Naaimachine
‘Ik ben ziek. Nee, ik zit nog in Nederland. Ja, daar gaat het ook niet goed mee,’ fluisterde ik, omdat Arno mee leek te luisteren. ‘Maar ik ben dus ziek. Ja, dat begrijp ik, maar het gaat niet. Veel hoofdpijn. En als ik lang praat moet ik heel erg hoesten, dus ik hou het kort. Zal ik doen. Geef je het door? Dag.’
‘Ik moet nadenken.’
‘Sissela moet nadenken,’ zei Arno tegen de kinderen. Hij maakte er een gebaar bij, zoals ook ik mijn woorden verduidelijkte, maar dit leek op: ze heeft ze niet allemaal op een rijtje.
‘Hé, ik kan ook nadenken bij de Ikea hoor.’
‘Goed, goed. Jouw auto of de mijne?’
‘Ik zie je daar. Bij de trap naar binnen. Als je mij met die Polo ziet: niet reageren.’
‘Right. Dat is helemaal glashelder onbegrijpelijk, maar duidelijk. Wij kijken nergens naar. Kids: jassen, dassen en Nora, waar is je bril?’
Voor iemand die al twee nachten in een slaapzak op de bank had geslapen was hij merkwaardig opgewekt.
Maandagochtend 23 november 9.25 uur. Er stond al een rij voor de ingang van De Meesterwerken van het Rijksmuseum. De Polo had ik in de Jan Luijkenstraat geparkeerd. De spiegel stond scheef en die kras op het portier, zat die er al? Misschien zelf wel gedaan. Had het gisteren helemaal gehad toen ik Amsterdam binnen reed. Gesloopt. Het gevoel dat ik een week was weggeweest. En op de Nassaukade, vlak bij de Heineken-brouwerij waar ik links moest voor de Weteringdwars, was ik ook nog in de politiefuik voor een alcoholcontrole gereden. Niet op tijd gezien. Gelukkig hoefde ik alleen te blazen, en vroegen ze niet om papieren maar dit kon niet goed gaan. Ik moest van dat ding af.
Op het parkeerdak van Ikea zette ik de Polo neer in een vak waar al auto’s stonden. Alles wat in het handschoenenkastje zat deed ik in de Albert Heijn-tas.
Ik veegde zo goed mogelijk met de zwarte handschoen langs de plekken waar ik dacht dat ik met mijn vingers aan had gezeten en keek rond in het interieur waar ik de afgelopen zesendertig uur gewoond had. Waarschijnlijk lagen mijn sporen overal, in de vorm van haren, huidschilfers, zweetdruppels, maar onzichtbaar. Behalve een witte vlek van gemorste poedersuiker was mijn aanwezigheid verdwenen zodra ik uitstapte.
Zoals afgesproken stonden ze onder aan de trap. Een meisje met een vrolijk geel shirtje lachte naar het kleine meisje dat aan de hand van Arno hing.
‘Gezellig hè? Op stap met pappa en mamma?’ En tegen Arno: ‘Bent u al Family-lid? Wij hebben heel veel feestvoordeel, hier in dit “warenhuis van Sinterklaas”.’
Arno glimlachte. Er was iets anders aan hem, maar ik zag niet wat. Het duurde even voordat ik merkte dat Aldis naast me stond, geduldig wachtend tot ik ook aanstalten zou maken naar boven te lopen.
‘Heb je al nagedacht?’
‘Waarover?’
‘Waarover je na wilde denken?’
‘Ja hoor, dat gaat goed.’ Niet waar, helemaal niet waar. Dit was geen nadenken, dit was herkauwen. Steeds maar weer de beelden van gisteren en eergisteren. Ik zag kroonluchters boven de gangpaden, regen langs de namaakramen in de Zweedse interieurs. Terwijl Aldis naar het kinderbureautje onder de hoogslaper liep zat ik in gedachten in de auto en keek naar de nachtclub. Nora plofte op een zitzak en ik dacht: dus daar heeft ze gewerkt. En daar heeft ze mensen gekend. Maar de mensen hadden haar niet gekend. Ze had ergens gelogeerd, ze kwam uit Letland, ze sprak Russisch en Engels. Ze had een auto. Ze had een special friend. Ze werkte iedere veertien dagen een lang weekend. En ze wisten niet dat ze dood was. Zou Marina meer hebben verteld als ze dat had geweten? Waarom had ik dat niet gezegd?
‘Wat?’
‘Welke vind jij het mooist?’
‘Die donkere, hoezo?’
‘Ik moet toch een aanrechtblad kopen van jou?’
Johnny. Met Johnny deelde ze geheimen. Ieder antwoord leek zich te splitsen in nieuwe vragen, alles waar ik achter kwam leverde een nieuw probleem op. Mogelijkheden: Johnny was gewoon dezelfde man als de kale minnaar in Riga. Johnny was een ander. Ze kende Johnny uit Letland of uit Nederland. Johnny had geld, anders kon hij bezoekjes aan haar niet betalen. Johnny had fris geld (scheepsmagnaat, bankier, importeur van iconen, werkzaam op een ambassade), Johnny had fout geld (illegale wodka, vrouwenhandel, clandestiene casino’s, wapens). Bij het woord wapens begonnen mijn gedachten te tollen.
‘Heb je die kinderen uitgelegd wat Sinterklaas is?’
‘Nee, moet dat dan?’
‘Ligt eraan hoe lang ze blijven.’
Aldis en Nora speelden in de kinderhoek. Nora verdween in de poppenkast en Aldis keek naar een ongelofelijk kwetterende cartoon op het televisiescherm.
‘Heeft mamma soms gezegd dat je me moet ontzien?’
Ik stond op en haalde meer koffie. Zwijgend zette ik de mokken voor ons neer.
‘Dus je wilt het allemaal horen?’
‘O dear, dat klinkt als meer dan waar ik op rekende.’
‘Ja of nee?’
Arno keek naar de kinderhoek.
‘Oké, laten we maar zien hoever we komen voor de speelverzadiging toeslaat.’
‘Im- en export defensiemateriaal?’
‘Ja.’
‘En jij denkt dat hij dat ook doet.’
‘Zoiets. Maar dan in het grijze circuit. Of misschien wel helemaal zwart.’
‘En jij dacht alleen maar: wat een lekker ding?’
‘Maar ik wist het toch niet. Eerst kreeg ik bloemen, zo ongeveer de hele stal. Met een spannend briefje. Later ergens een drankje. Toen een etentje. Ik dacht dat hij me gewoon leuk vond. En ik vond hem ook leuk, ja. En romantisch, en dat was precies waar ik aan toe was.’
‘Sex in the cityhopper.’
‘We hebben het niet gedaan.’
‘Maar je weet zeker dat hij in wapens doet.’
‘Karabijnen, scherpschuttergeweren, landmijnen. En ik kreeg een damespistooltje als relatiegeschenk.’
‘Een echte?’
‘Ja, wat dacht jij dan.’
‘Sis, je bent gestoord.’
Aldis keek naar ons. Ter geruststelling zwaaide ik naar hem.
Zelfs als je iemand in vertrouwen neemt hoef je niet alles te vertellen. Arno hoefde niet te weten van de erotische stroomstoot die ik gevoeld had toen Michael mij aanraakte. Van de opwinding toen ik achter hem aan liep naar de hotelkamer. Het ging hem niks aan dat ik in de lift al visioenen had gehad van hoe hij mij tegen de ternauwernood gesloten deur van de hotelkamer zou duwen. Met zijn mond op de mijne zijn jasje uit zou worstelen. Hoe hij zijn handen onder mijn topje omhoog zou schuiven terwijl ik zijn riem losmaakte.
‘Sorry, ik heb gewoon een kuttijd achter de rug.’ Ik schudde de kruimels appeltaart van het servetje en snoot mijn neus.
‘Dat heb ik je toch verteld.’
‘Niet.’
‘Wel. Eergisteren.’
‘Je hebt niks gezegd over een tonnetje. Je hebt alleen gezegd dat je in vuilniszakken hebt gezocht. Tickets. Die autosleutel kwam ook alleen maar ter sprake omdat Aldis ermee rondliep.’
‘O, nou ja, het doet er ook niet toe. Dan vertel ik je nu over het tonnetje.’
‘Hoeveel meer is er nog? Als de kinderen trouwens nog meer snoepen spugen ze straks de hele auto onder.
Wat had ik nog meer op mijn avonturenlijstje staan? De man met de zwarte leren jas die me in de gaten hield. Hoe ik Arija bijna te lijf was gegaan omdat ik dacht dat ze een indringer was. Het gesprek op het politiebureau over de kinderen. Het tehuis voor zwerfkinderen. De begrafenis van Dina. Of had ik dat al verteld? Hoe ik met de kinderen naar haar graf was geweest. En vervolgens in elkaar was geslagen omdat ik een wildvreemde man had uitgescholden.
‘Weet je wat het erge is? Ik heb een heel leuk leven. Riga is een prachtige stad, de post is klein waardoor het werk persoonlijker wordt. Mijn collega’s zijn oké, ik hou veel geld over omdat Letland nog niet op euroniveau zit. Ik doe één klein stom dingetje en een paar weken later heb ik mot op mijn werk, een omgekomen buurvrouw, een gestolen auto en twee kinderen die ik niet kwijt kan. Hoe moet ik nu verder?’
‘Eerst maar even naar huis,’ zei Arno en floot naar de kinderen.
‘Is dit onze kar?’ vroeg ik.
‘Ja.’
‘Maar er staan allemaal planten op.’
‘Je zei net dat jij dat ook een goed idee vond. Een wintertuin.’ Arno zuchtte.
‘Heb ik dat gezegd?’
‘Wat vind jij, vroeg ik en toen zei jij: ja, ja, doe maar.’
‘Dat krijgen we toch nooit in de auto.’
‘Ik zet de kinderen wel even met z’n tweeën op de voorbank.’
‘En ik dan?’
‘Jij hebt toch je eigen... aah, op die manier. Nou, dan moet jij ze op schoot houden. De planten of de kinderen, je mag kiezen.’
Opeens wist ik het. Arno had zich geschoren. Voor het eerst in maanden zag ik mijn broertje weer met gladde wangen. De planten stonden verspreid over de kamer. We bleken ook een stoffen tunnel te hebben gekocht, waar Nora en Aldis onvermoeibaar doorheen kropen. Op de trap lag een dekbedovertrek met kleine paarse bloemetjes en op tafel een kleurset met krijt en kwasten en een enorme rol papier.
‘Aldis tekent alleen maar zeilboten. Het ene vel na het andere. En palmbomen aan zee. Ik ben er niet achter waarop dat duidt.’
‘Waarom zou het iets moeten betekenen? Ik tekende vroeger alleen maar olifanten. Gewoon omdat ik dat heel goed kon,’ zei Arno.
‘Wat maakt dat nou uit, we kunnen toch nergens naartoe. Dat heb je met kinderen. We nemen nog een biertje en ik noem alle feiten op, misschien zie jij dan een verband,’ zei Arno.
‘Er is een vrouw die in hetzelfde huis woont als jij. Jij denkt dat ze Dina Rubene heet. Je weet niet wat voor werk ze doet, waarschijnlijk iets als callgirl. Die vrouw verwachtte dat er iets met haar zou gebeuren, want op een zeker moment zet ze een tonnetje met papieren en geld achter in jouw gootsteenkastje. Met een brief erbij, of je voor de kinderen wilt zorgen. Waarvan je ook niet wist dat zij ze had. Kennelijk heeft ze geen familie die dat kan doen. Er zitten ook diamanten in, dus ze moet ergens veel geld mee hebben verdiend. Ze blijkt onder een andere naam te leven, en heeft op die naam een paspoort en waarschijnlijk ook een rijbewijs. Haar echte naam blijkt later een Russische te zijn. Aan de andere kant is daar mijn zus. Ze werkt op een ambassade. Ze is alleen en ze ontmoet een man in het vliegtuig. Zogenaamd toevallig.’
‘Hoe bedoel je “zogenaamd” toevallig?’
‘Nou gewoon, even iemand van het cabinepersoneel terzijde nemen en hij mag van stoel wisselen met iemand anders. Misschien wist hij al wie je was, hij stond achter je bij de douane, hij liet je al schaduwen toen je vertrok uit Riga.’
‘Denk je?’ Ik probeerde uit alle macht mijn perspectief een slag te draaien. Mezelf te zien als hoofdpersoon van een soort complot.
‘Het zou kunnen, toch? Jij denkt dat alles toeval is, maar toeval bestaat niet, zeggen sommigen. Dus verder. Die man M. R., ook hij is van oorsprong een Rus, hij weet je te vinden in een koffiehuis, in de lounge van een hotel, op je werk. In de tussentijd is er brand uitgebroken in het appartement van de vrouw en die blijkt aangestoken. Het hele pand wordt ontruimd. Jij wordt geschaduwd en je krijgt rare telefoontjes. De vraag is nu: hebben die twee gebeurtenissen iets met elkaar te maken?’
‘Zullen we ophouden? Het wordt zo ingewikkeld.’
‘Nee, ik ben net begonnen, ik ga nog even door. Soms vallen dingen in je slaap op zijn plaats, de hersenen schijnen door te werken, en als je wakker wordt heb je een oplossing. Zoals die man die de naaimachine uitvond. Meneer Howe.’
‘Ik moet even plassen.’
‘Dus ik moet niet achter Johnny aan?’
‘Hoe wil je dat doen?’ Arno keek me aan.
‘Nog een keer posten, de nachtclub bellen, weet ik veel.’
‘Wat levert het op? Behalve dat je er nog verder door in de shit raakt, bedoel ik.’ Hij onderdrukte een geeuw.
‘Dina is evengoed slachtoffer als ik.’
‘Ja, maar zij heeft het naar alle waarschijnlijkheid over zichzelf afgeroepen. Ik kan het je natuurlijk niet verbieden, maar als ik jou was zou ik me er niet mee bemoeien.’
Toen ik naar bed ging had ik de volgende dwarsverbanden meegekregen van Arno. Michael kende Dina en had haar uitgehoord over mij. Dat kon op twee manieren gebeurd zijn, hij was een klant van haar of hij had haar speciaal daarvoor benaderd. Hij had het appartement in brand gestoken omdat hij a) haar niet meer nodig had, b) zij hem chanteerde, c) hij uit was op de diamanten, d) hij iedereen uit het pand wilde hebben. Michael was dezelfde persoon als Johnny. Of niet. Johnny was dezelfde als de kale minnaar in Riga. Of niet. Ze deelden in ieder geval geheimen, volgens Marina. En die waren er plenty, van geheime diamanten tot geheime kinderen. Dan konden we nog kiezen tussen: Dina was met opzet omgekomen of per ongeluk. Hoewel kennelijk niet geheel onverwacht, zie het tonnetje. Wat ze dan weer had gedaan voordat ik M. had ontmoet. Waardoor alles een compleet vooropgezet plan zou zijn. Wat wel weer heel toevallig zou zijn.
Tollend ging ik onder de nieuwe, fris ruikende paarse bloemetjes liggen en luisterde naar de ademhaling van twee kinderen. Ik probeerde tevergeefs de beelden van mijn kleine witte huis op te roepen en dat binnen te gaan. Het leek wel of de deur niet open wilde. Urenlang zag ik alleen maar rode stilettohakken die over een plas heen stapten, een ring diep weggezakt in een zwartgeblakerde vinger, een blauw glanzend geweer met vizier en bajonet. En een man die Sissela Kappetein had uitgekozen als willig slachtoffer voor zijn handel, omdat er ‘neem mij’ op haar voorhoofd had gestaan.