Alles tegen

Nora zat op het rendiervel met de geopende doos voor zich. Om haar heen mijn dierbare kleine meubeltjes. Haar blote voet rustte op het grasveldje, tussen haar mollige beentjes het versierde kerstboompje, het keukenblokje met opengevallen deurtjes, twee bedjes zonder beddengoed. In haar ene hand hield ze het schommelstoeltje, uit haar andere stak het samengeknepen kapje van de staande schemerlamp. De cracker met jam schoof van het blad en viel op de grond. Het glas sap kon ik nog net grijpen.

Nora was verbouwereerd toen ik de meubeltjes uit haar handen wrong en haar aan haar arm omhoogtrok. Haar voeten bungelden een moment boven de vloer voordat ik haar op de rand van het bed losliet. Zo snel mogelijk deed ik alles terug in de doos en zette die boven op de linnenkast. Zwijgend keek ze toe van achter haar brillenglazen. Ik had verwacht dat ze het op een krijsen zou zetten, maar ik hoorde alleen de reutelende ademhaling door haar verstopte neus. Zonder tegenstribbelen liet ze zich kleren aantrekken, en sokken en schoenen over haar ijskoude voeten. Daarna wipte ze van het bed en liep naar de zitkamer.

Ik ging op de rand van het bed zitten en voelde een mengeling van schaamte, woede en zelfmedelijden opborrelen. Vooral zelfmedelijden. Met plotseling vollopende ogen en een huilgeluid dat ik nog net in mijn keel wist te houden liep ik naar de badkamer en deed de deur dicht. Dit was toch niet te geloven, dat mij dit overkwam. Waaraan had ik dit verdiend? Waarom moest ik hier voor opdraaien? Waarom hielp niemand? O man, hoe kwam ik dit weekend door? Ik kon natuurlijk Arija bellen, of Mark-Peter, maar dan moest ik zo veel uitleggen en misschien had ik al van alles verkeerd gedaan, zoals de inhoud van het tonnetje verbergen en... nee, het was allemaal te ingewikkeld.

Nou, vooruit, flink zijn. Misschien moesten we maar even naar buiten en een voorraadje chocola en witte wijn inslaan. Ik snoot mijn neus, bette mijn gezicht met koud water, haalde diep adem, rechtte mijn rug en opende met een zwaai de deur. Aldis stond er vlak achter en staarde mij onderzoekend aan. Ik had niet gehoord dat hij weer terug was van zijn kanarie-expeditie.

‘Ja, ik heb de documenten gekregen. Handig hè, zo’n scanapparaat. Nee, ik heb niets kunnen vinden. Het zijn inderdaad geboortebewijzen, maar de naam Dina Rubene komt er niet op voor. Ook niet op de paspoorten. De moeder heet Kristine Slubovska en staat genoteerd als zonder vaste woon- of verblijfplaats. Vader onbekend. De kinderen staan niet ingeschreven in de stad Riga.’

‘Waar dan wel?’

‘Dat weet ik niet. Sorry Sissela, ik moet nu andere dingen doen. Dit is het even voor het ogenblik.’

‘Aldis, luister.’

Met een scheef hoofd keek hij me aan. Hij had de ogen van Dina, en hij was net zo blond als zij. Was geweest.

‘Jij en Nora... jullie blijven nog twee dagjes hier. Twee.’ Ik stak twee vingers op en wees op hen en op mezelf. Op hen en op de kamer. Tot maandag wilde ik zeggen, maar het woord maandag wilde me niet te binnen schieten. Misschien moest ik vanavond mijn cursus Lets er even bij pakken.

‘Ik ben geen mamma. Ik weet niet zo goed hoe het moet, met jullie. Maar jij bent al groot. Jij moet me helpen, oké?’

Na een lichte aarzeling knikte hij. Ik kon niet zien of de frons tussen zijn wenkbrauwen betekende dat hij moeite had mij te begrijpen of dat hij twijfelde aan het slagen van onze samenwerking.

‘Jij en ik. Wij maken een afspraak. Ik beloof je dat ik mijn best zal doen dit weekend voor jullie te zorgen. Maar Aldis en Nora moeten dan wel doen wat ik zeg, oké? Dat is beter. Voor iedereen. Oké?’

‘Oké.’ De frons verdween en maakte plaats voor een charmante glimlach en een zweem van trots in zijn blauwe ogen.

Ik glimlachte terug. Dit had ik best goed aangepakt. Welbeschouwd was het niet zo ingewikkeld. Als we alle drie wisten waar we aan toe waren, kwamen we deze twee dagen misschien zonder veel drama door. Ik leerde snel.

Maar niet snel genoeg. Les een: verlies een peuter nooit uit het oog. Nog geen minuut. Hoe lang was Nora alleen geweest in de woonkamer? Vijf minuutjes? Twee? Het was in elk geval lang genoeg. Op mijn pas geschilderde vensterbanken, met uitschieters op mijn nieuwe gordijnen, had Nora een mooie grote tekening gemaakt.

Wij lunchten met brood en kaas. En chips en cola. We gingen naar buiten. Aldis trok zijn jas aan en ik pakte Nora warm in, greep portemonnee, sleutels en mijn eigen jas en stapte met mijn logees de lift in. Aldis wuifde naar meneer Pabriks voordat hij de straat op stapte. Voor mijn gevoel deden we er een uur over om bij de winkel te komen, twee straten verderop, waar ik ondergoed en sokken voor de kinderen zou kunnen kopen. Uit het rek met afgeprijsde artikelen viste ik een broek met bandjes voor Nora en voor allebei een t-shirt, te groot volgens de verkoopster maar in ieder geval kleiner dan die van mij. Op de terugweg, waarbij Aldis de tas en ik de peuter droeg, haalden we een pak chocola en een fles Argentijnse chardonnay.

Toen we weer thuis waren was het donker. Het was vier uur en de hoogste tijd voor een glas witte wijn. Aldis moest zo hard boeren van zijn cola dat de tranen hem in de ogen schoten. Het weerhield hem er niet van mij te leren pesten met het spel kaarten dat hij in de kast had gevonden. Om zes uur aten we de aardappelkoekjes en toen ik om acht uur de twee kinderen in bed had gelegd was ik bijna te moe om nog van de chocola te genieten.

Na een rustige nacht gingen we op zaterdag naar het park op zoek naar wat afleiding. Het was te koud om lang buiten te zijn, maar het binnen zitten werkte me op de zenuwen. Alles zat onder een dikke laag ijs en sneeuw. Aldis gedroeg zich als een zevenjarige. Met zijn armen wijd holde hij rondjes. Zijn zusje, dat er engelachtig uitzag met haar donkere krulletjes, brilletje en grote ogen, veranderde in een daredevil. In alles wilde ze haar grote broer nadoen. En dus dribbelde ze ook zo hard als ze kon met haar armen wijd, viel met gespreide armen voorover in de sneeuw, klom op besneeuwde parkbanken, liep over spekgladde richels, verjoeg vogels. Ze was nu toch echt verkouden, het snot liep gestaag uit haar neus over haar bovenlip, waar ze het zo nu en dan weglikte of ongeduldig door mij liet afvegen. Ze was druk, uitgelaten. Ik was blij dat er sneeuw lag om in te vallen, want ik was negen van de tien keer te laat om haar voor een smak te behoeden. Humeurig van vermoeidheid vluchtte ik naar huis en zette ze voor de televisie.

Het oog van mijn voicemail knipperde. Met de telefoon in mijn ene en de afstandsbediening in de andere hand zakte ik naast de kinderen onderuit. Zo langzamerhand snakte ik naar een normaal gesprek. Met een andere volwassene.

Mark-Peter, die wilde weten hoe het met de kindjes ging. Of ik hulp nodig had? Met de kindjes ging het volgens mij heel goed. Met mij iets minder. Mede door die beroerde bank en een overdosis suikers gisteravond.

Elza. De kinderen mochten best een middagje komen spelen. Volgende week. Nou, hopelijk was het tegen die tijd een geval van mosterd na de maaltijd.

Een vriendin, purser bij de klm, liet weten dat ze vanavond in Riga was. We kenden elkaar nog van de middelbare school. Ze was met een piloot getrouwd en woonde in een penthouse naast het Kurhaus in Scheveningen. Of ik tijd had? Nou nee, niet echt. Ik sms-te dat ik de stad uit was.

Mijn moeder, die vroeg of ik even terug wilde bellen.

En twee berichten, kort na elkaar, met alleen straatgeluiden, die werden verbroken zonder dat iemand iets zei. Michael dacht ik meteen, maar verwierp het idee. Als hij mij in de gaten hield, wist hij ook dat ik met de kinderen op stap was geweest.