43

Ze hadden snel en bij zo weinig mogelijk licht gewerkt. Hoeveel licht het beest precies nodig had, wist Gonzalez niet… maar ze hoefden het dat verdomde ding ook weer niet makkelijk te maken.

Hij tikte Phillips op de schouder, gebaarde toen naar het vaag verlichte kruispunt voor hen. ‘Let op die hoek,’ fluisterde hij. ‘Ik maak de laatste verbindingen.’

‘Ja, sir.’

‘Geef zodra je iets hoort een teken.’

‘Sir.’

Hij wachtte tot Phillips de gang door was – een schaduw tussen de schaduwen – en vlak bij het kruispunt positie had ingenomen. Toen keek hij naar de haastig in elkaar geflanste constructie pal voor hem: een stuk of zes dikke koperdraden hingen vanaf het plafond tot zo'n dertig centimeter boven een ondiepe plas water. Wreed, maar als ze klaar waren, dodelijk. Toen glipte hij weer door de deur waarop TRANSFORMATORONDERSTATION stond.

Net over de drempel bleef hij staan, keek om zich heen naar de ingewikkelde radertjes, koppelstukken, assen, rotors en hydraulica. In het onderstation stond een reusachtige machine waarmee ooit radarschotels werden rondgedraaid. Hij had om drie redenen voor deze ruimte gekozen: ze was vlakbij, er was voldoende stroom en ze lag aan de enige gang waardoor je uit dit gedeelte van B-niveau weg kon. Vroeg of laat moest het schepsel wel deze kant op komen.

Zijn ogen zwierven naar de verste hoek van de ruimte waar korporaal Marcelin stond, zijn wapen naast zijn voeten, trillend, ogen neergeslagen. Toen pakte hij de losse uiteinden van de koperdraden – Phillips en hij hadden ze langs de buizen over het plafond van de gang en door de bovendorpel van de deur getrokken – die hij naar het elektrische hoofdpaneel had omgeleid. Hoewel de radarschotels bijna een halve eeuw niets meer gedaan hadden, werkten de elektrische verbindingen nog wel. Hij had ze zelf getest: de zekeringen waren een beetje brokkelig, de contactpunten roestig, maar ze konden nog meer dan genoeg stroom aan. Bovendien had hij de radar zelf niet nodig… hij hoefde alleen de stroom er maar doorheen te jagen.

Hoe en waarom Sully en de anderen in het biowetenschappelijk lab erbij kwamen dat elektriciteit de grootste zwakheid was van het beest, wist Gonzalez niet en het kon hem niet schelen ook. Hij was simpelweg opgelucht – ongelooflijk opgelucht – te weten dat het een zwakke plek hád. Een plan maken en uitvoeren had een kwartier geduurd. En in dat kwartier had hij het godzijdank te druk gehad om na te denken.

Het hoofdpaneel bevond zich in de dichtstbijzijnde muur, vier keramische isolatoren zaten op het staal bevestigd. Hij maakte de dekplaat open en scheen er met zijn lamp in. Vier rijen zware zekeringen glansden hem tegemoet. Hij controleerde of de hoofdstroom eraf was en haalde toen met zijn zakmes het zware isolatiemateriaal van de uiteinden van de dikke draden. Zo snel hij kon verbond hij de draden rechtstreeks aan een van de stroomrails. Hij wierp een blik op het paneel, zich ervan verzekerend dat de beveiliging was uitgeschakeld. Ten slotte greep hij de veiligheidshendel naast het paneel en zette die op ‘aan’. Licht zoemend kwam het circuit tot leven.

Nu zinderde er zesduizend volt en twintig ampère stroom door de draden. Dat voltage – het drievoudige van een elektrische stoel – zou het hart van elk beest opblazen, hoe groot het ook was. En Gonzalez nam geen risico's: als klap op de vuurpijl zouden de twintig ampères hem lekker gaarkoken.

Hij zette de veiligheidshendel weer uit en zei tegen Marcelin:‘Kom eens hier, korporaal.’

Even leek Marcelin het niet te horen. Toen pakte hij zijn M16 op en liep schoorvoetend naar voren.

‘Wacht hier. Als ik het zeg, haal dan die hendel om. En snél. Begrepen?’

De korporaal knikte.

‘Ga bij de deuropening staan. Wacht tot dat ding in het water stapt en contact maakt met de draden. Dan open je het vuur… en je blijft vuren.’

Marcelin ging naast het elektrische paneel staan. Gonzalez keek nog een keer naar de provisorische verbinding, stapte de gang in en ging zelf op zijn post staan, zorgvuldig uit de buurt van de bedrading blijvend. Hij controleerde zijn wapen, haalde het magazijn eruit, klopte er zacht mee op de grond en schoof het weer op zijn plek. Nu was het een kwestie van wachten.

Hij nam snel het plan nog even door. Het was meer dan dertig jaar geleden dat hij elektrotechniek had gehad, maar de basisdingen wist hij nog goed genoeg. Elektriciteit geleidt goed door water. Aangezien organismen voor het grootste deel uit water bestaan, zijn ze prima stroomgeleiders. Dus: hang zo veel mogelijk aangesloten stroomdraden aan het plafond zodat het schepsel minstens eentje raakt als hij erlangs loopt en ook zo laag dat hij er niet onderdoor kan kruipen. Zorg voor zo veel water op de vloer dat er een ondiepe plas ontstaat en zorg dat die de hele breedte beslaat. Hang de draden boven het water en doe er een positieve pool in. Als het beest door de draden loopt, maakt het circuit contact… en zeg dan maar dag met je handje.

Het leek een waterdicht plan. Nu moest dat ding nog komen opdagen.

Hij bukte nog dieper, maakte zich zo klein mogelijk. Hij zag het vage silhouet van Phillips bij de kruising. Phillips was het lokaas. Als hij zeker wist dat het schepsel hem had gezien, zou hij zich door de gang langs de draden en over het water naar de plek terugtrekken waar Gonzalez zat te wachten. Als het beest eraan kwam, zou hij Marcelin het teken geven dat hij de hendel omlaag moest gooien… en dan zou dat verrekte ding geroosterd worden.

Gonzalez wreef met de kolf van de M16 over zijn wang, keek langs de loop. Toen hij de elektrische doos controleerde en de draden aan het trekken was, was hij zich er maar al te goed bewust van geweest dat dat schepsel hen elk moment kon verrassen. Nu alles geregeld was, had hij tijd om na te denken. En hij wilde niet nadenken. Want hij wist waar zijn gedachten naartoe getrokken zouden worden: naar dat beeld van Creel die tot hondenvoer werd verscheurd, die afgrijselijke momenten tijdens de krankzinnige, uitzinnige vlucht, weg van Radarondersteuning, niet wetend of hij het volgende moment tanden in zijn rug zou voelen zinken, hoe die klauwen zijn ledematen van zijn lijf zouden scheuren…

Hij verschoof een beetje. Nu de val eenmaal was gezet hoefden ze niet meer stil te zijn. ‘Phillips,’ riep hij. ‘Zie je al iets?’

Vanuit de lichtpoel bij de kruising schudde Phillips zijn hoofd, vormde een X met zijn onderarmen.

Gonzalez verschoof opnieuw in het donker. Creels granaat had jammerlijk gemist, het was niet verbazingwekkend dat die het schepsel niet had tegengehouden. Maar de kogelregen die daarop was gevolgd, zou die compleet mis zijn geweest? Want als dat niet het geval was, betekende dat…

Gonzalez moest er niet aan denken wat dat kon betekenen.

Misschien was het dood. Misschien was dat het gewoon. Het was dodelijk gewond geraakt en zijn karkas lag ergens in een van de donkere gangen. Of misschien was het naar C-niveau gegaan. Voor hetzelfde geld moesten ze hier uren zitten wachten, in het donker, en maar wachten…

Gonzalez schudde heftig zijn hoofd om die gedachten te verdrijven. Hij keek naar het onderstation, naar de bewegingloze gedaante van Marcelin. De korporaal was er slecht aan toe. Hij had er vertrouwen in – redelijk vertrouwen in – dat de man de veiligheidshendel zou kunnen bedienen. Dat risico moest hij nemen. Hij kon niet op twee plekken tegelijk zijn, en voor Phillips moest hij…

Door een beweging in zijn ooghoek keek hij de gang weer in. Phillips stond met een geschrokken gezicht heftig te gebaren.

‘Komt hij eraan?’ riep Gonzalez. ‘Kun je hem zien?’

Phillips knoeide met een hand met zijn wapen, liet het vallen, pakte het als een uitzinnige weer op. En de hele tijd hield hij zijn hand in de lucht, zwaaide ermee, hij leek verdomme wel een carnavalsganger die met een ratel een hoop lawaai maakte.

‘Maak dat je daar wegkomt!’ riep Gonzalez. ‘Marcelin, leg je hand op die hendel!’

Maar Phillips verroerde zich niet. Hij bleef daar maar staan, heftig met zijn mond bewegend alsof zijn stem het van afgrijzen had begeven.

Gonzalez tuurde in de duisternis, fronste zijn wenkbrauwen, probeerde Phillips beter in het zicht te krijgen. Hij concentreerde zich op de omhooggestoken hand, zag nu dat die niet zomaar zwaaide. Hij wees. Hij wees naar een punt áchter Gonzalez.

Angst greep de sergeant bij de keel. Hij keek snel achterom, naar de gang achter hem.

Daar was het: zwart op zwart, misschien vijftien meter bij hem vandaan. Het bewoog zich heimelijker dan Gonzalez ooit bij zo'n reusachtig schepsel voor mogelijk had gehouden. Hij staarde er met afschuw naar. Even stokte zijn hart in zijn keel. Toen ging het als een razende tekeer, bonsde hard tegen zijn ribben. Hij wankelde naar achteren, plonsde door het water, de elektrische draden dansten als een gek terwijl hij zich half rennend, half vallend door de gang naar Phillips bewoog. Onmogelijk, zei een stem heel ver in zijn achterhoofd. Deze gang is de enige uitgang. Hij had met geen mogelijkheid langs ons kunnen komen. En toch was hem dat op een of andere manier gelukt. Toen Gonzalez hijgend naast Phillips zijn positie innam, zag hij het ding heel even, de ogen staarden hem kil en zonder te knipperen aan voor hij weer naar voren kroop.

‘Marcelin!’ schreeuwde Gonzalez. ‘Marcelin, nú!’

Er kwam geen reactie uit het onderstation.

‘Marcelin, haal die verdomde hendel over!’

Hoorde hij daar het zachte zoemen van de transformator? Moeilijk te zeggen boven zijn gierende ademhaling uit, boven de pijnlijke druk die zich plotseling in zijn hoofd opbouwde. Het schepsel kroop nog steeds naar hen toe. Nog een paar seconden en hij zou door het onderstation komen… en bij de draden zijn. Gonzalez liet zich plat op de grond vallen, de kolf van de M16 rustte tegen zijn wang. Hij probeerde op het ding te richten, maar de loop van zijn wapen ging met het ritme van zijn hart op en neer. Het beest bewoog nu sneller, alsof hij de steelsheid van zich af had gegooid.

‘O, mijn god,’ zei Phillips, half biddend, half jammerend. ‘Mijn god. Mijn god…’

Nog een stap. Weer een. Terwijl hij op hen afkwam, liet zijn blik hen geen ogenblik los, hij knipperde geen moment met zijn ogen, aarzelde niet. Die blik was zo verschrikkelijk dat Gonzalez van doodsangst op zijn benen stond te trillen. Met de grootste moeite wist hij te voorkomen dat het geweer door zijn vingers glipte en op de vloer zou kletteren.

En toen kwam het schepsel bij het water. Gonzalez zag dat het even aarzelde. Toen wrong het zich tussen twee bungelende draden door.

Eerst gebeurde er niets. En toen klonk er door de gang een ontzagwekkend oorverdovend geknetter. Bliksemschichten dansten van draad naar draad, van zijn enorme achterste spuugden honderden gevorkte tongen naar het plafond. De lucht stonk naar ozon. Gonzalez voelde dat zijn nekhaartjes rechtovereind stonden. Grijze rook kolkte in woedende golven omhoog, vulde de gang, onttrok het schepsel aan het zicht. Er klonk een hoog gepiep toen de transformator meer stroom probeerde te genereren. De lichten flakkerden – een keer, twee keer – wat werd gevolgd door een holle klap toen de transformator overbelast raakte. De gang was in volslagen duisternis gehuld.

‘Mijn god,’ bleef Phillips steeds maar herhalen, monotoon, als een mantra. ‘Mijn god.’

De lichten floepten weer aan toen een tweede transformator het overnam. De draden rukten en dansten, sproeiden bij vlagen een vonkenregen. Gonzalez tuurde door de kolkende rookwolken, wilde wanhopig een glimp van het ding opvangen. Het moest wel dood zijn. Het móést. Zoiets overleefde niets en niemand…

De kop van het schepsel schoot door de dikke rook heen. Gonzalez hapte naar adem en verstevigde zijn greep op zijn wapen. Toen de rook langzaam optrok, werd steeds meer van het schepsel zichtbaar. Zwarte schroeivlekken brandmerkten zijn verschrompelde schouders. Even bleef het doodstil staan.

En toen opende het zijn bek.

In het onderstation begon Marcelin te gillen.

De kop van het schepsel draaide zich met een ruk in de richting van het geluid. Hij helde iets achterover op zijn machtige dijen. Toen draaide hij zich om en – langzaam, doelbewust – verdween hij door de deuropening. En al toekijkend, niet in staat te bewegen, niet in staat in actie te komen, leek Gonzalez' hart met het gieren van Marcelins schreeuwen steeds sneller te gaan slaan.