42

‘Hoort het er zo ruig aan toe te gaan?’ vroeg Penny Barbour tussen opeengeklemde tanden door. ‘De rit, bedoel ik?’‘Nee. Normaal gesproken bedekken ze de winterse doorvoerwegen met een laag ijs. Maar nu maken we onze eigen weg. Grijp gewoon de “o-shit!-hendel”vast.’

‘De wat?’

‘Die handgreep boven je deur.’

Barbour stak haar hand omhoog, pakte de horizontale stalen stang vast en keek toen naar Carradine. De cabine van de enorme truck was zo groot dat de man letterlijk buiten haar bereik was. Het leek wel alsof zijn handen voortdurend in beweging waren… aan het stuur, de versnellingspook, naar een van de talloze knoppen op het dashboard. Ze had nog nooit eerder in een truck met oplegger gezeten en was verbaasd hoe hoog ze boven de grond zaten… en hoe ruw het eraan toeging.

‘Ik mag niet sneller dan vijfenveertig kilometer per uur,’ zei de trucker, de eeuwige kauwgumbobbel in zijn wang. ‘Ik wil niet dat de koppelstukken beschadigen. Als we bij het meer zijn, moeten we nog langzamer rijden, maar daar is het een stuk gladder.’ Hij grinnikte.

Barbour vond die grinnik maar niets. ‘Welk meer?’

‘Op weg naar Arctic Village moeten we een meer oversteken. Lost Hope Lake. Dat is te breed, daar kunnen we niet omheen. Maar het is bitterkoud geweest, dus dat zal geen problemen opleveren.’

‘Je maakt een grapje, hè?’

‘Waarom denk je dat ze me een ijstrucker noemen? Tachtig procent van de winterse wegen gaat over ijs. De normale doorvoerwegen nemen twintig procent van de tocht voor hun rekening.’

Barbour gaf geen antwoord. Lost Hope Lake, dacht ze. Laten we hopen dat het zijn naam geen eer aandoet.

‘We hebben geluk met deze wind,’ ging Carradine verder. ‘Daardoor blijft de sneeuwlaag op zijn plek en kan ik de beste route over de permafrost vinden. We moeten heel voorzichtig zijn… een klapband moeten we niet hebben met al die mensen achterin, zonder verwarming.’

Barbour keek in de achteruitkijkspiegel. In de reflectie van de boordlichten kon ze nog net de zilveren romp van de trailer onderscheiden. Daar zaten vijfendertig mensen in. Ze stelde zich voor hoe ze daar zaten, ze zeiden waarschijnlijk maar heel weinig, met slechts een paar zaklampen als verlichting. Het zou er nu wel afgekoeld zijn.

Carradine had haar laten zien hoe ze via de radio met Fortnum kon communiceren. Ze pakte de handset uit zijn standaard, keek of ze op de juiste frequentie zat en drukte op de praatknop. ‘Fortnum, ben je daar?’

Even klonk er gekraak. ‘Ja.’

‘Hoe gaat het daar?’

‘Tot nu toe oké.’

‘Wordt het al koud?’

‘Nog niet.’

‘Ik praat je weer bij als we verder naar het zuiden komen. Laat het me weten als je iets nodig hebt.’

‘Doe ik.’

Barbour wist niet hoe je het gesprek hoorde te beëindigen, dus zette ze de handset domweg weer op zijn standaard. Het laatste deel van het praatje was vooral peptalk geweest… ze kon natuurlijk niets voor ze doen. Ze keek naar Carradine. ‘Hoe ver nog?’

‘Na Arctic Village? Van de basis naar de noordelijke buitenpost is het driehonderdvijftien kilometer. Daar gaan we naartoe.’

Driehonderdvijftien kilometer. Ze waren al bijna een uur onderweg. Barbour maakte een klein rekensommetje. Ze hadden nog bijna zes uur voor de boeg.

Buiten de brede voorruit was de storm een dwarreling van witte vlokken tegen een zwart scherm. De wind zwiepte hoge wolken sneeuw van de grond op, waarmee het kleurloze, grijze permafrostmaanlandschap bloot kwam te liggen. Carradine had elke mist- en koplamp op de truck aangezet en ondanks zijn luchtige en grappige manier van doen, merkte ze hoe nauwlettend hij naar het landschap voor hen keek terwijl hij rustig met de truck ver voor een mogelijk obstakel een omtrekkende beweging maakte.

De cabine hotste en botste zo erg dat ze dacht dat ze haar tanden zou verliezen. Ze vroeg zich af hoe het Sully en Faraday op de basis verging, of Marshall al was komen opdagen. Misschien had ze zich niet door Sully moeten laten overhalen om te vertrekken. Het was net zo goed haar expeditie als van iemand anders, ze was niet alleen maar computerspecialist, ze deed belangrijk onderzoek, dat had ze niet zomaar in de steek moeten laten vanwege…

Er was iets veranderd. Ze keek naar Carradine. ‘Rijden we langzamer?’

‘Yep.’

‘Waarom?’

‘We komen in de buurt van Lost Hope Lake. Twintig kilometer per uur, máximum, op het ijs.’

‘Maar in de trailer zit geen verwarming. We kunnen niet langzamer.’

‘Dame, ik zal het uitleggen. Als je over een bevroren meer rijdt, ontstaat er een golf onder het ijs. Die golf volgt ons tijdens de hele oversteek. Als je te hard rijdt, wordt de golf te groot en breekt hij door het ijs heen. Gebeurt dat, dan zinken we naar de bodem. Binnen een paar minuten vriest het gat weer dicht en, presto, zitten we met een voortijdig graf dat…’

‘Oké. Ik snap het.’

Nu glinsterde er in de koplampen iets dofs in de duisternis voor hen. Barbour ging rechtop zitten, tuurde er geconcentreerd naar… en zenuwachtig. IJs strekte zich in de verte uit tot het in de storm verloren ging.

Carradine ging nog langzamer rijden, was druk in de weer met de versnellingspook en liet de truck vervolgens uitrollen tot hij met een zucht van de luchtdrukremmen tot stilstand kwam. Uit de slaapcabine haalde hij een lang stuk gereedschap dat eruitzag als een dunne handhamerboor. ‘Ben zo terug,’ zei hij terwijl hij zijn portier opende.

‘Maar…’ wilde ze protesteren.

De trucker stapte uit, sloot de deur achter zich en verdween uit het zicht. Ze bleef stil zitten. Even later zag ze hem weer, hij liep voor de truck, een ongerijmd gezicht in zijn tropische shirt, het gereedschap balanceerde op zijn schouder. De wind was wat afgenomen en wolken sneeuw krulden nu bijna teder om hem heen. Ze zag hoe hij op het ijs stapte en misschien vijftig meter doorliep. Hij haalde het stuk gereedschap van zijn schouder, bracht er leven in en zette het op het ijs. Ze zag dat het een drilboor was. Binnen een halve minuut was hij erdoorheen en liep hij naar de cabine terug. Hij klom omhoog, opende de deur en sprong naar binnen. Hij grijnsde breed. Een dun laagje ijs bedekte zijn haar en schouders.

‘Je bent knettergek, weet je dat?’ zei ze. ‘Om in zo'n dun shirt zo'n storm te trotseren.’

‘Kou is een gemoedstoestand.’ Carradine gooide de boor achterin en wreef zich toen in de handen… van de kou of wat hun te wachten stond, dat kon Barbour niet uitmaken. ‘Het ijs is vijfenvijftig centimeter dik.’

‘Is dat slecht?’

‘Dat is goed. Vijfenveertig is het minimum. Dit hier is goed voor vijfentwintig, misschien dertig ton.’ Hij wees grinnikend met een vinger naar de boor. ‘Ik weet dat we tijdens deze rit weinig techniek tot onze beschikking hebben. Geen voortdurende ijsmeting, geen ijsradar, zoals ze dat op een echte winterweg hebben. Maar hé: wij hebben ook geen last van maximale belading of die vermaledijde vervoerscoördinatoren.’

Hij keek haar een ogenblik aan. ‘Oké. Ik ga je iets vertellen, zodat je weet wat je te wachten staat. Op ijs is rijden anders dan op een normale weg. Het buigt onder de truck mee. En het maakt een hoop lawaai.’

‘Wat?’

‘Het is beter als je het zelf hoort.’ Hij gooide de rem los en zette de truck in de versnelling. ‘Nu rijd ik langzaam het ijs op. Dat moet je niet te snel doen, want dan zet je er spanning op en dat wil je niet.’

‘Spanning? Nee, dat wil je zeker niet.’ Barbour keek over de schijnbaar eindeloze, voor hen liggende ijsvlakte. Gingen ze daar werkelijk met een achttienwieler overheen rijden?

‘Oké.’ Carradine liet de truck naar de oever van het meer kruipen, keek haar toen weer aan en knipoogde. ‘Nu moet je duimen, dame.’

Ze kropen met niet meer dan vijftien kilometer per uur het ijs op. Barbour verstrakte toen het hotsen en botsen over de permafrost plaatsmaakte voor de veel verontrustender sensatie van het onder hen doorbuigende ijs. Carradine fronste geconcentreerd zijn voorhoofd, één hand aan het stuur, de andere om de versnellingspook geklemd. De motor jankte toen ze verder gingen. ‘Ik moet 'm op toeren houden,’ mompelde hij. ‘Dan glijden we niet weg.’

Toen ze verder op het ijs kwamen, hoorde Barbour een nieuw geluid… een vaag kraken dat overal vandaan leek te komen, als een cellofaanverpakking die tijdens Kerstmis wordt opengescheurd. Ze slikte pijnlijk. Ze kon wel raden wat dat geluid was: het ijs dat onder het immense gewicht van de grote truck protesteerde.

‘Hoe ver is het naar de overkant?’ vroeg ze een beetje hees.

‘Ruim zes kilometer,’ antwoordde Carradine, zijn ogen geen moment van het ijs halend.

Ze reden met een slakkengangetje door en het kraken klonk luider. Sneeuw schoot over het ijs, vormde wervelingen, cyclonen en vreemde fantastische vormen in de koplampen. Zo nu en dan hoorde Barbour scherpe klappen en dreunen van onderaf komen. Ze beet op haar lip, telde in haar hoofd de minuten af. Plotseling zwenkte de truck zijwaarts weg, gleed naar rechts. Ze keek snel naar de trucker.

‘Een windvlaag,’ zei hij terwijl hij rustig aan het stuur draaide om te compenseren. ‘We hebben hier geen grip.’

De radio piepte. Barbour pakte de handset. ‘Fortnum?’

‘Ja. Wat is al dat lawaai daarbuiten? De mensen worden een beetje ongerust.’

Ze dacht even na voor ze antwoord gaf. ‘We gaan over een ijspad. Het duurt nog een minuut of wat.’

‘Begrepen. Ik geef het door.’

Ze zette de handset terug en wisselde een blik met Carradine.

Vijf minuten kropen voorbij, toen tien. Barbour merkte dat ze de stalen stang zo stevig met haar rechterhand omklemde dat die gevoelloos werd. En ze raakte zo gespannen van het licht verende ijs, het voortdurend gekraak en de klappende geluiden, dat ze bang was dat ze gek werd. De wind jankte en huilde. Zo nu en dan blies een harde windvlaag de truck opzij, waarop Carradine heel voorzichtig moest bijsturen.

Ze tuurde in het donker. Was daar in de verte de overkant? Maar nee… het was een donkere muur van in de lucht hangende ijspegels, die in de wind als een geplooid gordijn rimpelend verschoof.

‘IJsmist,’ legde Carradine uit. ‘De lucht kan geen vocht meer vasthouden.’

De vreemde mist wikkelde de truck in wat wel een zwarte katoenen wolk leek. Het zicht, dat toch al slecht was, was nu nihil.

‘Ik zie verdomme geen hand voor ogen,’ zei ze. ‘Rij 'ns wat langzamer.’

‘Dat gaat niet,’ antwoordde de trucker. ‘Ik kan de vaart er niet uit halen.’

Die nieuwe blindheid, gecombineerd met het afschuwelijk bewegende en krakende ijs onder hen, was eenvoudigweg te veel voor Barbour. Ze merkte dat ze ging hyperventileren, in angst kopje-onder ging. Volhouden, snoes, zei ze tegen zichzelf. Gewoon volhouden. Nog maar een paar minuutjes.

En toen waren ze door de ijswolk heen… nu zag Barbour de rotsen op de oever aan de overkant, helemaal aan het einde van het licht van de koplampen. Opluchting stroomde door haar heen. Godzijdank.

Carradine wendde zijn blik heel even van het ijs naar haar. ‘Zie je wel?’ zei hij breed grijnzend. ‘Dat viel toch best mee?’

Plotseling schoot de truck met een ruk naar voren. Tegelijkertijd klonk er luid gekraak als een kanonschot vlak achter hen. ‘Zwakke plek,' zei Carradine, en hij trapte hard op het gaspedaal. ‘Zwak ijs.’

Ze reden nu sneller, de grote dieselmotor gierde. Nog meer gekraak, nog harder zelfs, deze keer recht onder hen. Met afgrijzen zag Barbour dat zich in het ijs een scheur vormde, die nu razendsnel voor hen uit schoot en waardoor het ijs uiteengedreven werd. Carradine stuurde onmiddellijk bij, manoeuvreerde de truck zodanig dat de barst tussen de voorwielen bleef. Maar verderop splitste de scheur zich een, twee keer en verspreidde zich over het ijs in de grillige vormen van een zomerse bliksemschicht. Carradine rukte aan het stuur en bewoog zijwaarts over het spinnenweb van scheuren. De knallende en klappende geluiden waren nu oorverdovend. En op dat moment kreeg een brute windvlaag de truck in zijn greep. Barbour gilde het uit toen ze voelde dat de staart van de truck schudde, vervaarlijk kantelde, op het uiteenvallende ijs dreigde te scharen en om te klappen.

‘We slippen!’ riep Carradine. ‘Hou je vast!’

Barbour klampte zich wanhopig aan de stang vast terwijl de trucker worstelde om te voorkomen dat het grote gevaarte zou omkiepen. Langzaam bracht hun voorwaartse gang hen weer op het ijs in evenwicht. De oever was nu pal voor hen, op minder dan vijftig meter afstand. Maar de truck zat nog steeds in een nauwelijks te hanteren slip. Hij kwam dreunend in botsing met een van de langs de oever liggende rotsen, schoot weg en stabiliseerde toen. Carradine gaf weer gas en de truck reed brullend het ijs af naar het ribbelige oppervlak van de permafrost.

Barbour slaakte een lange, bibberige zucht. Toen pakte ze de handset. ‘Fortnum, met Penny Barbour. Alles goed achterin?’

Het duurde even, maar toen antwoordde Fortnum met krakende stem: ‘Een beetje door elkaar geschud, maar verder oké. Wat gebeurde er?’

‘Een windvlaag kreeg ons te pakken. Maar we zijn nu van het ijs af en de rest van de weg is een fluitje van een cent.’

Toen ze de handset terugzette, keek ze toevallig naar Carradine. Hij tuurde in zijn achteruitkijkspiegel. Toen ze zijn gezichtsuitdrukking zag, werd ze weer bang.

‘Wat is er?’ vroeg ze.

‘Die rots waar we tegenaan sloegen,’ antwoordde hij. ‘Zo te zien heeft die een gat in de linkertank geslagen.’

‘De brandstoftank? Maar hebben we er niet twee?’

‘De linkertank zat vol. De rechter niet. Daar zit nog maar een derde in.’

'Haar angst nam scherp toe. ‘Maar we hebben toch wel genoeg voor Arctic Village… toch?’

Carradine keek haar aan. ‘Nee, mevrouw. Dat geloof ik niet.’