Het was inmiddels nog harder gaan regenen. De ruitenwissers zwoegden over de ramen. Nauwelijks een kwartier later draaide ik de Regentesselaan in. De deur van de club stond open. Voor het pand was een bestelbusje met twee wielen op de stoep geparkeerd, de alarmlichten aan, de laaddeuren open. Gehaast zocht ik een parkeerplek en vond die op het plein naast de Hollandse Gebakkraam. Daar was iemand al bezig het frituurvet op te warmen.
‘U kunt hier niet staan,’ hoorde ik een man zeggen zonder dat ik hem kon zien.
‘Vijf minuutjes, hooguit.’
‘Dat zegt iedereen, maar ik heb dit jaar erg veel moeite moeten doen om de vergunning voor deze plek te krijgen en...’
Hoog plafond. Kroonluchters. Een marmeren sidetable. Een enorme vaas met witte rozen. Spiegels met vergulde lijsten. Een brede rode loper over een wit marmeren vloer. Halverwege stonden dozen met flessen Bollinger-champagne opgestapeld. Ik aarzelde even, bellen, roepen of gewoon doorlopen? Aan het einde van de gang stond een deur op een kier.
‘Hoe moet ik dat weten? Ik ben maar van de wasserij,’ zei de man die aan elke hand een zak wasgoed meetorste richting de buitendeur. Hij keek me niet aan en leek vastbesloten me verder te negeren.
‘Dat valt zeker niet mee? Op zondag werken,’ probeerde ik.
‘Ja, ja, dat gaat hier gewoon door, mevrouw. Weekend of geen weekend.’
‘Is er iemand aanwezig aan wie ik iets zou kunnen vragen?’
‘De manager is er nog niet.’ Hij zette de zakken neer en nam me van top tot teen op.
‘Degene die u heeft binnengelaten, misschien?’
‘O, Patrick. Die is achter. Je zou het kunnen proberen. Alleen, vandaag is-ie in een pesthumeur. Zijn vriendin heeft het uitgemaakt. Als ik jou was probeerde ik het bij die dames daar.’ Hij knikte richting straat.
Ze zagen er niet uit alsof ze hier werkten, in hun outfit van jasje, shirtje, spijkerbroek en sneakers. Ieder van hen droeg een beautycase in de ene hand en een kledinghoes in de andere. Een blonde en een vrouw met donker haar in een paardenstaart.
‘Succes,’ zei de wasserijman en knipoogde naar de twee vrouwen toen hij vertrok.
‘Hoi, mag ik jullie iets vragen?’ vroeg ik.
‘English, please,’ zei de donkere van de twee.
‘Okay, I am...’ Ik wilde zeggen: Sissela Kappetein, maar week bij nader inzien uit naar: ‘Saskia. Saskia... Staal. Mag ik jullie iets vragen?’
‘Yes.’
‘Ik zoek een vriendin. Ik heb haar al een tijdje niet gezien. Ik werk normaal in het buitenland, you see. Er is een dringende kwestie waar ik haar over moet spreken. Een familiekwestie. Dina. Dina Rubene?’
Op het gezicht van de blondine zag ik geen tekenen van herkenning, bij de andere vrouw verscheen een kleine frons tussen de wenkbrauwen. Om haar ogen verschenen rimpeltjes. Ze moest iets ouder zijn dan ze in eerste instantie leek.
‘Dina? Yes.’ Ze fluisterde iets tegen haar collega. ‘You go ahead,’ zei ze. En tegen mij: ‘Mabel werkt hier pas een week, ik werk haar een beetje in.’
‘Dus je kent Dina?’
‘Natuurlijk. Ze werkt hier. Al jaren. Maar she is not here, I’m afraid.’
‘Mag ik vragen hoe je heet?’
‘Marina!’ Het antwoord op mijn vraag kwam niet van haarzelf, maar van een man die aan het eind van de gang in de deuropening was verschenen en met grote passen op ons toeliep.
De gebakkraam was nu open. Om mijn dank voor de parkeerplaats te laten blijken kocht ik een zak oliebollen. Belachelijk dat ik me door die Patrick had laten afbekken. Maar goed, ik was wel weer iets verder gekomen en al zat ik tot morgenochtend hier in die auto, ik zou Marina te spreken krijgen. Ik reed weg en parkeerde de auto zo dat ik zicht had op de ingang van de club.
Druppelsgewijs arriveerden er meer collega’s van Marina. De grote lantaarn aan de gevel floepte aan en even later vertoonde Patrick zich in de deuropening. Hij gooide een peuk naar buiten en wreef in zijn handen alsof hij het koud had. Of alsof hij er zin in had. Ik weet niet of hij me zag. Onwillekeurig dook ik een beetje weg.
De regen kwam in vlagen. De ramen besloegen. Ik deed de verwarming en de radio aan en at nog een oliebol.
Waarschijnlijk was ik even weggesuft, ik schrok op van getik op het raam.
‘Five minutes, niet meer,’ zei Marina en kwam naast me zitten, een natte paraplu voor zich uit schuivend. Ze was nu opgemaakt en rook naar een duur parfum. Kippenvel op haar armen en blote benen. Ze droeg een dun jurkje, haar voeten staken in vuurrode schoenen met stilettohakken en puntige neuzen.
‘Sorry dat ik je niet meteen zag. Ik dacht even dat Dina... funny, ze heeft precies zo’n auto.’
Ik wist niet wat ik moest zeggen en had het gevoel dat ik door de mand viel. Ik begon te stotteren. Marina legde haar hand op mijn arm.
‘Trek het je niet aan. Patrick can be such an asshole. Hij denkt dat hij de baas is. No way. De echte baas hier is veel geschikter. Don’t worry, hij heeft me niet zien vertrekken. En wat dan nog. Girlpower.’ Ze lachte. Een aanstekelijke lach.
‘Heb je het niet koud? Kun je wel zonder problemen terug naar binnen?’
Ze hield een magneetpasje omhoog. ‘My way in and out.’ Ze grinnikte en zei toen ineens ernstig. ‘About Dina. Ze is er niet. Al een paar weken niet. Ik heb haar gebeld en ge-smst, maar ze reageert nergens op.’
Ik probeerde teleurgesteld te kijken.
‘Ze zijn not amused dat ze niets van zich laat horen, Johnny wordt ook ongeduldig. Hij blijft maar vragen en bellen. Dina en ik... we are close, zie je. Voor zover je in dit vak close kunt zijn dan.’ Ze trok haar neus op. ‘Gek. Ik liep vanmorgen nog aan haar te denken. En toen stond jij ineens in de gang. En dan deze auto. Geloof je in toeval? Saskia was het toch?’
Misschien had ik toen eerlijk moeten zijn. Gewoon moeten zeggen: ik heet Sissela, ik ben de buurvrouw van Dina. En hoor eens, niet schrikken, maar Dina, je collega, is dood en begraven. Omgekomen bij een brand. Die schijnt te zijn aangestoken En o ja, ze heeft me twee kinderen nagelaten waarmee ik nogal in mijn maag zit.
Maar dat zei ik allemaal niet. Ik knikte. Ja, Saskia, dat was ik. What’s in a name. Iets met een S en het is op zoek naar haar vriendin. Zogenaamde vriendin. Want die was ook niet wie ze zei. Iets met een D, maar niet heus. Nu ik zover gekomen was had ik er recht op te weten wie Dina geweest was. Of in ieder geval wie ze hier geweest was. Na al dat gelazer.
‘Jammer dat je voor niets bent gekomen. Waar woon je?’
‘Wanneer heb je haar voor het laatst gezien?’ vroeg ik.
Ze dacht even na. ‘Dat moet ongeveer drie weken geleden zijn geweest.’ Het klopte met de datum van het laatste ticket.
‘Wie is Johnny? Haar vriend? Misschien weet hij iets?’
‘Nee, vast niet. Hij is pisnijdig.’
‘Is die vriend misschien kaal? Kaalgeschoren?’
Ze lachte en schudde haar hoofd. ‘In ieder geval niet zijn hoofd.’
‘Wat is zijn achternaam?’
Ze legde haar wijsvinger op haar lippen. ‘Ik heb al te veel gezegd. Mum’s the word, in deze business.’
‘Kan ik Johnny dan misschien zelf spreken? Komt hij hier vaak?’
Marina keek geschrokken. ‘No way. Dan weten ze meteen dat iemand... nee!’ Ze kreeg ineens haast en greep de paraplu. ‘Als ik Dina zie zal ik zeggen dat je hier was, Saskia.’ Ze wachtte even en zei toen vlug: ‘Het enige wat ik kan zeggen is dat Johnny nogal special is. Hij wil alleen Dina. Dat is al jaren zo. Ze krijgt cadeautjes. Kleren. Zelfs een keer een auto. Precies zo een als deze. Ze delen geheimen.’
‘Zoals wat?’
‘Daar sprak ze nooit over. Ook niet met mij. Echt niet.’
Ik staarde naar haar mooie lichtbruine kuiten terwijl ze snel terugliep en zichzelf weer binnenliet.
Op de eerste verdieping zag ik even een gordijn bewegen.