40
Toen hij voor het eerst dienst had op Fear Base, als een groen soldatenopdondertje in 1974, had Gonzalez meegedaan aan de incidentele infiltratieoefeningen. Ze waren toen met zijn zessen en hun was verteld dat een zogenaamde Russische sabotage-unit in de basis was binnengedrongen en dat ze de unit moesten vernietigen. Natuurlijk was zelfs toen de basis al twintig jaar dicht, het was niets anders dan oorlogje spelen. Toch werd het als een goede training beschouwd, vooral voor degenen die uit het geniekorps naar het reguliere leger overstapten. En je raakte het nooit meer kwijt: Gonzalez kon zich nog steeds de fluisterende orders herinneren, de op scherp staande wapens, de deuren die met een plotselinge schop werden opengetrapt.
Dit voelde net zo.
Nadat de truck met de trailer was vertrokken, had het team de wapens op scherp gezet en na een korte briefing en een waarschuwing dat ze voorzichtig moesten zijn, waren ze de zuidvleugel in gegaan. Ze bewogen in bijna volslagen stilte door de gangen en Gonzalez liet met een gebaar of een enkel woord weten wat hij wilde. Ze waren voorbij de ziekenboeg en naderden nu de plek waar Fluke en Davis waren aangevallen. Het was de tweede keer binnen een uur dat ze deze ronde deden. De vorige keer was hij seconden te laat geweest. Fluke was dood, letterlijk aan stukken gescheurd, maar Davis had nog even geleefd. Dat was geen prettige aanblik geweest. Nu lagen beide lijken in de onderzoekskamer van de ziekenboeg, in plastic lakens gerold, op de plek van de verdwenen Peters.
‘Oké,’ mompelde hij. ‘We nemen buiten de transformatorruimte positie in. Phillips, jij doet een snelle verkenning.’
Phillips, die vooropliep, stak zijn duim omhoog. Gonzalez keek achterom naar Marcelin. De korporaal knikte dat hij het begreep.
Gonzalez was heimelijk opgelucht dat Marcelin zich zo goed hield. Hij was de enige die een glimp van het schepsel had opgevangen, en Gonzalez had bijna een man verloren. Ofwel hij was hersteld of hij hield een stevige façade op. Een diensttijd waarin je aan het einde van de wereld zat opgesloten, trok meestal niet het neusje van de zalm aan, maar hij was blij met zijn huidige team. Oké, ze waren ‘kampsoldaten’, leden van de genie zonder enige gevechtservaring. Maar het waren geen zeurpieten of prima donna's. Hij had mannen gezien die stapelgek werden van de kou, de eenzaamheid, de eentonigheid. Maar deze jongens deugden. Ze begrepen dat op Fear Base elke dag precies hetzelfde was als alle andere.
Tot nu toe althans.
Gonzalez keek over Marcelins schouder naar Creel. De potige opzichter grijnsde als een idioot, twee pistolen staken uit zijn broekriem, en hij zwaaide met zijn M4-karabijn met granaatlanceerinrichting alsof hij verdomme Rambo was. Creel was een ongeleid projectiel: Gonzalez was enigszins sceptisch over zijn bewering dat hij bij de derde tankdivisie had gezeten, maar de man kon tenminste wel met een wapen omgaan. En hoewel drie machinegeweren meer dan genoeg leken, nam sergeant Gonzalez graag het zekere voor het onzekere. Een extra vinger aan de trekker leek hem een goede voorzorgsmaatregel.
Hij had overwogen om dit te melden en orders af te wachten. Maar voor alles door de commandoketen heen was en hij een antwoord kreeg, zou hij uren verder zijn, misschien wel langer, en Gonzalez was niet in de stemming om te wachten. Bovendien vond hij het bepaald geen aantrekkelijk idee om uit te moeten leggen waar ze nu eigenlijk precies achteraan zaten. Tijdens zijn dienst waren er al drie doden gevallen en zo ver van het gezag verwijderd was hij uitermate terughoudend met informatie geweest. Beter dat het met kogels doorzeefde karkas voor zichzelf zou spreken.
De transformatorruimte bevond zich nu recht voor hen. In het zwakke ganglicht zag Gonzalez dat de deur wijd openstond en in een krankzinnige hoek aan verbogen hengsels hing. ‘Denk eraan,’ zei hij tegen Phillips. ‘Laag en traag.’
‘Ja, sir.’ De soldaat pakte zijn M16 beet. Met het wapen in de aanslag trok hij zichzelf door de deuropening en glipte naar binnen. Tien seconden later gaf hij het teken dat alles veilig was.
Gonzalez gebaarde de anderen naar binnen te gaan en ging toen zelf. De kamer was precies zoals ze hem hadden achtergelaten: een orkaan aan bloedvlekken die in fantastische kronkels en stralen over de vloer en plinten van de step-downtransformators liepen. Ze waren erin geslaagd om het toegangspaneel naar de onderhoudskruipruimte af te dichten, maar het was nog steeds onaangenaam koud in de ruimte.
Hij keek naar Marcelin. De korporaal hield zijn ogen opzettelijk van de bloedvlekken afgewend. Hij zag wat pips om de neus.
‘Korporaal?’ zei Gonzalez boven het gedreun van de transformators uit.
Marcelins ogen schoten naar hem toe. ‘Sir?’
‘Alles goed?’
‘Ja, sir.’
Gonzalez knikte en richtte zijn blik weer op de stroompjes en zijbeekjes bloed. Tientallen bloederige voetafdrukken gingen alle kanten op, het bewijs van de uitzinnige gebeurtenissen die hier kort tevoren hadden plaatsgevonden. Een paar ervan liepen de gang in, in de richting waar ze vandaan waren gekomen, naar de ziekenboeg. Maar er was nog een stel voetafdrukken – als je ze zo kon noemen – die een andere kant op liepen, dieper de basis in. Hij pakte zijn zaklamp van zijn dienstriem, deed hem aan en bekeek ze. Het waren reusachtige, verwrongen rozetten. Terugwijkende, lange en wreed ogende haken ontsproten uit de voorkant van elke rozet.
Hij keek er lange tijd naar.
Gonzalez beschouwde zichzelf als een eenvoudig man met weinig behoeften en nog minder pretenties. Hij had nooit veel gegeven om het gezelschap van anderen, en de enige trots die hij kende was wanneer hij zijn werk goed deed. Daarom was hij nooit op promotie uit geweest, hoefde hij niet zo nodig hoger te klimmen dan de rang van sergeant. Sergeant, zo vond hij, was zijn ideale stek: hoog genoeg om zijn eigen beperkte visie te kunnen uitdragen, maar niet zo hoog dat hij ongewenste verantwoordelijkheid op zijn nek kreeg. Het was ook de reden waarom hij de enige soldaat was die langer dan anderhalf jaar op Fear Base had doorgebracht. Sterker nog, hij was er nu meer dan twintig jaar. Hij zou nooit de blik op het gezicht van majoor van Fort McNair vergeten toen hij na zijn eerste dienstperiode van een verlof op Fear Base terugkeerde en vroeg of hij daar weer gestationeerd kon worden. Hij had al jaren geleden met pensioen gekund, maar hij kon zich niets anders voorstellen dan dat hij zich over deze militaire basis, in de mottenballen en vergeten, ontfermde. Hij had geen familie en slechts weinig bezittingen behalve een bijbel en een grote stapel detectives die hij 's avonds steeds opnieuw in alfabetische volgorde las. Hij had zo veel tijd met zijn eigen gedachten doorgebracht dat zij zijn liefste gezelschap waren. Het was een eenvoudig bestaan, maar geordend, rationeel, voorspelbaar… precies zoals hij het graag had.
En om die reden gaf de door de zaklantaarn verlichte, bloederige afdruk hem zo'n onaangenaam onbehaaglijk gevoel.
Zijn gedachten werden onderbroken door Creel, die een granaat onder in de lanceerinrichting van zijn M4 wurmde. ‘Weet je, mijn oom heeft ooit een Afrikaanse safari gewonnen,’ zei hij. ‘Echt waar. De eerste prijs in een loterij. Heeft er een buffel geschoten. Man, hij heeft nog jaren over die klotejacht lopen opscheppen.’
Dit is een jacht waar je niet over kunt opscheppen, dacht Gonzalez. Hij keek naar zijn mannen. Phillips bescheen met zijn zaklamp de grond en muren, bloedspatten gleden voorbij terwijl de lichtbundel verder ging. Marcelin stond in de deuropening, keek de gang in en hield luisterend zijn hoofd schuin.
‘Klaar?’ vroeg Gonzalez zachtjes.
‘En of we klaar zijn,’ zei Creel. ‘Laten we dat ding te grazen nemen.’
Ze hergroepeerden bij de deuropening en liepen de gang in. Phillips liep weer voorop, vulde de karige gangverlichting aan met trage vegen van zijn zaklamp, de bloederige, onrustbarend grote voetsporen volgend. Hier en daar lagen ook bloedspatten op de grond… spatten die met de sporen niets te maken hadden. Was het schepsel soms gewond geraakt?
‘Jezus,’ hoorde hij Phillips zeggen. ‘Wat zijn dat verdomme voor afdrukken?’
De gang kwam bij een splitsing uit. Links bevond zich een reeks ongebruikte en lege kantoren, de rechtergang leidde naar de radarondersteuningsruimten. Ze bleven staan terwijl Phillips zorgvuldig met zijn zaklamp in het rond scheen. De afdrukken werden minder duidelijk, de druppels bloed minder frequent, maar ze liepen duidelijk naar rechts.
Gonzalez' moed zakte hem in de schoenen. De radarondersteuningsruimten vormden een doolhof van kleine, vol met apparatuur gepakte nissen en opslagplekken. Als het ding daar was, zou het een hele toer worden hem uit te roken.
‘Kom op,’ zei hij. ‘Wapens in de aanslag. Geen woord, tenzij het absoluut noodzakelijk is.’
Hij keek ze om de beurt aan, Marcelin een beetje langer. De korporaal zag weliswaar niet meer pips om de neus, maar nu was zijn hele gezicht vaalbleek van angst.
Terwijl ze voortgingen, inventariseerde Gonzalez snel zijn eigen emoties. Hij merkte dat hij ook bang was. Niet om vermoord te worden of gewond te raken – hun overweldigende vuurkracht zou hen daartegen beschermen – maar vanwege het onbekende dat dit ding, waar ze jacht op maakten, vertegenwoordigde. Hij moest aan cameraman Toussaint denken, zoals die met schrille, harde stem, tekeer was gegaan, bijna zonder adem te halen, tot hij werd verdoofd. Hij herinnerde zich de paniek in Marcelins stem, in de officiersmess. Dwing me niet het te zeggen! Gonzalez was gewoon te oud, te vastgeroest in zijn gewoonten om zich ruw van zijn visie op de wereld te laten afbrengen.
De gang was een zwarte rechthoek die door gele lichtpoelen werd onderbroken. Phillips hield zijn zaklamp op de sporen gericht terwijl de andere lichten in een los, ongeregeld patroon naar links en rechts gleden. Ze kwamen langs de trap naar C-niveau en de soldatenkwartieren, daarna langs de vertrekken die bedoeld waren voor gegevensoverdracht en identificatie. Alle vier de deuren waren dicht en vertoonden geen sporen van braak of dat ermee geknoeid was, hun kleine tralieraampjes waren onbeschadigd.
‘Waar moeten we op richten?’ hoorde hij Creel bijna gretig achter zich sneren. ‘De kop? Het hart? De buik?’
‘Net zo lang blijven schieten tot het neervalt,’ antwoordde Gonzalez.
Verderop kwam een smalle opening op de radarondersteuningsruimten uit. Het was er pikdonker. Phillips ging als eerste naar binnen, schoof linksom door de deuropening. Gonzalez volgde hem, tastte met zijn handpalm langs de muur en schakelde de lichten aan.
Radarondersteuning bestond uit drie grote geschakelde ruimten, allemaal vol monolithische stalen rekken die parallel aan elkaar waren neergezet: een opslagplaats van technologische veroudering. De eerste stelling stond als een muur recht voor hen, de hoge planken boden onderdak aan ouderwetse apparatuur voor radarscannen, informatie vergaren en interpretatie: donkere crt-schermen, schakelpanelen met vacuümbuizen, veelkleurig amarant in een wirwar van draden.
‘Waar gaat dit naartoe?’ fluisterde Creel.
‘Nergens,’ antwoordde Gonzalez. ‘Het loopt hier dood.’
‘Fijn. Dus als dat ding hier is, zit hij in de val.’
Niemand gaf antwoord.
Gonzalez tuurde langs de hoge stalen kast, eerst naar links en toen naar rechts. Daarop zei hij tegen Phillips en Marcelin: ‘Jullie nemen de rechterkant. En kijk uit je doppen.’
Ze knikten, draaiden zich om en wurmden zich door de smalle ruimte tussen de muur en de eerste stelling, wapens in de aanslag.
Gonzalez gebaarde naar Creel. ‘Wij nemen de linkerkant. We komen bij de achterdeur bij elkaar. Als je iets ziet… wat dan ook… sla alarm.’
‘Begrepen.’
Gonzalez liep langs de stelling tot hij bij de linkerwand van de ruimte was. Toen sloeg hij snel de hoek om terwijl hij het terrein goed in zich opnam. De uiteinden van de andere stellingen stonden iets naar achteren, de smalle paden ertussen lagen in duister gehuld. Links langs de muur waren diepe nissen die voor extra opslag gebruikt konden worden. Gonzalez haalde diep adem en liep weer verder, keek in elk pad tussen de stellingen die hij passeerde. Aan de andere kant kon hij de gedaanten van Phillips en Marcelin onderscheiden, die hetzelfde aan de rechterkant deden.
Binnen een minuut waren ze achter in de ruimte. Hij draaide zich om en liep langs de achterwand tot hij bij de anderen bij de deuropening was, die op de tweede opslagruimte uitkwam. ‘Iets gevonden?’ vroeg hij.
Phillips schudde zijn hoofd.
Gonzalez knikte. De ruimte had niet alleen leeg geleken, ze had ook leeg aangevoeld. Het begon erop te lijken dat het onderzoek van de radarondersteuningsruimten tijdverspilling was. Het schepsel had zich waarschijnlijk langs de trap naar C-niveau teruggetrokken. Waarom zou het hier zijn, in een doodlopend gedeelte?
‘Laten we de volgende controleren,’ zei hij, toen hij de deuropening doorliep en het licht daar aanknipte. ‘Zelfde procedure.’
De tweede ruimte leek identiek aan de eerste: hoge planken vol lang vergeten apparatuur. Ze leek net zo doods als de eerste kamer, behalve dat daar een vaag zoemend geluid klonk, heel zacht, eerder voelbaar dan hoorbaar… ongetwijfeld een ventilatiebuis van het verwarmingssysteem. Opnieuw namen Gonzalez en Creel de linkerkant, ze liepen langzaam en stilletjes langs de stellingen terwijl de andere twee de rechterkant voor hun rekening namen. Ze kwamen bij de achterkant – die dankzij een kapotte gloeilamp slechts schaars verlicht was – en voegden zich opnieuw bij Phillips en Marcelin bij de deuropening naar de derde ruimte.
Gonzalez tuurde in de duisternis voor hen. ‘We controleren die ook, dan doen we het tenminste grondig. Daarna gaan we terug naar trappenhuis 12 en doorzoeken C-niveau. Kom mee, zelfde procedure.’
‘Ruik je dat?’ vroeg Creel.
‘Wat?’ zei Phillips.
‘Ik weet het niet. Een hamburger of zoiets.’
Gonzalez stak zijn hand om de sponning en knipte de lichten weer aan. Een paar gloeilampen kwamen flakkerend tot leven. Even later doofde de dichtstbijzijnde met een zacht geknetter.
Hij fronste zijn wenkbrauwen. Shit, niet weer. Wat een moment om er nu mee op te houden. Het verste deel van de kamer lag nu half in het licht terwijl het gedeelte pal voor hen in duisternis was gehuld.
Phillips snoof. ‘Ook een raar moment om honger te krijgen,’ zei hij tegen Creel.
Gonzalez stapte door de deuropening en de anderen volgden hem.
‘Nee, man. Ik bedoelde geen gebákken hamburger.’
Gonzalez ging naar links, stond op het punt om weer langs de stellingen te lopen met Creel vlak achter hem. Toen bleef hij staan.
Voor hem, waar de muren bij elkaar kwamen, onderscheidde hij de eerste van een paar nissen met apparatuur. Alleen bevatte deze nis niet de stalen radarunits die ze eerder hadden aangetroffen. In plaats daarvan lag er iets op de grond, iets wat dof glansde in het vage licht.
‘Mijn hoofd doet pijn,’ zei Marcelin.
Gonzalez pakte zijn zaklamp en priemde met de lichtstraal in de nis. Het licht onthulde een wirwar aan doorzichtig plastic, en aan de binnenkant zat aangekoekt bloed.
Peters.
Precies op dat moment begon Marcelin te jammeren.
Gonzalez draaide zich met een ruk om. Iéts kwam op hem af uit de tegenoverliggende hoek van de stelling. In dat korte moment zag Gonzalez een zware, ruige vacht met donker haar, een groot oor, een borst in de vorm van een vleermuis en een kop die daar haaks op stond met een enkel geel oog.
En er was nog iets. De kop was te hóóg, te hoog boven de grond…
Er klonk een gebrul in zijn oor toen Creel een granaat afvuurde. De granaat stuiterde langs de stelling en explodeerde tegen een plank, hij kwam vijftien centimeter te kort voor de plek waar de kop was geweest. De ruimte schudde op zijn grondvesten. Rode en gele rook kolkte naar hen terug en het regende overal stukken metaal en glas van de vacuümbuizen.
‘Terug!’ schreeuwde Gonzalez.
Ze struikelden naar de tweede ruimte.
‘Ga in de hoeken staan!’ beval Gonzalez. ‘Phillips, Marcelin, dek de deur! Pas op voor kruisvuur.’
Hij trok zich terug naar de linker achterhoek van de tweede ruimte en ging op zijn hurken zitten, gebruikte het uiteinde van de laatste stelling als dekking en richtte zijn M16 op de donkere deuropening. Zijn hart bonsde harder dan hij ooit in zijn leven had meegemaakt.
Creel wauwelde naast hem. ‘O god. O god.’
‘Ga achter me zitten,’ zei Gonzalez. ‘Als het op ons afkomt, richt je op de deur. De deur, hoor je? Als je per ongeluk mijn mannen neerschiet, dan schiet ik jou neer.’
Maar Creel leek hem niet te horen. ‘O gód…’
‘Let op!’ schreeuwde Gonzalez naar de soldaten. Er kwam geen antwoord van de overkant van de ruimte behalve een zacht gejammer, dat waarschijnlijk van Marcelin afkomstig was.
Hij keek langs de loop van zijn M16 omlaag, worstelde om de plotselinge, hem onbekende paniekaanval die hem aanvankelijk bijna overweldigde te bedwingen. Een verschrikkelijke minuut verstreek, toen twee minuten. Gonzalez wilde het van zijn voorhoofd stromende zweet wegknipperen. Het zachte geluid dat hij eerder had gehoord, werd nu luider, vulde zijn oren en zelfs zijn hoofd met een doffe pijn die…
Hoofdpijn. Daar had Marcelin het ook over gehad…
Gonzalez verstijfde. In de donkere deuropening bewoog iets.
Hij knipperde opnieuw, streek snel met een hand over zijn ogen. Het was een speling van het licht. Maar nee: hij zág iets bewegen in de schaduwen, grijs op grijs. Even bleef het staan. Toen begon het opnieuw en – langzaam, o zo langzaam – gleed de kop erdoorheen. Details waren in het vage licht moeilijk te zien, maar nu kwam er een zacht geluid uit Creels keel, als het gegorgel van een man die aan het verdrinken was. Gonzalez staarde, net zo verlamd als de rest. Christus, het leek maar op hen af te blijven komen, donker, in de vorm van een kogel, aan de achterkant ging een immense bonk botten over in een stel ongelooflijk machtige, hoge schouders. Gonzalez had nog nooit zoiets gezien. Het was schitterend. Het was angstaanjagend.
De kop was nu helemaal door de deuropening, staarde in de richting van Marcelin en Phillips. Terwijl Gonzalez toekeek, bewoog de kop opnieuw en – martelend, schaamteloos langzaam – draaide hij zich naar hem toe en keek hem aan. De gele ogen leken zijn eigen ogen te onderwerpen. Toen ging de kaak open en Gonzalez' blik werd erheen getrokken, en… heilige Jezus, wat zijn dat verdomme…?
Onmiddellijk voelde hij hoe zijn gezonde verstand het begon te begeven. Zijn vinger trok spastisch aan de trekkerbeugel.
Het gorgelen in Creels keel veranderde in een intens weeklagen, en mondde plotseling uit in een uitzinnige schreeuw.
En toen sprong het ding op hen af.
Alles gebeurde tegelijk. Creel stiet onsamenhangende kreten uit, terwijl hij achteroverviel en tegelijk zijn wapen hief. Phillips en Marcelin openden het vuur uit de tegenoverliggende hoek, hun kogels ketsten langs de muur en ricocheerden met scherp gefluit over Gonzalez' hoofd. Gonzalez voelde hoe hij bruut opzij werd geslagen toen het ding zich boven op Creel stortte: er klonk een zacht knarsend geluid, als een kippenpoot die werd afgebroken, en de opzichter gilde nogmaals verschrikkelijk… ditmaal van de pijn. Gonzalez sprong overeind, de kamer tolde voor zijn ogen, hij greep zijn wapen en draaide zich met een ruk om. Hij zag meteen dat het voor Creel te laat was. Het schepsel had hem als een lappenpop te pakken, corona's bloed spatten in een rode mist rond. De anderen vuurden niet meer. Terwijl Gonzalez naar hem staarde, keek het ding naar hem, zijn kop een rood masker. Gonzalez meende dat hij de mondhoeken omhoog zag gaan in iets wat alleen maar een glimlach kon zijn geweest. En toen zette hij het op een lopen en rende in het kielzog van Phillips en Marcelin langs de stellingen de deur uit, de eerste ruimte en de gang door, hij rende en rende en rende maar door…