Tonnetje 2
Natuurlijk had ik kunnen bellen om te vragen of zij of Juris dat tonnetje kon komen ophalen, maar donderdag was Coco’s schoonmaakdag op de ambassade dus ik zou haar vanochtend toch zien. Ik was hun wel iets verschuldigd, vond ik. Ze hadden zich uit de naad gewerkt gisteren. En waren de muren nu de verf helemaal droog was inderdaad niet streeploos? Het houtwerk was gesopt, de ramen blonken, zelfs de vloer stond in de was. Alleen nog nieuwe gordijnen en dan was het net of er nooit iets was gebeurd.
Geen flauw idee wat Juris in het plastic vat bewaarde. Het rode deksel zat er muurvast opgedraaid. Het ding was net iets te groot voor een plastic draagtas dus klemde ik het onder mijn arm en liep mijn vaste route naar de Jacobs Barakken. De sneeuw knerpte onder mijn zolen. Het vroor en er stond een koude wind, mijn vingertoppen werden langzaam gevoelloos in mijn handschoenen. Het tonnetje was niet zwaar, maar wel ontzettend onhandig. Om de haverklap dreigde het onder mijn arm vandaan te glijden. Ik raakte er geïrriteerd van. Maar geïrriteerd was ik eigenlijk al. Dat kwam door gisteravond. Hoewel ik niet precies wist wat me zo had gestoord. Ik hou niet zo van sushi, maar in de binnenstad schoten de sushibars als paddestoelen uit de grond en Mark dacht mij er een plezier mee te doen, omdat het low calorie was. Ik had dat maar als compliment opgevat. Dat ik me had verslikt in dat scherpe groene spul, daar kon hij ook niets aan doen. En als ik niets over Louise had willen horen, had ik er niet naar moeten vragen. Dus waarom was ik nu eigenlijk zo prikkelbaar vandaag?
Coco keek me verbaasd aan. ‘Neeeee,’ zei ze. ‘Die is niet van ons hoor.’
‘Niet? Ik dacht dat Juris het misschien gebruikte voor zijn gereedschap.’
‘Juris heeft een gereedschapskist.’ Het klonk een beetje gepikeerd, alsof ik had geïnsinueerd dat hij geen geld had voor iets om zijn gereedschap in op te bergen.
‘Maar het stond op de keukentafel.’
‘Ja, daar hebben wij het neergezet.’
‘Ik begrijp het geloof ik niet zo goed. Jullie hebben het daar neergezet, maar het is niet van jullie?’
‘Het stond onderin.’
‘Waar onderin?’
‘Onder het aanrecht. De verstopping. Het stond in de weg. Juris moest een groter stuk van de afvoerbuis losmaken. Is het niet goed? Hadden we er niet aan mogen komen? Is het iets belangrijks?’
‘Nee. Natuurlijk niet. Het zal wel bij het huis horen. Of achtergelaten zijn door mijn voorgangster.’ Op de een of andere manier vond ik wildwatervaren of buitensport in zijn algemeenheid niet passen bij de bekakte vrouw die mij een poot had uitgedraaid voor een designtafel en een haute couture voddenkleed, maar goed, mensen hadden onvermoede kanten. Het bleef een rare plaats om iets op te bergen, zo onder de gootsteen. Hij moest eerst maar eens open.
Ik wrikte aan het deksel. Het gaf geen millimeter mee. ‘Het is niet belangrijk. Het moet maar even wachten,’ zei ik.
‘Laat mij eens proberen, ik ben best sterk in mijn handen.’ Ze hijgde. ‘Nou, dit is iets voor iemand met spieren.’
‘Laat maar. Het is echt niet belangrijk.’
‘Jongens, het is niet belangrijk,’ zei ik voor de tweede keer die ochtend. We zaten met koffie en taart aan de grote tafel bij Kuilboer vanwege de laatste werkdag van onze stagiair. Vanaf de muur keek onze vorstin vriendelijk op ons neer.
‘Laat nou maar zien dat ding, anders had je het niet meegenomen,’ zei Elza.
Zonder veel animo haalde ik het tonnetje, en slikte in dat ik het niet meegenomen had omdat ik het niet open kreeg.
‘Hé, een waterdicht tonnetje, laten we eens gaan kanovaren met zijn allen. Leuk,’ zei Kuilboer, die net binnenkwam, tegen niemand in het bijzonder.
De stagiair schudde het heen en weer. ‘Het ritselt.’ In een poging een laatste daad te stellen op de ambassade stak hij het taartmes onder het deksel.
‘Zo mol je de schroefdraad,’ zei Mark-Peter. ‘En het mes ook.’ Hij nam het vat tussen zijn knieën. Met een plop kwam het deksel los. Een mengeling van grote krachtsinspanning en triomf kleurde zijn gezicht.
‘Wat zit erin?’ De stagiair boog zich voorover.
‘Dat gaat ons natuurlijk niks aan,’ zei Mark-Peter. Demonstratief draaide hij het deksel er weer op en gaf mij het tonnetje aan.
Er viel een verwachtingsvolle stilte, iedereen keek naar mij. Hier had ik dus helemaal geen zin in.
‘Hartelijk dank, Mark, nu weten we zeker dat je stiekem met gewichten traint. De rest komt later wel. En vertel eens, wat gaat onze stagiair doen als hij terug is in het vaderland?’
Terug op mijn kamer draaide ik het tonnetje open en staarde naar de inhoud. Wat had ik verwacht? Een stinkend t-shirt, een paar oude sneakers. Verdroogde boterhammen of een verkreukelde landkaart. Een setje reserve-ondergoed, wc-papier, een plastuit. Desnoods een inmiddels verlopen rijbewijs, een flesje muggenolie of een survivalmes. Alles behalve dit pak papier. Tekeningen, brieven, fotokopieën van iets. Niet bepaald dingen die je meeneemt op een kanotocht. Die theorie viel voorlopig dus af. Verder kijken ook, wegens te veel interrupties.
Koffie en thee graag voor de handelsdelegatie op de kamer van Mark-Peter. Plus de broodjes die hij in de koffieshop verderop had besteld.
Graag nieuwe ordners en archiefdozen bestellen.
Kun je een overleg plannen voor de Holland Week?
Kun je even bijspringen bij consulaire zaken? Ieva is ziek naar huis gegaan.
Kun jij even regelen dat de stagiair naar het vliegveld wordt gebracht? Nee, niet met een dienstauto, gewoon een taxi. Mag-ie declareren bij het departement.
En weten we nou al zeker dat we een sinterklaaskostuum hebben? Met een goeie baard en snor, want die van vorig jaar zaten te dicht op elkaar, die man was nauwelijks te verstaan.
Tegen zevenen ’s avonds, toen ik er zeker van was dat iedereen weg was, deed ik de deur van mijn kamer dicht en maakte ik het tonnetje voor de tweede keer open.
Voorzichtig haalde ik het pak papier eruit. Alles had de halfronde vorm aangenomen van het tonnetje en lag als een serie halfpipes voor me op tafel. Kindertekeningen. Een plastic hoesje met foto’s: een jongetje met een vroegwijze uitdrukking op zijn gezicht. Met schep, met hond, met bal; met zijn arm om de schouders van een klein meisje met een bril, de ogen onnatuurlijk groot achter de ronde glazen. Twee strips pasfoto’s van dezelfde kinderen.
Twee gloednieuwe paspoorten, ook voor de kinderen. Een aantal documenten die eruitzagen als geboorte- of overlijdensaktes. De namen zeiden me niets. Nog steeds kon ik niet plaatsen wat er voor me lag. Het feit dat het in een waterdicht tonnetje onder de gootsteen was gevonden, gaf me een ongemakkelijk gevoel. Dit was kennelijk iets erg privés, van iemand die ik niet kende. De vrouw die voor mij in het appartement had gewoond was naar mijn weten Nederlands en kinderloos.
Ik stopte alle papieren in de laatste archiefdoos, schreef erop ‘Niet openen, rk privé’ en zette hem achter in de minst gebruikte kast in de kluiskamer. Deze ruimte had een gepantserde deur met een cijferslot, en alle kasten die er stonden waren op zich ook weer kluizen. We bewaarden er geheime documenten, blanco formulieren voor identiteitspapieren, visa en stempels. En nu dus ook de paspoorten van twee onbekende kinderen. Morgen maar even via de geijkte kanalen checken en misschien kon de conciërge me helpen wat betreft vorige bewoners.
Met een omweg, om niet door het donkere park te hoeven, liep ik naar huis. Sneeuwschuivers schoven overal sneeuw op de stoep. Over een paar dagen zouden dat hoge wallen zijn, die dan weer door andere mensen in vrachtwagens werden geschept om ergens buiten Riga te worden gedumpt. Onderweg kocht ik een zak vleespasteitjes, een bakje bietensla en een fles witte wijn, en thuis drukte ik op iedere verdieping het licht aan.
Met een pianoconcert van Mozart op en een tweede glas wijn maakte ik het pakje van Minimeubel open. Ik liet het rieten tuinameublementje door mijn handen gaan. Stelde me voor hoe het zou staan op het terras, of in de serre. Liet mijn gedachten vluchten naar het huis waar ik ooit zou wonen. Met mijn gezin. Een grote en een kleine auto op de oprit. Een lieve domme hond op een kussen onder de kapstok, een mandje met tuingereedschap naast de voordeur.