29
Terwijl het nieuws van Peters' dood zich door Fear Base verspreidde, verlieten de mensen bijna onbewust hun onderkomens en verzamelden zich in de grotere ruimten op B-niveau, op zoek naar troost bij elkaar. Ze zaten om de tafels in de officiersmess, praatten zachtjes en meelevend, en vertelden elkaar anekdotes: de schandalige dingen die hij had gedaan of gezegd, domme technische fouten die hij had gemaakt. Anderen hingen in het commandocentrum rond, dronken lauwe koffie, speculeerden over wanneer de storm zou gaan liggen, spraken somber af dat ze een jachtteam moesten vormen om de ijsbeer op te sporen die de productieassistent had gemold. De droevige sfeer maakte het gevoel dat ze in een ijzige woestenij zaten opgesloten en van alle geruststellende genoegens van de beschaving waren afgesneden alleen nog maar erger. Naarmate de avond vorderde en de gesprekken stilvielen, bleven de groepjes niettemin zitten, ze wilden niet graag terug naar hun slaapverblijf en de angstige stilte van hun eigen gedachten.
Ashleigh Davis leek geen last te hebben van dat soort sentimenten. Ze zat naargeestig aan een tafel in de officiersmess met haar elegant gekapte hoofdje in haar handen naar de achter een metalen rooster opgehangen wandklok te staren. Dit, besloot ze, was hels. Erger nog dan hels. Het stónk er. Het eten was meer dan weerzinwekkend. De dichtstbijzijnde sportschool was miljoenen kilometers ver weg. Je kon geen fatsoenlijke levensreddende espresso met bergamot krijgen. En het ergste van alles was dat het nog een gevangenis was ook. Tot de storm ging liggen, zat ze hier vast, met haar duimen te draaien, terwijl haar schitterende carrière in de wacht stond. Je kon er op geen enkele manier wegkomen, tenzij je wilde lopen. En als ze daar nog veel langer zou moeten blijven, dacht ze chagrijnig, zou het nog zover komen ook: gewoon de sneeuw en de duisternis in wandelen, net als die man van Scotts poolexpeditie; ze had eens een documentaire over dat onderwerp van commentaar voorzien, maar kon niet de energie opbrengen te bedenken hoe de man ook alweer heette.
En de tijd kroop zo traag voorbij! De middag had een eeuwigheid geduurd. Ze had het make-upmeisje toegebeten dat ze haar een provisorische gezichtsbehandeling moest geven, haar vinger- en teennagels moest doen; ze had haar haar laten doen. Ze had de kleedster zich halfdood laten rennen door haar eerst de ene, dan een andere en daarna nog een derde outfit te laten halen, om te bepalen wat ze tijdens het diner zou aantrekken. Dinér. Over een eufemisme gesproken. ‘Waterzooi’ klopte beter, of misschien wel ‘varkensvoer’. En het gezelschap aan tafel, toch al nooit om over naar huis te schrijven, was vanavond absoluut intriest geweest. Alleen maar omdat Peters zo stom was om tegen een ijsbeer aan te lopen deed iedereen of dat het einde van de wereld was. Ze waren vergeten dat er een ster in hun midden was. Het was pathetisch, echt pathetisch, deze hele bende was haar gezelschap niet waard.
Ze zuchtte geïrriteerd, haalde een sigaret uit haar Hermès-handtas en stak die met een klik van een platina aansteker aan.
‘Verboden te roken op de basis, Ashleigh,’ klonk Conti's stem. ‘Regels van het leger.’
Davis snoof getergd, plukte de sigaret uit haar mond, staarde ernaar, deed hem weer tussen haar lippen, inhaleerde diep en drukte hem toen uit op een bordje opgestijfde tapioca. Ze blies de rook door haar neus uit en keek over de tafel naar de producer. Bijna het hele laatste uur had ze smekend, chanterend of tierend geprobeerd een noodvlucht te regelen om vanaf deze verschrikkelijke plek naar New York terug te vliegen… het hielp allemaal niets. Onmogelijk, had hij gezegd, alle vluchten, algemeen of privé, waren voor onbepaalde tijd opgeschort. Wat ze ook zei, niets had hem kunnen vermurwen. Sterker nog, hij schonk nauwelijks aandacht aan haar, hij leek met iets bezig te zijn. Ze liet zich pruilend in haar stoel terugzakken. Zelfs Emilio hield geen rekening met haar. Ongelóóflijk.
Ze schoof haar stoel naar achteren en stond op. ‘Ik ga naar mijn trailer,’ kondigde ze aan. ‘Bedankt voor de heerlijke avond.’
Conti, die aantekeningen had zitten maken, keek nogmaals op. ‘Als je Ken Toussaint tegenkomt,’ zei hij, ‘wil je hem dan naar mij toe sturen? Ik ben hier of in mijn kamers.’
Davis legde haar jas over haar schouder en verwaardigde zich geen antwoord. Brianna, haar persoonlijk assistente, pakte haar eigen jas en stond van tafel op. Tijdens het diner had ze niets gezegd, ze wist wel beter wanneer Davis een rotbui had.
‘Weet je zeker dat je naar je trailer wilt?’ vroeg Conti. ‘Ik kan hier accommodatie voor je regelen.’
‘Accommodatie? Zoals een badkamer delen, op een of andere legerbrits moeten bivakkeren? Emilio, je maakt zeker een grapje.’ En ze draaide zich met een verachtelijke zwaai van haar hermelijn om.
‘Maar…’ stribbelde hij tegen.
‘Ik zie je morgen. En zorg dat er dan een helikopter klaarstaat.’
Toen ze driftig naar de deur liep, zag ze iemand aankomen. Het was de trucker die haar trailer naar de basis had vervoerd. Ze keek hem kort aan. Hij zag er met zijn gebruinde, slanke lijf als van een surfer niet slecht uit. Maar dat achterlijke felle hawaïshirt was afschuwelijk smakeloos. Als een herkauwer liep hij op een enorm stuk kauwgum te kauwen.
‘Mevrouw.’ Hij glimlachte naar haar en gaf Brianna een knikje. ‘We zijn nooit officieel aan elkaar voorgesteld.’
Aan mijn chauffeur ben ik ook nooit officieel voorgesteld, dacht ze met gefronste wenkbrauwen.
‘Carradine is de naam, voor het geval u dat nog niet wist. Ik ga naar mijn truck terug, dus ik ben zo vrij om de dames te begeleiden… als u dat niet erg vindt.’
Davis keek naar haar assistent alsof ze vroeg: wordt me dan niets bespaard?
‘Weet u,’ zei de trucker terwijl ze naar het centrale trappenhuis liepen, ‘ik hoopte al een praatje met u te kunnen maken, mevrouw Davis. Toen ik hoorde dat ik uw trailer hierheen moest brengen, realiseerde ik me dat ik misschien wel de kans zou krijgen om met iemand als u te praten… nou ja, het kan ook zo'n gelukkig toeval zijn waar je soms wel over leest. Net zoals Orson Welles in contact kwam met William Randolph Hearst.’
Davis keek hem aan. ‘William Randolph Hearst?’
‘Vergis ik me? Nou ja, ik hoop dat u het niet erg vindt als ik een paar minuutjes van uw tijd steel.’
Dat heb je al gedaan, dacht Davis.
‘Ziet u, ik ben niet alleen een trucker. Het seizoen is namelijk nogal kort, weet u – vier maanden en meestal ben ik hier niet zo vroeg in het jaar, het ijs op de meren is dan nog niet dik genoeg – dus heb ik genoeg tijd voor andere dingen. O, ik heb het niet altijd druk, het leven gaat in Cape Coral nogal rustig z'n gangetje. Maar ik ben in elk geval áltijd wel ergens mee bezig.’
Kennelijk wilde hij dat ze vroeg wat dat dan was. Davis beklom de trap in resoluut stilzwijgen.
‘Ik ben scenarioschrijver,’ zei hij.
Davis keek hem aan, ze kon haar oren niet geloven.
‘Tenminste, ik heb één scenario geschreven. Weet u, als ik onderweg ben, zet ik luisterboeken op, dat leidt me van het ijs af, en nu ben ik min of meer bij de toneelstukken van William Shakespeare aanbeland. De tragedies althans, met al dat bloed en vechten. Ik vind Macbeth het mooist. En daar gaat het scenario over: mijn versie van Macbeth. Alleen is het niet het verhaal van een koning, het is het verhaal van een vrachtwagenchauffeur.’
Davis liep snel het entreeplein over, probeerde afstand te scheppen tussen haar en Carradine. De man versnelde zijn pas om haar bij te houden. ‘De koning van de ijstruckers, moet u weten. Maar dan wordt een andere trucker jaloers op hem, op zijn roem en de rest. Hij wil ook zijn meisje. Dus saboteert hij de route van de koning, hij kraakt hem, hij kraakt het ijs, begrijpt u wat ik bedoel?’
Ze staken de verzamelplaats over en liepen de hoofdingang door. Onmiddellijk sloegen wind en ijs ze met een reusachtige, onzichtbare hand terug. De buitenlichten kwamen nauwelijks door de rondwervelende sneeuw heen en je kon amper een halve meter ver zien. Davis aarzelde, moest eraan denken dat Peters net buiten de omheining door een ijsbeer was gedood.
Toen hij haar zag aarzelen, glimlachte Carradine. ‘Geen zorgen,’ zei hij terwijl hij zijn shirt optrok en een gigantische revolver liet zien die tussen zijn broekband zat. ‘Zonder dat ding ga ik nooit de deur uit.’
Davis kromp ineen, trok haar jas dichter om haar schouders en liet Brianna eerst gaan, zodat die de ergste wind opving.
Ze liepen langzaam het platform over, de schuren en portakabins om hen heen waren schimmen in de kolkende sneeuw. Davis hield haar hoofd laag, zocht haar weg ellendig over de stroom elektrische en datakabels die verraderlijk onder de witte deken lagen. Carradine liep naast haar, zich niet bewust van de kou. Hij had niet eens de moeite genomen een parka uit de klimaatkamer mee te grissen. ‘Zoals ik al zei, zakt de oplegger van de koning door het ijs. En de andere trucker wordt de nieuwe koning.’
‘Oké, oké,’ mompelde Davis. God, nog maar een stuk of tien stappen naar de trailer.
‘Hoe dan ook, het is een schitterend verhaal, echt gewelddadig. De invalshoek vanuit de ijstrucker is fantastisch. Ik heb een kopie van het scenario in de cabine. Ik vroeg me af of u, met uw connecties en zo, er misschien naar zou willen kijken en het zou willen aanbevelen…’
Hij hield zo abrupt zijn mond dat Davis hem aankeek. Toen hoorde zij het ook: een gedempt gedreun, als een zware, opzettelijke bons, voor hen in de duisternis.
‘Wat is dat?’ hijgde Davis. Ze keek naar Brianna, die nerveus naar haar terugkeek.
‘Dat weet ik niet,’ zei Carradine. ‘Misschien een loshangend stuk gereedschap.’
Boem.
‘Dit lijkt precies op de portiersscène in Macbeth!’ riep Carradine uit. ‘Dat kloppen aan de poort nadat ze Duncan om zeep hebben geholpen! Dat komt ook in mijn scenario voor, wanneer de nieuwe truckerskoning in Yellowknife is en hij de zoon van de oude truckerskoning aan de deur hoort…’
Boem.
Carradine lachte. ‘Wek Duncan met uw geklop!’ citeerde hij. ‘Ik wilde dat gij dat kon.’
Boem.
Davis deed nog een stap naar voren maar aarzelde toen. ‘Dit staat me niets aan.’
‘Het is vast niets. Laten we gaan kijken.’
Ze liepen verder, langzamer nu, door het dikke pak sneeuw. De wind floot huilend tussen de bijgebouwen door, beet in Davis' blote benen en trok aan de zoom van haar jas. Ze stapte over een kabel, wankelde en hervond haar evenwicht.
Boem.
‘Het komt van de achterkant van de trailer,’ zei Carradine.
‘Nou, haal het weg, wat het ook is. Met dat gerammel kan ik nooit slapen.’
Nu doemde het gevaarte van de trailer voor hen op, een grijze monoliet in de besneeuwde duisternis, de generator zoemde. Carradine ging hun voor naar de achterkant, zijn shirt wapperde en flapperde achter hem aan. In de schaduw tussen de trailer en de omheining was het nog donkerder. Davis huiverde, likte langs haar lippen.
Boem.
En daar was het, pal voor hun neus: een lichaam hing ondersteboven aan een steunbalk voor een van de zonneschermen. Hij had geen jas aan, zijn kleren waren op verschillende plekken gescheurd. De armen bungelden languit naar omlaag. Zijn hoofd, dat op gelijke hoogte was als dat van hen – onherkenbaar ondergesneeuwd – stootte op de luimen van de wind traag tegen de stalen wand van de trailer.
Boem.
Brianna gaf een gil en deed een stap achteruit.
‘Hij is dood!’ schreeuwde Davis.
De trucker stapte snel naar voren en veegde de sneeuw van het gezicht dat voor hen bungelde.
‘O god!’ gilde Davis. ‘Toussaint!’
Carradine strekte zich naar de steunbalk uit om het lichaam omlaag te halen. Tegelijk schoten Toussaints ogen plotseling open. Hij keek hen om de beurt niet-begrijpend aan. Toen opende hij abrupt zijn mond en begon te gillen.
Brianna viel op de grond flauw waarbij ze haar hoofd met een akelige klap tegen de trailer stootte.
Toussaint gilde opnieuw, een rauwe jammerklacht. ‘Hij speelt met jullie!’ schreeuwde hij. ‘Hij speelt met jullie! En als hij klaar is met spelen, slaat hij aan het moorden. Dan gaat hij ons allemaal vermoorden.’