Tonnetje 1
Zodra Coco binnen was, zag mijn appartement er anders uit. Ondanks de vrieskou gooide ze de ramen open en vroeg om emmers en dweilen. Haar man Juris, een zwijgzame blonde god met een snorretje, was iemand met twee rechterhanden en hield ook van aanpakken. Hij begon links en rechts scheuren en kieren dicht te smeren met sneldrogende plamuur. Ik kon nog net plasticfolie over het bed gooien voordat hij met een roller op een stok in een onvoorstelbare vaart een muur in de slaapkamer het langgewenste appelgroen verfde. Daarna klom hij op een ladder om het plafond in de woonkamer te witten, terwijl Coco met de zoveelste emmer vuil water naar de keuken liep. De dag vloog voorbij.
Toen ikzelf bezig was de dagmaat van de ramen op te nemen verscheen Coco in de deuropening.
‘Miss Kappetein, het spijt me heel erg, maar de afvoer zit geloof ik verstopt.’
De gootsteenbak stond tot aan de rand vol vuil water. Ik begon moe te worden. Ik voelde me vies na een hele dag sjouwen en zweten. Ik wilde in bad, mijn haar wassen en me verkleden voor de eetafspraak met Mark-Peter. Ik stroopte mijn mouw op, viste stukjes kalk en draden stof uit het afvoerputje, maar er gebeurde niets. Coco riep haar man.
‘Ach, hij heeft al zo veel gedaan. Laten we dit maar uitstellen tot morgen. Het is hartstikke laat. Ik moet nog weg vanavond.’
‘Het is zo gebeurd.’
Juris kroop als op commando zwijgend onder het aanrecht en tapte via de zwanenhals de gootsteen leeg. Daarna schroefde hij alles vast en zette de kraan open. Hij mompelde.
‘Wat zegt hij?’
‘Dat de verstopping misschien verderop zit.’
‘Laten we morgen verder kijken.’
‘Mijn man kan alles. Waarom gaat u zich niet vast verkleden, hij redt zich wel. Echt. Ik roep wel als we klaar zijn.’
Ik liet het bad vollopen, deed de deur op slot en liet me in het schuim zakken. In de keuken hoorde ik Coco en Juris praten. Het deed me denken aan vroeger, Arno en ik al in bed, de stemmen van mijn ouders in de woonkamer. Je kon net niet verstaan wat ze zeiden, maar zolang het volume constant bleef klonk het geruststellend. Mijn oogleden werden zwaar.
Ik geloof dat ik glimlachte toen Michael op de rand van het bad kwam zitten. Hij keek me aan en stak zijn hand in het schuim. Ik bleef bewegingloos liggen en voelde zijn hand langs mijn gezicht naar mijn borsten gaan, zijn duim wreef over mijn tepels. Ik zuchtte diep en voelde me lang en slap worden.
Ik schrok op van geklop op de deur. Jezus, ik had bijna zitten slapen.
‘Mrs. Kappetein,’ hoorde ik Coco zeggen. ‘Blijf rustig zitten, ik wilde alleen even zeggen dat wij ervandoor gaan.’
‘Heel erg bedankt alvast, ik spreek je morgen.’ De opwinding in mijn lijf ebde weg, het water voelde meteen een stuk kouder.
‘Een prettige avond. Mijn man zegt dat het lijkt alsof de verf niet dekt, maar het is ook nog niet helemaal droog. En de verstopping is verholpen, hoor.’
‘Die man van jou is geweldig,’ riep ik terug.
In de hal klonk gestommel, de deur werd dichtgetrokken. Daarna werd het stil. Ik draaide de warmwaterkraan opnieuw open en dacht aan het verlaten trappenhuis, al die donkere kamers, stille keukens, lege bedden. Ik dacht aan Tom en meneer Basho die zich nu aan het installeren waren op andere adressen en hun hand opstaken naar nieuwe buren.
Vanuit het bad kon ik net de digitale wekker naast mijn bed zien staan. Het werd tijd, Mark-Peter was altijd heel stipt. Coco had alle handdoeken opnieuw gewassen, hoewel ze volgens mij niet nat waren geweest. In een badlaken geurend naar lelietjes-van-dalen liep ik naar de slaapkamer. Voor het eetcafé om de hoek hoefde ik me niet netjes te kleden, maar voor de zekerheid trok ik een nette zwarte broek aan met bijpassend jasje en mijn lakpumps, die ik even later verwisselde voor mijn korte bontlaarsjes omdat de sneeuw nu eindelijk toch leek te blijven liggen.
Ik moest voortmaken, Mark-Peter kon elk ogenblik aanbellen. Arme Mark. Al ruim een jaar in een spagaat tussen Nederland en hier omdat zijn vrouw haar draai niet kon vinden. Zo werd hij natuurlijk nooit ambassadeur. Je hoefde als diplomatenvrouw tegenwoordig echt niet mee naar alle recepties en er waren ook niet meer zo veel lady days, maar je werd wel verondersteld er te zijn voor je man en te zorgen voor een prettig en stabiel thuisfront.
Met mijn jas aan liep ik naar de keuken om het licht van de afzuigkap aan te doen voor waneer ik thuis zou komen. Op de keukentafel stond op een opgevouwen vuilzak een tonnetje. Een wit plastic vat met een rood deksel. Het leek op een klein vaatje nieuwe haring. Of op zo’n tonnetje dat je meekrijgt als je gaat kanoën. Ik moest onmiddellijk denken aan het mislukte bedrijfsuitje dat wij vanuit de post in Brussel een keer hadden gemaakt, naar de Ardennen. Een wildwaterkanotocht. Met z’n tweeën in een onbestuurbaar bootje, met een reddingsvest aan en een peddel in je hand waar al gauw de blaren op stonden. En zo’n tonnetje, zodat bij omslaan in ieder geval je rijbewijs en je tampons droog bleven.
Maar goed, dit tonnetje stond gewoon bij mij op de keukentafel.
Ik ging ervan uit dat Coco en Juris het vergeten waren.
Dat er gereedschap in zat. Of schoonmaakspullen.
Iedereen in mijn plaats zou hetzelfde gedacht hebben.