51
‘Lopen, lópen!’ Marshall dreef Kari letterlijk door de gang en de versterkte opening door. Onder het rennen stootte de M16 als een onbekend – en ook weer overbekend – gewicht tegen zijn rug. Vlak bij de luikopening stond Sully – lijkbleek maar vastberaden – aan het controlepaneel van het sonische wapen. Lange stroomdraden liepen van het wapen naar de elektrische ruimte terug, ze stonden helemaal strak, ze konden niet verder. De beide drivers stonden op het onderste schap en knetterden en zoemden van een sluimerende kracht, de woofer trilde licht. Faraday en Logan stonden er vlak achter ongerust naar te kijken. Ze werden geflankeerd door Gonzalez en Phillips, beiden geknield, de automatische wapens door de luikopening op de gang gericht. Usuguk stond achter hen. Hij hield zijn medicijnbuidel in beide handen vast en neuriede zacht een monodie.
Marshall keek snel om zich heen. Deze situatie had hij nu precies willen vermijden: het luik wijd open, het wapen in de wetenschappelijke vleugel, niet getest en onbewezen, stuk voor stuk waren ze compleet overgeleverd en konden zomaar worden aangevallen. ‘We moeten het luik dichtdoen,’ zei hij. ‘Maak het nu dicht.’
‘We hebben genoeg tijd,’ antwoordde Sully. ‘Als het niet werkt, als het schepsel zich er niet door laat afstoppen, is er nog tijd genoeg.’
Marshall opende zijn mond om daar iets tegen in te brengen, maar op dat moment bewoog er iets bij de kruising in de gang. Alle ogen gingen naar de slecht verlichte gang achter het luik. Langzaam kwam er een immense gedaante in het zicht. Marshall staarde ongelovig naar de gelaatstrekken: de brede schopvormige kop, de tanden die gemeen schitterden, de tientallen vlijmscherpe tentakels die eronder hingen. Dit was het schepsel uit zijn nachtmerrie, alleen erger: hij had de bovenkant van de kop door het ijs gezien, maar doordat het zo troebel was, was de afschuwelijke onderhelft genadiglijk uit het zicht gebleven. Hoewel, zo genadiglijk was het nou ook weer niet, want als ze door het ijs die ijzingwekkende tanden hadden gezien, die tentakels die als een nest slangen glibberden, zouden ze nooit, maar dan ook nooit hebben toegestaan dat zo'n afschrikwekkend beest ooit ontdooid zou worden… Even stond hij er simpelweg vol afschuw en verbazing naar te kijken. Toen maakte hij het wapen los en duwde Kari naar Faraday.
‘Neem haar mee, diep de wetenschappelijke vleugel in,’ zei hij. ‘Zoek de veiligste, best afgesloten plek die je maar kunt vinden. En sluit jezelf in.’
‘Maar…’ begon Faraday.
‘Doe het, Wright. Alsjeblieft.’
De bioloog aarzelde even. Toen knikte hij, pakte Kari bij de elleboog en samen trokken ze zich door de doorgang terug, langs de soldaten en de zacht neuriënde Usuguk, de hoek om en uit het zicht.
Marshall draaide zich weer naar de nachtmerrie om, die nu op zijn hurken en open en bloot op de kruising in de gang zat. Achter zijn schouder hoorde hij iemand snuivend ademhalen. ‘Nee,’ zei Phillips met een schrille, wanhopige stem. ‘Nee, God, alstublieft. Niet weer.’
‘Kalm aan, soldaat,’ gromde Gonzalez.
Sully, die ook zwaar ademde, veegde zijn handen aan zijn shirt af en pakte de potentiometers en oscillators weer beet. Marshall kroop een paar meter naar de binnenkant van de luikopening en dook achter de stalen rand. Hij sloeg tegen de onderkant van het magazijn om er zeker van te zijn dat dat goed op zijn plek zat, trok het glijblok boven op het wapen naar achteren zodat de eerste kogel in de kamer viel, voelde naar de veiligheidspal en zette het wapen op scherp.
Het schepsel deed een stap naar voren, keek hen beurtelings met zijn starende ogen aan.
‘Ga uw gang, doctor,’ zei Gonzalez.
Het schepsel deed nog een steelse, doelbewuste stap. Hier en daar zaten kale strepen in de haarklitten op zijn machtige schouders – kogelsporen – en door die strepen heen zag Marshall de doffe glans van iets wat eruitzag als slangenschubben.
Sully's handen trilden hevig. ‘Ik, ik probeer het eerst met witte ruis.’
Even hoorde Marshall alleen Phillips zware adem, het ratelen van een ander wapen, dat op scherp werd gezet. Toen kwam er een lading witte ruis uit de speakers.
Het schepsel deed nog een stap.
Sully's stem klonk schril en gespannen. ‘Ik verhoog de geluidsdruk naar zestig decibel, voeg een lagetonenfilter toe.’
Het volume werd prompt opgevoerd en vulde de smalle gang. Het schepsel liep nog steeds door.
‘Geen effect,’ zei Sully boven het lawaai uit. ‘Ik zal een simpele geluidsgolf proberen. Zaagtand, basisfrequentie van 100 hertz.’
Het statische geruis verdween en ervoor in de plaats kwam een zacht zoemen, dat snel de hoogte in ging.
Het schepsel in de gang bleef staan.
‘De volgende gaat in het kwadraat,’ zei Sully. ‘Verhoog de frequentie naar 390 hertz bij 100 decibel.’
Het geluid verbreedde zich, werd complexer. En tegelijkertijd hoorde Marshall – of dacht hij te horen – een vreemd, vaag zingen, als de lage toon van een dreigend orgel, aangevoerd op een verre wind: een complex, exotisch, mysterieus geluid dat niets te maken had met de geluidsgolven die Sully creëerde. Zijn hoofd voelde merkwaardig vol aan, alsof er inwendige druk werd uitgeoefend.
Het schepsel leek te aarzelen, een immense voorpoot midden in een stap opgeheven.
‘Ik voeg nu de sinusoscillator toe,’ klonk de trillende stem van Sully. ‘Ik verhoog de frequentie naar 880 hertz.’
‘Voer de decibellen op,’ riep Marshall naar achteren.
Het geluid klonk nog harder, tot de stalen wanden van de gang leken te trillen van het lawaai. ‘Ik ga door de pijngrens heen!’ schreeuwde Sully. ‘Honderdtwintig decibel!’
De maalstroom van geluid, nog eens boven op het drukkende gevoel in Marshalls hoofd, dreigde hem tot waanzin te drijven. Het schepsel deed een stap naar achteren. Zijn heupen trokken licht, als in een onwillekeurige spastische beweging. Het schudde zijn ruige kop: één keer, twee keer, woeste schokken, duidelijk van de pijn.
‘Nu alleen de sinusgolf!’ riep Sully. ‘Het wérkt!’
En toen dook het schepsel in een starthouding, bereidde zich voor op een sprong.
Er gebeurde van alles tegelijk. Phillips en Sully schreeuwden het uit van wanhoop en angst. Het volume van het toestel zwol nog steeds aan, breder, naar een crescendo. Gonzalez gaf een bijna onhoorbaar bevel om te vuren. En toen floten de kogels langs Marshalls hoofd, ze schoten door degang in een bombardement van grijze rook terwijl ze jankend tegen muren ketsten en stapels overtollige apparatuur aan het wankelen brachten. Marshall hief zijn eigen wapen en haalde de trekker over. Hij zag zijn kogels gaan, zag ze in het schepsel inslaan en ricocheren, zag nieuwe strepen van chitineachtig zwart verschijnen op de schoften en flanken van het beest naarmate de kogels meer van het huidpantser blootlegden. Op dit crisismoment van absolute waanzin leek de tijd te vertragen en de werkelijkheid te vervagen: het was alsof Marshall bijna elke kogel, stuk voor stuk, van het salvo op zijn woeste en vergeefse reis door de gang zag schieten.
En toen viel het beest aan. Onmiddellijk gooide Marshall zich door de luikopening in een wanhopige poging die te sluiten, met doodsverachting het vuurgeweld van Gonzalez en Phillips negerend. Maar het schepsel bewoog zich razendsnel. In een tel was hij bij het luik en de opening door, sprong over het wapen en sloeg het tegelijk omver en greep Sully – doelbewust en wreed – met zijn voorpoten en rukte met twee barbaarse draaien van zijn kop zijn armen uit de kom.