Zelfkennis is alles

Ik goot vers water in de emmer met bloemen die inmiddels naast mijn bureau stond. Ze stonden nog mooi. Gisteren was het zo’n treurige dag, maar als ik aan mijn afspraak met Michael dacht voelde ik even een lichtheid in mijn hoofd. Het feit dat ik hem had leren kennen leek ineens vanzelfsprekend en zo oké dat mijn datingverleden me van de weeromstuit onwerkelijk toescheen.

Alsof een andere Sissela zich ontelbare keren had ingeschreven op datingnights, urenlang had zitten chatten met mannen van wie ze allang wist dat ze niet waren zoals ze zich voordeden. Iedereen bediende zich van aliassen als 33toeren, Spock, Thunderbird of iets met ‘super’. Allemaal vonden ze zichzelf ‘open, spontaan’ en vooral: ‘eerlijk’ of ‘jongensachtig als Hugh Grant’. Meerdere keren was het tot afspraakjes gekomen, met wisselend succes. Sommige begonnen veelbelovend, zoals met de veertigjarige Super Mario, ict’er, gescheiden, zonder kinderen, die me na een aantal leuke telefoongesprekken bij hem thuis uitnodigde. Hij had een drive-inwoning in Amstelveen, waar je elke sneltram die op de Beneluxbaan voorbijkwam kon horen. Terwijl we afhaalchinees zaten te eten, schoof zijn ex-vrouw zijn achtjarige zoontje met sporttas en al naar binnen. Ik ben niet zo goed met kinderen, nooit geweest, maar ik deed mijn best. Al was het maar omdat ‘Mario’ me ondanks de leugen ontroerde met zijn onhandige excuses en het jongetje gehoorzaam een spelletje ging zitten doen achter de computer. Toen Super Mario me na het openbreken van mijn gelukskoekje (‘zelfkennis is alles’) wilde kussen, gooide zijn zoontje een bal tegen mijn achterhoofd. De dates waren verbleekt tot een wazige vlek met flarden herinnering aan kamers, cafés, taxi’s, kleren die ik had gekocht om er goed uit te zien of juist om mezelf achteraf te troosten, dingen die ik had gegeten, katers en een line-up van gezichten die allemaal op elkaar waren gaan lijken.

‘Ik heb de sleutel van boven,’ zei Mark-Peter. ‘Je kunt toch niet in dat hotel blijven wonen.’

‘Het duurt nu vast niet lang meer. Ze werken als gekken. Ik schat dat ze nog maar een paar dagen nodig hebben.’

‘Honderdzestig vierkante meter,’ zei Mark-Peter terwijl we de trap op liepen. Hij klonk als een makelaar.

Ik werkte hier al een jaar, maar ik was nog nooit boven geweest. Bij een gebouw dat van buiten zo historisch en romantisch is verwacht je een rustieke binnenkant, maar dat was hier vakkundig weggerenoveerd. Wel nog een lage zoldering met balken en ramen met kleine ruitjes, maar oersaaie beige vloerbedekking, een keuken die zo neutraal was dat je hem net zo goed als boekenkast kon gebruiken en meubels die uit het kantoor beneden leken te komen. De stagiaire was duidelijk blijven steken bij het inpakken. Er stonden volle en lege dozen, overal slingerden kleren en schoenen en op het tweepersoonsbed lag een laptop, een videocamera en een tros elektriciteitssnoeren.

‘Coco kan je een handje helpen om de boel aan kant te krijgen,’ zei Mark-Peter. ‘De meubels blijven staan. Je kunt er zo in.’

‘Het is inderdaad ruim,’ zei ik. Een raam van de dakkapel stond open. Het gebloemde gordijn bolde naar binnen. Ik ging op mijn tenen staan en kon net de straat zien. Door de Tornastraat liepen altijd toeristen die zich voor de stadsmuur lieten fotograferen. Het was opnieuw gaan sneeuwen, maar nog steeds bleef het niet liggen. Onder aanvoering van een gids met paraplu glibberde een groepje over de kasseien. Ik sloot het raam en draaide me om. Mark-Peter stond naar me te kijken.

‘Tja,’ zei ik en controleerde of mijn haar mijn oren bedekte.

‘Denk er even over na. In the meantime: heb je morgenavond wat te doen?’

Voor ik kon antwoorden ging mijn mobiel.

‘Je zat niet op je plek,’ zei Elza, die hemelsbreed recht onder mij zat. ‘Ben je te spreken?’

‘Ik ben binnen. Boven met Mark-Peter. Wie is het?’

‘Ene meneer Pabriks.’

‘Wil je de boodschap noteren?’

‘Heb ik gedaan maar ik dacht dat je dit wel meteen zou willen weten. Je appartement aan de Elizabetesstraat is vrijgegeven.’

‘O, fantastisch. Dus ik kan er weer in?’

‘Hij beweert van wel,’ zei ze. ‘En er zijn twee pakjes voor je afgeleverd. Uit Holland. Dus als je even langsloopt.’

‘We komen zo naar beneden,’ zei ik.

‘Geen appartement nodig?’ vroeg Mark-Peter.

‘Nee, sorry, ik kan terug naar de Elizabetes.’

‘Nou, dat is dan opgelost.’ Mark-Peter speelde met de sleutel en glimlachte. ‘Fijn voor je natuurlijk, maar als je je bedenkt, dit staat nog even leeg.’

‘Ik doe trouwens niets speciaals morgenavond.’

We liepen weer naar beneden.

‘Nee, maar wel iets nuttigs waarschijnlijk, nu je appartement weer bewoonbaar moet worden gemaakt. Zeg het maar als ik ergens mee kan helpen. Niet dat ik erg handig ben, maar ik kan misschien, nou ja, ik weet niet, cd-doosjes aflappen of iets sorteren of uit de knoop halen, daar ben ik goed in.’

‘Ik geloof niet dat er veel in de knoop raakt bij het blussen van een brand, of het moeten de brandslangen zijn, maar dank je wel voor het aanbod.’

‘Of we kunnen even ergens gaan eten? Eten moet toch. Bij jou om de hoek?’

Nou ja, vooruit, hij had gelijk anders ging ik toch maar aan de koekjes en de chips. En Mark was een beetje sneu, zonder vrouw. Ik zou hem er vast een groot plezier mee doen.

‘Oké, goed, leuk. En ik zou vandaag verder graag vrij nemen. Kuilboer is weg. Of heb jij me nog nodig?’

‘Welnee. Doe lekker.’

Terug op mijn kamer werd ik bevangen door een gevoel van haast. Het appartement was dan wel vrijgegeven, maar daarmee was ik er niet. Ik belde Coco en maakte een afspraak voor de schoonmaak van de Elizabetesstraat. Ze beloofde de volgende dag met haar man te komen. Dan zou zij soppen en ging hij met de witkwast aan de gang. Ik wikkelde de bloemen van Michael in een oude nrc. Bij de receptie stopte ik het pakje van mijn moeder – bedankt Arno – en mijn bestelling bij de firma Minimeubel in een plastic tasje, haalde onderweg bij de stomerij mijn jas op en liep naar huis. Eindelijk naar huis.

De bouwvakkers hadden duidelijk overuren gemaakt. De gevel van het gebouw was schoongespoten. De ramen waren weer doorzichtig, behalve die van Dina’s etage, waar houten platen voor zaten. De afvalcontainer voor de deur was verdwenen. Het ding had diepe krassen gemaakt op de stoeptegels en een struik geplet. De hal was opgeruimd, de mozaïekvloer was zorgvuldig gedweild. Er hing een geur van kalk en verf en iets met veel oplosmiddelen erin. Op de piëdestal lag alweer wat post, de vaas was vervangen door een pot met een namaakvaren. In de kromming van de trap hing een gloednieuw brandblusapparaat en op de lift een bordje ‘Out of Order’.

De deur van de portiersloge was gesloten maar bleek niet op slot. Ik stak mijn hoofd om de hoek. Meneer Pabriks was er niet. De kooien hingen weer aan het plafond, de vogels hipten van voederbak naar schommeltje.

‘Dag pietjes,’ zei ik met getuite lippen. ‘Zijn jullie daar weer. Waar is jullie baasje dan?’ Ik luisterde even naar hun gekwetter en deed de deur weer dicht.

Op de trap kwam ik Tom Kennedy tegen. Ik had hem al die tijd niet gezien. Hij was in zijn zakenkleren en droeg een doos de trap af. Zijn hemelsblauwe zijden stropdas had hij over zijn schouder geslagen.

Hi neighbour. Nice flowers,’ zei hij met een knipoog en zette de doos met een punt op de trapleuning. ‘I’m almost done. Tell me you’re leaving this place too.

‘Nee, ik kom juist terug.’

‘Dan ben je de enige, Basho is ook weg.’

‘Echt waar? Definitief?’

Sure.’

‘Jammer dat je weggaat, Tom.’

‘Als ik jou was zocht ik wat anders. Het stikt in Riga van de aardige appartementen. Ik heb wel een tip voor je. Besides, wat moet je hier in je eentje?’ Hij stak afkeurend zijn tong uit. ‘Ik wil je niet bang maken, maar er hangen hier allemaal verkeerde types rond de laatste tijd. Bad vibes. Awful smell.’

‘Ik heb geen zin om weer te verkassen.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Jij liever dan ik. Als je je bedenkt, call me. The place at Rainaboulevard is really, really nice. This guy, de makelaar, ontzettend geschikte kerel.’ Hij viste zijn visitekaartje uit zijn jaszak en stak me ten afscheid zijn vrije hand toe.

Ik luisterde hoe de buitendeur achter hem in het slot viel. Het geluid weerkaatste tussen de gedecoreerde wanden door het hele trappenhuis. Daarna leek het stiller dan daarvoor. Waar de trap van de derde naar de vierde verdieping begon hing een rood-wit gestreept lint. Het glazen dak was voor zover ik kon zien gerepareerd – maar de wanden zagen er nog beroet uit en op de traptreden lag een laag wit stof met een wirwar van schoenprofielen erin.

Ze zouden het appartement van Dina wel hebben leeggehaald. Haar roomkleurige bed met bijpassende nachtkastjes en kaptafel, haar frêle klassieke stoeltjes met glanzend blauwe bekleding, de sidetable met fotolijstjes, de bank waarop ze in slaap was gevallen. Haar parfum zou nooit meer blijven hangen in de lift. En het ergste was dat al die mensen die haar ooit hadden gekend, haar tantes en ooms, haar schoolvriendinnetjes, haar eerste vriendje, niet wisten dat ze dood was. Niemand. In hun herinnering bleef ze gewoon doorleven, hier, ver weg in de grote stad.

Basho weg, Tom weg, Dina dood, plus een appartement dat al leegstond sinds ik hier woonde. Alleen ik was er nog. Met een nieuwe voordeursleutel. De oude zat in een zijvakje van mijn tas, als een soort laatste aandenken aan Dina.

Eenmaal binnen zette ik de vaart erin. Coco kwam dan wel voor de schoonmaak maar er waren plenty dingen die ik zelf moest doen. Eerst zette ik de bloemen in een vaas. Daarna liep ik het huis door en verzamelde de dingen die onherstelbaar beschadigd waren, hetzij door het vocht, hetzij door het geforceerde snelle drogen daarna. Binnen een half uur had ik vijf vuilniszakken vol bobbelige kussentjes, tijdschriften, pockets waarvan de kaften omgekruld waren en etenswaren die ik niet vertrouwde. Mijn Tweety-pantoffels waren verworden tot klittenbollen met rode snavels. Mijn kleren waren wonderwel gespaard gebleven dankzij de design kunststof hang- en legkasten waarin ze hingen en lagen. De gordijnen daarentegen reikten nog maar tot twintig centimeter boven de vensterbank, net boven de resten van de planten, en het kleed met de leersnippers was zo hard geworden dat het leek op een veldje met houtsnippers. Ik maakte een kluslijst. Zelfs met de hulp van Coco’s team zou het veel meer werk zijn dan het dagje flink aanpakken waarop ik gehoopt had. Ik schoof het pakje van Minimeubel onder het bed en maakte dat van mijn moeder open. Er zat een stapel theedoeken in, alsof door de brand mijn uitzet verloren was gegaan.