52
Marshall kwam op een elleboog overeind, een ogenblik verbijsterd door de machtige klap. De centrale gang van de wetenschappelijke vleugel was getransformeerd tot een complete heksenketel van geluid en geweld: het afgrijselijke beest dat de gillende Sully aan stukken scheurde, bloed dat uit de kapotte ledematen van de klimatoloog spoot, besproeide de muren en vloer in een felrode maalstroom. Gonzalez en Phillips krabbelden achteruit, probeerden een vrij schootsveld op het beest te krijgen. De kar met het sonische wapen lag op zijn kant, de wielen draaiden nog. Usuguk stapte langs de soldaten naar voren, de sjamaan hield zijn amulet voor zich uit terwijl zijn gezang naar een indringend hoogtepunt voerde.
Marshall zag met suizende oren van de inslag dat het beest Sully, die het nog steeds uitgilde, met een krachtige klap van een voorpoot de lucht in zwiepte. Een tweede klap sloeg de wetenschapper door een deuropening naar het frontoffice. Het schepsel sprong achter hem aan, verdween uit het zicht. Een enorm kabaal – omvallend meubilair, een lichaam dat tegen muren werd geslagen – explodeerde daarbinnen. Sully's schreeuwen klonken steeds zwakker.
Marshall probeerde overeind te komen, wankelde, trok zichzelf op. Het was te laat… Sully zou sterven. Ze zouden allemáál sterven. Even vroeg hij zich af of er nog tijd was om hem de wetenschappelijke vleugel uit te krijgen, het luik dicht te doen en het monster buiten te sluiten, maar hij verwierp de gedachte meteen weer. Daar was geen tijd voor. Het was voorbij, het ding zou Sully doden en dan zou het zich tegen hen keren, één voor één, en…
Zijn blik viel op het sonische wapen, de onderdelen lagen in een warboel op de vloer van de gang. En toch had het gewérkt. Die laatste geluidsgolf die Sully had geprobeerd, de sinusgolf, had duidelijk effect op het schepsel gehad. Hij deed zijn best om het helse kabaal, het geschreeuw van de soldaten, de pijnlijke druk in zijn hoofd uit te bannen, probeerde na te denken, zich te concentreren in de paar seconden die hij nog had. Waarom werkte een sinusgolf wel en een zaagtand of een kwarttoon niet?
Hij stopte. Misschien zat het 'm niet in de golfvorm. Misschien was het iets heel…’
Hij schoot op het wagentje af, zette het recht en begon als een uitzinnige de losgetrilde elektronica weer in elkaar te zetten.
‘Wat doe je?’ riep Logan uit. Sully schreeuwde niet langer, maar het verschrikkelijke kabaal en de dreunen in het frontoffice hielden nog aan.
‘Ik ga het nog een keer proberen.’ Marshall controleerde de aansluitingen van de versterker op de speakers en klikte een losse potentiometer op zijn plek. ‘Het zit 'm in de geluidscombinatie, kan niet anders. Dat is het enige antwoord. Maar we moeten er fatsoenlijk geluid uit zien te krijgen, als we de maximale…’ Hij keek even wild om zich heen. ‘Kom, help me even. Dat schepsel kan hier elk moment weer terug zijn. We moeten dit ding in de echokamer zien te krijgen.’
‘Voor die onzin is geen tijd meer!’ riep Gonzalez. ‘Wat heeft dat nou voor zin?’
‘Het is net als gif op een pijlpunt. We voeren het vermogen tot het uiterste op.’
Met Logans hulp rolde Marshall het wagentje de gang door, ze slipten herhaaldelijk weg op de van Sully's bloed doordrenkte vloer. Usuguk liep achter hen aan, nog altijd zingend, een sjamaanratel in de ene en een benen fetisj in de andere hand. Met moeite rolden de twee mannen het wagentje door de controlekamer, langs de kruising in de gang en door het achterluik de echokamer in.
‘Gonzalez!’ schreeuwde Marshall. ‘Ik reken erop dat u 'm zo lang mogelijk tegenhoudt!’
Gonzalez gebaarde naar Phillips en ze gingen weer op hun verdedigingspositie even buiten de echokamer staan.
Het dreunende kabaal in het frontoffice hield op.
‘We moeten hem in het midden opstellen, dan krijgen we het maximale effect,’ zei Marshall tegen Logan.
Samen duwden ze het wagentje naar het midden van de catwalk. De elektrische kabels stonden strakgespannen en een afschuwelijk ogenblik dacht Marshall dat ze het niet zouden halen. Maar er zat net genoeg speling in om het wapen precies in het midden van de kamer te plaatsen, op de vloer van de catwalk was die plek met ‘0 dB’ gemarkeerd.
Marshall keek naar Usuguk. ‘Jij zit waarschijnlijk veiliger in dat observatiehok daar,’ zei hij terwijl hij naar een met glas omgeven platform achter aan de catwalk gebaarde.
De Tunit onderbrak zijn zachte neuriën en schudde zijn hoofd. ‘Ben je nu al vergeten wat ik je heb geleerd? Als je je op glad ijs begeeft, kun je dat net zo goed dansend doen.’
‘Wat jij wilt.’ Marshall draaide het wagentje zodanig dat de speakers naar de gang gericht waren, controleerde de aansluitingen en schakelde de machine weer aan. Er gebeurde niets. Als een uitzinnige haalde hij de vacuümbuizen eruit en zette ze er weer in, controleerde de contactpunten en probeerde het opnieuw. Deze keer kwam er een zacht gezoem uit de reusachtige woofer. Hij scande het toestel, riep de basisprincipes in zijn herinnering op van hoe geluid in een synthesizer wordt gegenereerd, maakte zich opnieuw vertrouwd met de panelen die de amplitude, frequentie en de vorm van de geluidsgolf via de oscillator en de filtering regelden. Hij greep de amplitudeknop en draaide die scherp naar rechts. Het wagentje begon te trillen.
Hij zag dat Logan naar hem keek. ‘Volgens mijn berekeningen heb ik nog ongeveer drie minuten te leven,’ zei de historicus. ‘Als ik geluk heb, is het snel voorbij. In dat geval heb ik waarschijnlijk nog maar twee minuten. Maar voor ik sterf wil ik graag weten wat je probeert te doen.’
‘Die laatste geluidsgolf die Sully probeerde,’ antwoordde Marshall, zijn blik weer op het controlepaneel, ‘die dat beest duidelijk zo'n pijn deed, was een sinusgolf. Dat is de puurste geluidsgolf die er bestaat. Geen harmonische tonen of boventonen. Dus ik ga verder waar hij was gebleven… Ik doe er nog een portie van de theorie van Fourier bovenop om het patroon compleet te maken. Misschien bezorgt dat het beest zo veel pijn dat hij op de vlucht slaat. Als we hem lang genoeg uit de buurt kunnen houden, kunnen we misschien meer verrijdbare…’
Hij zweeg. Het schepsel was uit het frontoffice tevoorschijn gekomen. Nu draaide hij langzaam zijn gezicht naar hen toe. Zijn voorpoten en klauwen dropen van het vocht, en de slagtanden en tentakels zaten vol gestold bloed.
Marshall haalde diep adem en deed zijn best zijn trillende handen onder controle te krijgen.
Het schepsel deed een stap in hun richting. Snel schakelde Marshall de geluidsgolf van de eerste oscillator naar een zaagtand op een frequentie van 30 hertz, en verifieerde of de amplitude van de masteroutput op 100 decibel stond ingesteld. Hij drukte op de toonknop. De kamer dreunde door een lage toon, net boven de onderste gehoorgrens.
Het schepsel sprong naar voren.
Marshall maakte in gedachten als een uitzinnige een berekening. Een tweede toon, zonder boventoon, een paar octaven hoger… Maar tegelijkertijd versnelde het schepsel zijn pas en kwam met grote sprongen de gang door. Hij zette de tweede oscillator op zaagtandgeluid, draaide de frequentie naar 800 hertz op.
‘Christus!’ schreeuwde Logan.
Gonzalez en Phillips waren nu aan het schieten. Boven het gejank van de speaker kon Marshall nog net Phillips' rauwe kreten horen, hij was als een gek aan het vuren, van hoog tot laag en van links naar rechts, tot de laatste resten van zijn geschokte zenuwen het begaven. Het schepsel was nu bij de soldaten, wachtte opnieuw en schudde woest met zijn kop, de tentakels dansten uitzinnig heen en weer. Phillips liet zijn geweer vallen, kwam overeind en rende jammerend de gang door. Het schepsel dook met zijn kop naar omlaag, tilde hem weer op en met een ijzingwekkende slag van zijn voorpoot sloeg hij Gonzalez – die nog altijd in het wilde weg aan het schieten was – in de echokamer terug, een venijnige klap waardoor hij over de hoofden van Marshall en Logan door de lucht vloog. De sergeant kwam met een dreun tegen de achterwand van de echokamer terecht en gleed vervolgens langs de ronde wand zo'n zeven meter lager naar de grond, waar hij verbijsterd in het isolatie- en geluiddichte materiaal bleef liggen.
Marshalls handen trilden nu verschrikkelijk en hij stuntelde om de derde en laatste oscillator aan te zetten: opnieuw een sinusgolf, maar deze keer in een heel hoge frequentie: 60.000 hertz. Met een snelle blik verzekerde hij zich ervan dat de elektronenbuis van de amplitude helemaal openstond. Toen greep hij het paneel voor het masterfilter en haalde dat helemaal naar zich toe. Het angstaanjagende screeeeee van de sinusgolf werd minder en hield er helemaal mee op.
‘Wat dóé je?’ zei Logan tussen opeengeklemde tanden. ‘Je hebt het uitgezet, en nu zitten we in de val!’
‘Ik wil het de kamer in lokken,’ antwoordde Marshall zachtjes. ‘We hebben maar één kans. Dit zou het moeten doen.’
Met een precieze, bijna subtiele beweging die volkomen uit de toon viel bij zo'n immens beest, tilde het schepsel een voorpoot over de rand van de luikopening. De andere voorpoot kwam erachteraan. Het keek eerst naar links, toen naar rechts, gele ogen namen de ronde kamer in zich op. Het vreemde lage zingen in Marshalls oren nam toe, en de pijn in zijn hoofd werd bijna ondraaglijk. Nu was het schepsel bijna helemaal in de ruimte en stapte het op de catwalk. Die kreunde onder zijn gewicht. Eén stap, twee… het schepsel ging op zijn hurken zitten, spande zich voor de volgende – en laatste – sprong.
… dan kun je dat net zo goed dansend doen. In een snelle beweging greep Marshall de amplitudeknop, draaide die naar 120 dB en haalde het filter eraf.
Onmiddellijk was de echokamer in een oorverdovend lawaai gedompeld. Het was alsof er miljoenen wespen in de ronde ruimte rondvlogen, die allemaal tegelijk zoemden, hun dreun versterkend en opnieuw versterkend. Het schepsel maakte aanstalten om te springen, ook al stuiptrekte hij over zijn hele lijf. Marshall draaide nogmaals aan de knop naar een volume van 140 decibel. Het schepsel schokte opnieuw midden in de lucht, deze keer woester en terwijl hij op hen afstormde krulde hij zich op. Hierdoor werd zijn sprong onderbroken en kwam hij zwaar op de grond terecht, waardoor de catwalk alarmerend door elkaar werd geschud. Marshalls hele universum leek nu alleen nog maar te bestaan uit die uitzinnige, verschrikkelijke dreun die door de kamer echode, die zichzelf versterkte en toewerkte naar een autonoom, machtig en intens crescendo dat zich letterlijk door zijn poriën leek te boren. Het schepsel krabbelde op de catwalk, klauwde naar voren, eerst de ene poot, toen de andere, de bloederige klauwen groeven in het stalen oppervlak, trokken de kolos naar hen toe. Marshall greep zwaar en hijgend ademhalend de knop weer vast, zette zich schrap en draaide de knop helemaal open: 165 decibel, het geluidsniveau van een straalmotor. Naast hem legde Logan zijn handen over zijn oren, de geschiedkundige opende zijn mond maar elke kreet werd compleet overstemd door de lawine van lawaai… een screeeeee dat nu deel leek uit te maken van Marshalls pure kern. Ook hij legde instinctief zijn handen op zijn oren, maar veel hielp dat niet tegen het folterende geluidsgeweld. Vlekken dansten voor zijn ogen en hij voelde dat hij ging flauwvallen.
Het schepsel verstarde. Het schudde van voorpoot tot achterlijf in een volgende spastische trilling. Het tilde zijn kop op, deed zijn ijzingwekkende kaken wijd open, waar Sully's bloed nog steeds vanaf droop en waar de tentakels als een gek onder trilden. Het draaide zijn kop opzij en sloeg met zijn kaken met een verschrikkelijke dreun tegen de catwalk: één keer, twee keer. Het trok zijn ledematen naar zich toe en kromde naar achteren. En toen zag Marshall zijn kop in een uitbarsting van bloed en hersens uiteenspatten, hen allen ondersproeiend met een stortvloed van bloed, en dat hij letterlijk aan hun voeten neerviel. Het sonische wapen was nu doorweekt van bloed en begon hortend en stotend te piepen, en viel uiteindelijk in een vonkenregen stil.
Marshall bleef lange tijd stomweg staan, hij trilde over zijn hele lijf. Toen keek hij naar Logan. De historicus keek op zijn beurt hem aan terwijl het bloed uit zijn oren druppelde. Hij zei iets, maar Marshall hoorde hem niet, sterker nog, hij hoorde helemaal niets. Marshall wendde zich af, stapte over het bewegingsloze schepsel – zwart bloed stroomde uit zijn verwoeste schedel – en liep met zware ledematen naar het luik, de wetenschappelijke vleugel uit. Plotseling had hij er behoefte aan weg te komen van deze afgrijselijke plek en schone lucht in te ademen. Hij voelde meer dan dat hij hoorde dat Logan en Usuguk achter hem aan liepen.
Langzaam en angstvallig zochten ze zich een weg naar de oppervlakte: naar D-niveau, naar de bekendere ruimten van B-niveau, en ten slotte naar het entreeplein, dat er in de schemering levenloos bij lag. Nog steeds doof, doorweekt van het bloed van het beest, liep hij de klimaatkamer door en nam niet de moeite een parka aan te trekken. Hij stak de verzamelplaats over en duwde de dubbele deur open die uitkwam op het betonnen platform erachter.
Het was donker, maar een lichte blos aan de horizon wees erop dat de dageraad niet lang op zich zou laten wachten. De storm was gaan liggen en de sterren waren tevoorschijn gekomen, ze schitterden spookachtig op het sneeuwkleed. Heel vaag, alsof het van heel ver kwam, moest Marshall denken aan een Inuit-gezegde: dat zijn geen sterren, maar openingen waardoor onze dierbaren naar ons glimlachen om ons ervan te verzekeren dat ze gelukkig zijn. Hij vroeg zich af of Usuguk dat ook geloofde.
Alsof het afgesproken was, voelde hij dat de Tunit zijn mouw aanraakte. Toen hij naar hem keek, wees Usuguk zonder iets te zeggen met een vinger naar de lucht.
Marshall keek omhoog. Het donkere, onaardse rood van het noorderlicht – het licht dat hen sinds het begin van de nachtmerrie had achtervolgd – stierf nu snel weg. Terwijl ze ernaar keken vervaagde het helemaal, slechts een zwarte koepel vol sterren achterlatend. Er was geen enkele aanwijzing, nog geen sprankje, dat het er ooit was geweest.