17

Marshall beklom uiterst langzaam de stalen trap. Het was een smal en donker trappenhuis, slechts verlicht door een enkele tl-buis. Gloeilampen waren een schaars goed: zelfs met de filmploeg in de buurt bleef de basis in volslagen duisternis gehuld.

Hij voelde zich vermoeider dan ooit tevoren. En als het al geen lichamelijke vermoeidheid was, dan was het wel een totale emotionele uitputting. Hij had het ook in de vertrokken gezichten van de anderen bespeurd. Na al die inspanningen en al dat opbouwen was iedereen door die plotselinge, onverklaarbare verdwijning compleet verdoofd. En door de hele basis waarde de vraag rond: wie heeft het gedaan?

Boven aan de trap bleef hij voor een dichte, raamloze deur staan. Hij keek op zijn horloge: vijf over acht 's avonds. Vijftien uur sinds hij had ontdekt dat de kat vermist was. Vijftien eindeloze, afschuwelijke uren, vol wantrouwen, achterdocht en onzekerheid. En nu, vlak na het eten, per e-mail een oproep van Faraday. ‘RASP-kamer, nu.’

Marshall pakte de kruk beet en duwde de deur open naar een lang, laag vertrek dat op de controlekamer van een vliegveld leek. Het was er net zo donker als in het trappenhuis en het gedempte licht reflecteerde op de schotels van de stuk of tien verouderde radarstations, die in een regelmatige rij stonden opgesteld. Ouderwetse projectieschermen, per stuk een meter twintig hoog, waren diagonaal in de hoeken van de ruimte geschoven. Voor elk scherm was een projector geplaatst, stoffig en bijna een halve eeuw niet gebruikt.

Dit was de Radar Mapping en Air Surveillance Commando Post, beter bekend als de RASP-ruimte, het zenuwcentrum van Fear Base en het hoogste gebouw binnen de omheining. Toen hij om zich heen keek, ontwaarde hij drie schimmige gedaanten aan de vergadertafel: Sully, Penny Barbour en de promovendus Ang Chen. Chen zwaaide lusteloos naar hem. Sully, ellebogen op zijn knieën en kin in zijn handen, keek op bij het geluid van de deur en sloeg toen zijn ogen weer neer.

Zonder mankeren had het team hier drie keer per week over de stand van zaken vergaderd. Niemand wist meer wie de RASP-ruimte had voorgesteld, maar de bizarre plek was binnen een paar dagen na hun komst een vast ritueel geworden. Behalve dat dit geen pro-formabijeenkomst was: Faraday wilde hen dringend spreken.

Alsof het was afgesproken, ging de deur weer open en Wright Faraday kwam binnen, een dunne map onder zijn arm. De gebruikelijke verstrooide blik was van het gezicht van de bioloog verdwenen. Hij liep snel langs de radarstations, zijn brillenglazen glansden in het licht, en ging tussen Sully en Chen in zitten.

Even zei niemand iets. Toen schraapte Penny Barbour haar keel. ‘Zo. Moeten we het voor gezien houden?’

Niemand reageerde.

‘Dat zeiden ze tegen me, weet je. Die flapdrol van een Conti. Hij en die marinier van hem.’

‘We hebben nog maar twee weken voor het project,’ zei Marshall. ‘Zelfs als ze ons de pas af willen snijden, dan draaien de bureaucratische raderen erg traag. We kunnen ons werk op tijd afkrijgen.’

Barbour leek hem niet te horen. ‘Ze hebben met hun vingers aan al mijn laden gezeten. Zei dat wij het hebben gedaan. Zei dat we het samen hebben gedaan. Zei dat we het specimen voor onszelf wilden, voor de universiteit.’

‘Laat toch zitten, Penny,’ snauwde Sully. ‘Hij reageert het gewoon op iemand af die in zijn buurt is.’

‘Hij bleef me maar achtervolgen… en achtervolgen… o, gód.’ Barbour begroef haar gezicht in haar handen, haar schouders schokten plotseling van een hevige huilbui.

Marshall boog zich snel naar haar toe en legde een arm om de schouders van de programmeur.

‘Klootzak,’ mompelde Sully.

‘Misschien kunnen wíj het wel vinden,’ zei Chen. ‘Of de dieven wellicht. Ze kunnen niet ver weg zijn. Sterker nog, ze moeten nog hier zijn. Dan zijn wij vrijgepleit en kunnen zij de documentaire nog redden.’

Barbour snoof en maakte zich zachtjes los uit Marshalls omhelzing.

‘We kunnen niets doen wat Wolff niet al aan het doen is,’ zei Sully. ‘Bovendien zal hij niet al te zeer geneigd zijn ons te vertrouwen. Dat heeft hij vandaag volkomen duidelijk gemaakt. Ik weet niet waarom hij zo op ons gefixeerd is… dr. Logan lijk me eerder zo schuldig als de pest. Denken jullie dat zijn komst gisteren toeval was? En waarom was hij niet bij de bijeenkomst?’

‘Inderdaad, waarom niet?’ antwoordde Marshall. Heimelijk had hij zich hetzelfde afgevraagd.

‘Terwijl ik in mijn kamer mijn voeten wat liet afkoelen, ben ik het internet op gegaan en heb wat spitwerk naar Jeremy Logan gedaan. Kennelijk is hij professor in de middeleeuwse geschiedenis aan Yale. Vorig jaar heeft hij een monografie geschreven over een genetische afwijking binnen het oude Egyptische koningshuis. Het jaar daarvoor een monografie over een spookachtig fenomeen in Salem, Massachusetts. “Spookachtig fenomeen”.’ Hij spuugde de woorden uit. ‘Klinkt jullie dat als een geschiedenisprofessor in de oren?’

Toen niemand antwoord gaf, keek Sully zuchtend rond. ‘Nou ja, met speculeren schieten we geen steek op. Wright, waarover wilde je ons spreken? Wat is je nieuwste theorie du jour?’

Faraday keek hem aan. ‘Geen theorie,’ zei hij. ‘Alleen een paar plaatjes.’

Sully kreunde. ‘Alwéér die foto's? Zijn we daarom hier? Je hebt het verkeerde beroep gekozen, weet je dat?’

Faraday sloeg er geen acht op. ‘Nadat Evan ons over de diefstal had ingeseind – en nadat de eerste commotie wat was weggeëbd – ben ik naar de kluis gegaan. De deur stond wijd open, het leek niemand meer iets te kunnen schelen. Dus heb ik een paar plaatjes geschoten.’

Sully fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom?’

‘Waarom schiet iemand plaatjes? Om iets vast te leggen.’ Hij zweeg even. ‘Conti gaf ons meteen al de schuld. Ik dacht… nou ja, misschien kon ik bewijs vinden dat ons zou vrijpleiten. Pas een uur geleden kreeg ik de kans een print uit te draaien.’ Hij maakte de map voor zich open en haalde er een stuk of zes foto's van twintig bij vijfentwintig centimeter uit en gaf ze aan Sully.

De klimatoloog bladerde ze snel door en gaf ze toen duidelijk weinig onder de indruk door aan Marshall. De eerste foto liet een wazig interieur van de kluis zien. Stukken en brokken ijs lagen over de vloer verspreid, maar verder was die leeg, op de kachel achterin en een groot gat tussen de I-balken na. Hij bekeek de tweede foto. Die was duidelijker: een close-up van het gat.

‘En?’ drong Sully aan.

‘Iedereen zei dat de dief via de onderkant van de kluis naar binnen moest zijn gegaan,’ zei Faraday. Hij zette zijn bril af en poetste de glazen met de boord van zijn shirt. ‘Dat ze het blok ijs er met een zaag uit hebben gehaald.’

‘Ja, dat hebben we allemaal gehoord. En?’

‘Zie je de foto van het gat? Kijk eens naar de zaagsnede.’

‘De wat?’ vroeg Sully.

‘Zaagsnede. Zaagsporen. Als iemand van onderaf in de kluis had willen inbreken, zouden de sporen van onder naar boven gemaakt moeten zijn. Maar toen ik de randen van het gat van dichtbij bestudeerde, leken de sporen andersom te zijn gemaakt. Van bóven naar benéden.’

‘Laat me eens kijken,’ Sully plukte de foto's uit Marshalls hand en bekeek ze zorgvuldig. ‘Ik zie niets.’

‘Mag ik even?’ Marshall pakte de foto's terug en keek weer naar de close-up. Hoewel de zilverkleurige verf op de vloer het felle licht uit de kluis reflecteerde, zag hij onmiddellijk dat Faraday gelijk had: de houtsplinters stonden niet omhoog. In plaats daarvan liep de hoek duidelijk omlaag.

‘Wie het ook is geweest, hij heeft niet van onderaf ingebroken,’ zei hij. ‘Ze hebben van boven naar beneden gezaagd.’

Sully wuifde dat met een ongeduldig handgebaar weg. ‘Wolff is jullie naar het hoofd gestegen. Jullie verbeelden je dingen.’

‘Nee. Het klopt.’ Marshall keek naar Faraday. ‘Weet je wat dit betekent?’

Faraday knikte. ‘Het betekent dat degene die de kat heeft gestolen, de combinatie van de kluis kende.’