33
Soldaat eerste klas Donovan Fluke liep terneergeslagen op B-niveau door de dwarsgang in de zuidvleugel, hij torste het gewicht van niet minder dan drie zware reistassen. Eerst had hij zijn geluk niet op gekund: hij moest Ashleigh Davis naar haar provisorische onderkomen escorteren. Ze mocht dan een bitch zijn, maar ze was zonder meer een stuk… verreweg de mooiste vrouw die hij in vier maanden had gezien. Sterker nog, als je de rest van de documentaireploeg niet meetelde, was ze de énige vrouw die hij in vier maanden had gezien. Voordat hij in het leger kwam, was hij nogal een rokkenjager geweest – zo erg dat hij vooral in dienst was gegaan om problemen met een woedende echtgenoot te ontlopen – en hij wist hoe hij de dames uit de slip moest praten. En Davis' persoonlijk assistent lag in haar eigen kamer te herstellen van een zware hersenschudding. Dit was een geweldige kans, want nu had hij Ashleigh Davis helemaal voor zichzelf. Ze had gevraagd of ze naast het soldatenkwartier kon worden ondergebracht, voor extra bescherming. En dus had hij bedacht dat hij onderweg zijn charmes wel op haar kon loslaten en zijn verlegen, ongedwongen glimlachje kon uitproberen. En als dat niet werkte, zou hij haar een beetje bang maken, de geruchten een beetje aandikken dat die gemene ijsbeer woest was geworden. Hij zou er hoe dan ook voor zorgen – via de romantische benadering óf door haar de stuipen op het lijf te jagen – dat ze hem in haar kamer uitnodigde en wat tijd met hem zou doorbrengen. Misschien wel meer dan dat.
Maar zo was het helemaal niet gegaan. Davis bleek niet gevoelig voor zijn versierpogingen. Ze zei geen woord, ontweek zijn geestige opmerkingen en zei geen boe of bah op zijn hints of suggestieve vragen. Ze hadden de basis verlaten en waren eerst naar haar trailer gegaan, waar hij bijna een kwartier buiten in de kou had moeten wachten, terwijl zij een paar dingen voor de nacht inpakte. Hij stond met zijn pistool in de aanslag op de trap van de trailer en moest aan het bloederige en beestachtig omgebrachte lichaam van Josh Peters denken, dat hij op nog geen honderd meter hiervandaan had zien liggen, en zijn hartstocht verdampte al snel. En alsof dat nog niet genoeg was, moest hij de ‘paar dingen’ – drie volle reistassen – helemaal in zijn eentje dragen toen ze naar de basis terugkeerden en op weg gingen naar de zuidvleugel.
Ze kwamen bij een kruispunt en Fluke liet de tassen op de grond glijden.
‘Wat is het probleem?’ vroeg Davis prompt.
‘Ik moet even uitrusten, mevrouw,’ antwoordde hij.
Davis snoof laatdunkend. ‘Hoe ver is het nog?’
‘Nog een paar minuten.’ De enige geschikte kamer die ze op korte termijn in gereedheid hadden kunnen brengen was de slaapplaats van de dienstdoende officier, en die was helemaal aan het eind van de gewone soldatenkwartieren. Fluke had zich aanvankelijk verheugd op de lange wandeling: meer tijd om te babbelen. Maar nu leek het eerder een ondraaglijke ploetertocht.
Zijn radio kraakte en hij pakte hem van zijn nylon dienstriem. ‘Fluke.’
‘Fluke, Gonzalez hier. Waar zit je?’
Fluke keek om zich heen naar de spookachtig schemerende deuropeningen. ‘We staan bij het Radioafluistercentrum.’
‘Meld je zodra je mevrouw Davis veilig hebt afgeleverd.’
‘Roger.’ Hij deed de radio uit, hing die weer aan zijn riem en pakte de tassen op. ‘We moeten daar naar links,’ zei hij.
Hij ging haar voor door het gedeelte van de basis waar de soldatenvoorzieningen waren: sportzaal en bibliotheek, dokter en tandarts. De oorspronkelijke pelotons waren al lang verdwenen, de ruimten werden niet meer gebruikt en lagen er troosteloos bij. Ze liepen langs de open deur naar de bibliotheek, waaruit de boeken waren weggehaald en waar de lege planken ononderbroken zwarte lijnen in de schemering vormden. Fluke dacht dat hij nu wel gewend was aan de alom heersende stilte. Maar vanavond leek die drukkender dan anders, tastbaar bijna. Hij probeerde te fluiten, maar er kwam een vals, snerpend geluid uit en hij hield er meteen weer mee op.
Davis liep een halve pas achter hem en rilde. ‘Wat is het hier donker.’
Het kreeg haar dus ook te pakken. Fluke besloot het nog één keer te proberen. ‘Verderop is de ziekenboeg,’ zei hij. ‘Raar dat het lijk van die man, Peters, verdwenen is, hè? Dan ga je je toch afvragen wie dat heeft meegenomen… en waaróm?’
Davis' enige reactie was dat ze haar bontjas strakker om haar smalle schouders trok. Fluke wilde met een volgend bloedstollend salvo komen, maar deed dat toch maar niet… als ze doodsbang werd, zou ze waarschijnlijk per se naar de anderen terug willen in plaats van hem uit te nodigen. En het laatste wat hij wilde was die tassen weer de hele weg naar het commandocentrum te moeten terugslepen.
Toen ze langs de deur van de ziekenboeg kwamen, stond Fluke in gedachten even stil bij Peters, de dode productieassistent: zijn aan stukken gescheurde hoofd, de naar buiten stulpende hersens, en zijn ogen die er belachelijk bij hingen. De explosie van bloed op de permafrost… ondanks zijn hitsige avances in de richting van Davis kreeg hij die beelden niet meer uit zijn hoofd.
Hij wierp een blik op de deur. Waar wás Peters' lijk verdomme eigenlijk?
Voorbij de ziekenboeg – de enige plek in dit gedeelte die onlangs nog was gebruikt – werd het nog donkerder in de gang. Het was hier abnormaal koud, als je de normale broeikastemperaturen binnen de basis in aanmerking nam. Fluke bleef staan om het bovenste knoopje van zijn uniform vast te maken. ‘Het is nu niet ver meer,’ zei hij op hopelijk behulpzame toon. ‘Rechtdoor en dan een trap af. Ik haal lakens en dekens voor u en dan gaan we eens kijken of we dat licht aan kunnen krijgen.’
Davis mompelde alleen een eenlettergrepig woord terug.
De trap aan het einde van de gang lag in een bleke lichtcirkel. Toen ze dichterbij kwamen, probeerde Fluke zijn pijnlijke armen te vergeten door in zijn hoofd af te vinken wat hij hierna moest doen: zorgen dat de kamer fris en redelijk presentabel was, het beddengoed en de gloeilampen uit de opslagplaats van de kwartiermeester halen, de plattegrond doornemen…
Plotseling bleef hij stokstijf staan.
Davis keek hem aan, geschrokken doordat hij zo plotseling stilstond. ‘Wat is er?’
‘Er klopt iets niet.’ Fluke maakte een gebaar naar links voor hem, waar een zware stalen deur op een kier stond. ‘Die deur… die hoort altijd op slot te zijn.’
‘Nou, doe hem op slot, dan kunnen we verder,’ zei ze slecht op haar gemak.
Fluke zette de tassen neer en plukte de radio van zijn riem. ‘Fluke aan Gonzalez.’
Er klonk wat statisch geruis en toen hoorden ze de stem van de sergeant. ‘Gonzalez hier.’
‘Sir, de deur naar de elektriciteitscentrale staat open.’
‘Doe hem dicht. Rapporteer als je iets verdachts ziet.’
‘Ja, sir.’ Fluke keek naar Davis. ‘Heeft iemand van jullie in dit segment rondgezworven?’
‘Hoe moet ik dat weten? Ze hebben op zo veel plaatsen gezocht. Kom op, doe wat hij zegt, dan kunnen we hier weg.’
Fluke liep naar de deur. De manier waarop hij in zijn scharnieren hing, kwam hem vreemd voor. Hij haalde een zaklamp uit zijn zak, deed hem aan en liet de straal langs de sponning glijden. Toen pakte hij snel de radio weer.
‘Sergeant?’ zei hij. ‘Sergeant Gonzalez?’
‘Ga je gang, Fluke.’
‘De deur… zo te zien heeft iemand hem ingetrapt. Het slot is kapot.’
‘Weet je dat zeker, soldaat?’
‘Ja, sir. En dat niet alleen… zo te zien heeft iemand hem van binnenuit opengetrapt.’
‘We komen eraan.’
‘Roger en uit.’
Fluke liep omzichtig naar voren, de lichtstraal likte over de linoleum vloer naar de beschadigde deur omhoog en daarna in de smalle zwarte spleet van de kamer erachter.
‘Kunnen we nu weg?’ vroeg Davis. ‘Alsjeblieft?’
‘Nog even.’ De kou die hij had gevoeld kwam hiervandaan. Hij kon het door de kier heen voelen sijpelen, alsof de kamer die zelf uitademde.
Hij schopte de deur voorzichtig open. Die bewoog stuntelig en kreunde in zijn beschadigde hengsels. Hij voelde binnen langs de wand, vond het lichtknopje en draaide het om.
De tl-buizen aan het plafond kwamen flakkerend tot leven, maar verlichtten de ruimte eromheen slechts zwak. Er stond een grote, spartaans ogende stalen kubus, met daarin een stalen behuizing waaraan elektriciteitsleidingen bevestigd waren, die van het elektriciteitshuis buiten hier naar binnen kwamen. Daartussen zaten transformators die het inkomende voltage omvormden. De kamer zinderde van de elektriciteit, Fluke voelde zijn huid bijna tintelen. Hij keek met gefronste wenkbrauwen om zich heen. Daar was het, daar kwam de koude lucht vandaan.
‘Wel verdomme,’ mompelde hij.
Aan de verste muur was een toegangsluik. Dat was ongeveer een meter in het vierkant en bevond zich net boven de vloer. Daarmee kon je in de reparatie- en onderhoudskruipruimte komen die over de hele lengte van de elektriciteitsbuis tot de buitenste schil van de basis liep. Normaal was dat zorgvuldig afgesloten, maar nu gaapte het wijd open, het paneel hing los aan verwrongen schroeven. Poollucht stroomde van buiten naar binnen.
‘Mijn oren,’ zei Davis. ‘Ze doen pijn.’
Fluke liep snel de kamer door en ging op zijn knieën voor het beschadigde paneel zitten. Hij greep de rand vast en probeerde het dicht te duwen, maar het was omgevouwen en er was geen beweging in te krijgen. Hij probeerde het nog een keer, zette er al zijn kracht achter. Het lukte niet. Hij hield op om zijn vingers warm te krijgen en op adem te komen. Intussen viel zijn blik op de kruipruimte achter de sponning van het toegangspaneel.
Het was een donker gat van misschien drie meter diep. Aan het eind ervan was het buitenpaneel ook losgerukt en Fluke kon zo naar buiten kijken: hij zag de omtrek van een gereedschapsschuur en sneeuwvlokken die als stofduivels in de uitzinnige wind rondwervelden. Hij bleef ernaar staren en merkte intussen dat zijn oren ook pijn deden. Maar deze pijn had hij nooit eerder gevoeld… het was een vreemd, intens suizen, dat hij eerder waarnam dan hoorde, in combinatie met een onaangename druk, alsof zijn binnenoren in zijn schedel opzwollen…
En toen – hij zat nog steeds op zijn knieën te staren – waren de sneeuwwervelingen aan het einde van de onderhoudskruipruimte weg.
Hij tuurde verward de tunnel in, vroeg zich af of het buitenpaneel soms van buitenaf was afgesloten. Maar toen verschóóf de duisternis, en hij realiseerde zich dat zijn zicht plotseling werd geblokkeerd door een enorme gedaante, die zich steels door de kruipruimte naar hem toe bewoog.
Met een kreet van afgrijzen viel hij achteruit op de grond. Hij trok zijn dienstpistool uit zijn holster maar zijn vingers waren opeens dik en klunzig, en het kletterde op de grond. Hij probeerde zijn verstand bij elkaar te houden, op te staan en het op een lopen te zetten, maar hij was verlamd van schrik en ongeloof. Het ding kwam nu dichterbij, vulde met zijn kolossale lijf de brede kruipruimte, en met dat Fluke ernaar staarde zwol de pijn in zijn hoofd zo hevig aan dat het bijna ondraaglijk werd. Plotseling stroomde er warmte langs zijn dijen toen zijn blaas het begaf.
En nu was het in de kamer. Davis gilde – een scherp, indringend geluid – en het ding richtte zich op haar. Fluke staarde alleen maar. Er was absoluut niets in zijn bevattingsvermogen of ervaring, geen nachtmerrie of koortsdroom, geen schepping van de Almachtige dan wel de Prins der Duisternis, wat ook maar in de buurt kwam van wat bij hen in die kamer stond.
Davis gilde opnieuw, uitzinnig, een angstaanjagende, keelverscheurende gil, en toen was het ding plots boven op haar. De gil klonk nog schriller en harder, en ging daarna over in een wanhopig, rochelend gegorgel. Fluke voelde dat hij werd ondergesproeid door een warme, dikke vloeistof. Ineens realiseerde hij zich dat hij zich kon bewegen. Hij wankelde overeind en draaide zich wanhopig naar de deur, zijn wapen vergeten. In de verte, alsof het van heel ver weg kwam, dacht hij kreten te horen, een waarschuwingskreet. Maar toen had het hem te pakken en plotseling was er in zijn universum niets meer behalve pijn.