22
Jeremy Logan waagde zich behoedzaam door de smalle gangen op E-niveau. Hij was anderhalf uur op onderzoek uit geweest voor hij hier was beland, de laagste etage van de centrale sectie van Fear Base. Hij was dieper in de basis doorgedrongen, had gangen aangetroffen met toenemende hoeveelheden ondefinieerbare rommel: op elkaar gestapelde bureaus, werktuigen, stukken ouderwets elektrisch gereedschap, uit elkaar vallende dozen vol vacuümbuisjes. Het was alsof door de jaren heen alle niet gebruikte rotzooi van de basis letterlijk naar de bodem was gezonken.
C-niveau was voornamelijk bedoeld geweest voor de ondersteunende diensten die vroeger op de basis waren: keukens, wasruimten, een verstelwerkplaats. Op D-niveau bevonden zich het kantoor van de kwartiermeester en talloze opslagruimten, evenals een aantal reparatiewerkplaatsen. Op elke verdieping waren er steeds minder brandende gloeilampen. In tegenstelling tot de verstikkend warme bovenverdiepingen, was het hier ronduit koud. De stank van de basis – zelfs op de hogere niveaus onontkoombaar – was hier een stuk erger. Logan trok zijn neus op voor de muskusachtige lucht.
E-niveau bestond uit een wirwar van allerlei nevenruimten en mechanische systemen. De plafonds waren hier nog lager dan elders en overal liepen buizen en kabels. De meeste gloeilampen waren uit hun fitting gedraaid, en de exemplaren die er nog wel in zaten, deden het niet. Logan bewoog zich langzaam van ruimte naar ruimte, flitste met zijn zaklamp heen en weer. Veel voorwerpen waren bedekt met oude zeildoeken, goed geconserveerd in de koude, droge lucht. Hij vroeg zich af wanneer iemand voor het laatst zo diep in de basis was doorgedrongen. Het leek wel of hij in een tijdcapsule was gestapt.
Hij bleef staan in wat op een reservecontrolekamer leek, een back-up voor het geval de hoofdsystemen boven uitvielen. De zwarte beeldschermen en oscilloscopen knipoogden naar hem toen hij er licht over liet schijnen. Het was hier volkomen stil. In een ingeving deed hij de zaklamp uit. Onmiddellijk werd hij overspoeld door een intense duisternis. Hij deed de lamp snel weer aan, liep de controlekamer uit en de gang door, wenste dat hij een paar reservebatterijen had meegenomen, of liever nog: een reservelamp. Hij had er niets aan als deze zou uitvallen.
Hij liep langs nog een paar volgepropte ruimten, hun deuropeningen waren zwarte, vierkante gaten, tot de gang bij een T-kruising eindigde. Hij bleef staan, probeerde zich in dit verwarrende legerlabyrint te oriënteren. Als hij zich niet vergiste, ging de gang links min of meer naar het zuiden. Hij sloeg rechts af en liep door.
Binnen twintig meter eindigde de gang bij een zware stalen deur – eigenlijk een luik – zonder raam en met stevige klampen gebarricadeerd. Aan het plafond erboven hing een rood peertje in een smalle kooi – uit, net als de rest op E-niveau – en op de muur ernaast schreeuwde een bord: WAARSCHUWING, ALLEEN MET TOESTEMMING BETREDEN. F29-VERKLARING VERPLICHT.
Logan las het bord nogmaals, en toen weer. Hij liet zijn licht over het stalen luik spelen. Hij deed een stap naar voren, legde een hand op de dichtstbijzijnde klamp en rukte eraan. Die zat vast. Hij keek er beter naar en zag dat zelfs als hij de klampen zou los krijgen dat niet veel zou uitmaken: aan één kant van het sluitijzer zat een zwaar hangslot.
Plotseling draaide Logan zich om. Met zijn rug naar het luik doorboorde hij met zijn licht de gang. Het was doodstil op de basis. Hij had al bijna anderhalf uur niemand gezien. En toch wist hij zeker – geheel en al en volslagen zeker – dat hij zojuist iets had gehoord.
‘Wie is daar?’ riep hij.
Geen antwoord.
Hij bleef stokstijf staan, alleen zijn hand met de priemende zaklamp bewoog. Was het iemand van de filmploeg op zoek naar het verdwenen karkas? Niemand was toch zeker zo stom om het helemaal hierheen te slepen… of zover te gaan zoeken?
‘Wie is daar?’ riep hij. Opnieuw stilte.
Hij kon net zo goed teruggaan. Hij had gevonden waar hij naar zocht en kon toch niet verder. Het luik was verzegeld. Hij haalde diep adem en liep naar voren, bleef toen weer staan, zich er ongemakkelijk van bewust dat hij in een doodlopende gang stond. Hij kon op geen enkele andere manier naar boven dan door deze gang. Waar het geluid vandaan was gekomen.
Toen hoorde hij het opnieuw: een tred, het geluid van een voetstap. Toen weer een. En toen kwam er uit de richting van het kruispunt een gedaante tevoorschijn. Logans lichtbundel zwaaide er als een magneet naartoe. Het was sergeant Gonzalez, de commandant van het basis detachement.
Logan slikte, voelde dat zijn inmiddels strakgespannen spieren zich nu wat ontspanden. Hij plakte een neutrale uitdrukking op zijn gezicht.
Gonzalez kwam langzaam naar hem toe lopen, zijn eigen Maglite hield hij losjes in zijn potige hand vast. ‘Mooie ochtend voor een wandeling,’ zei hij terwijl hij verder liep.
Logan glimlachte.
Gonzalez liet zijn licht over Logans gezicht dwalen. ‘U bent dr. Logan, hè?’
‘Inderdaad.’
‘Wat doet u hier, doctor? Bent u ook op zoek naar het schepsel?’
‘Nee. Bent u me gevolgd?’
‘Laten we het erop houden dat ik nieuwsgierig was naar wat iemand hier uitspookte.’
Logan stond op het punt hem te vragen hoe hij daarachter was gekomen. Hij bedacht dat de sergeant hem dat waarschijnlijk niet zou vertellen.
‘Dus wat spookt u hier uit?’ vroeg Gonzalez.
Logan wees met een duim naar de kluis achter hem.
Gonzalez fronste zijn voorhoofd. ‘Hoezo?’
‘Dit is toch de noordvleugel? De wetenschappelijke sectie?’
Gonzalez keek hem behoedzaam aan. ‘Wat weet u daar precies van?’
‘Niet veel. Daarom ben ik hier.’ Logan deed een stap naar voren. ‘U hebt niet toevallig de sleutel, hè?’
‘En als ik hem had, zou ik hem niet gebruiken. Dat is verboden, niet toegestaan. Zelfs voor mij.’
‘Maar hier is wetenschappelijk werk verricht, toch?’
‘Ik ben bang dat ik die vraag niet kan beantwoorden.’
‘Luister, sergeant. Ik heb een eind gereisd om erachter te komen wat zich achter die deur bevindt. Ik heb erover gehoord toen ik onlangs vrijgegeven papieren onder ogen kreeg. Het wekte mijn belangstelling. Ik ben geen spion en geen journalist. Kunt u me dan helemaal niets vertellen?’
Gonzalez gaf geen antwoord.
Logan zuchtte. ‘Oké. Ik zal u vertellen wat ik weet. In de jaren vijftig was deze basis niet alleen een radarstation. Er werd ook wetenschappelijk werk uitgevoerd. Of het om onderzoek, experimenten of wat ook ging, dat weet ik niet. Maar er is iets misgegaan… iets waardoor het werk voortijdig is stilgelegd. Klopt dat een beetje met wat u is verteld?’
Gonzalez keek hem van achter zijn zaklamp aan… een lange, taxerende blik. ‘Ik heb alleen maar geruchten gehoord,’ zei hij. ‘Van de jongens die hier voor mij gestationeerd waren.’
Logan knikte.
‘De noordvleugel is hier in de natuurlijke berghelling gebouwd en is in wezen een steunconstructie voor de rest van de basis. Dat luik leidt naar een hoger niveau.’
‘Een hóger niveau?’
‘Inderdaad. De noordvleugel is helemaal ondergronds. Ik weet niet wat ze daar verstopten, maar het was supergeheim.’ Gonzalez aarzelde, toen ging hij ondanks het feit dat ze zich op zo'n afgelegen plek bevonden zachter praten. ‘Maar er werd gezegd dat er vreemde dingen gebeurden.’
‘Wat voor vreemde dingen?’
‘Geen idee. De mannen die er toen zaten wisten het ook niet. Een van hen hoorde dat een paar wetenschappers door een ijsbeer zijn gemold.’
‘Gemold?’ herhaalde Logan. ‘In de noordvleugel?’
‘Dat zei hij.’
‘Hoe komt een ijsbeer hier beneden?’
‘Dat bedoel ik nou.’
Logan tuitte zijn lippen. ‘U weet niet of iemand met die wetenschappers heeft gepraat?’
‘Geen idee.’
‘Waar sliepen ze?’
Gonzalez schokschouderde. ‘Op C-niveau denk ik. Hoe dan ook, daar zijn extra britsen die het leger nooit gebruikt.’
Er viel een korte stilte voor Logan sprak. ‘Uit het achtergrondspeurwerk dat ik heb gedaan, blijkt dat er op geen van de andere twee radarstations wetenschappers gedetacheerd zijn geweest.’
In plaats van te antwoorden, wees Gonzalez naar het waarschuwingsbord op de muur.
‘Wat is een F29-verklaring?’ vroeg Logan.
‘Nooit van gehoord. Wel, doctor, zullen we weer naar boven gaan?’
‘Nog een laatste vraag. Hoe vaak komt u hier beneden?’
‘Zo weinig mogelijk. Het is er koud, donker en het stinkt er.’
‘Dan spijt het me dat ik u tot last ben geweest.’
‘En het spijt mij dat u hier helemaal voor niets naartoe bent gekomen.’
‘Dat valt nog te bezien.’ Logan maakte een handgebaar. ‘Na u, sergeant.’