11

Later die avond liep Marshall door de met apparatuur volgepropte gangen op B-niveau. In zijn lab en kamers was hij verstrooid geweest en werd hij afgeleid, en de rauwe gesprekken en het gekletter van langskomende spullen hadden daar bepaald niet aan bijgedragen. In de wetenschap dat hij zoals gebruikelijk moeilijk de slaap zou kunnen vatten, was hij naar boven gegaan om een avondwandelingetje te maken, wat inmiddels een gewoonte van hem was geworden.

Hij beklom de trap en liep naar de hal bij de ingang, zijn voetstappen weerklonken op de metaal-met-linoleum vloer. Zoals hij had verwacht was de militaire post bemand: sinds de komst van de documentaireploeg zorgde sergeant Gonzalez dat er dag en nacht iemand zat, ondanks alle andere verplichtingen die op de soldaten drukten. Maar tot Marshalls verbazing zat Gonzalez er nu zelf.

De sergeant knikte hem toe toen hij aan kwam lopen. Ondanks het feit dat hij ver in de vijftig was, straalde de man een welhaast onuitputtelijke kracht uit. ‘Doctor,’ zei hij. ‘Op weg naar uw avondlijke gezondheidswandelingetje?’

‘Inderdaad,’ zei Marshall. Hij was vagelijk verbaasd: hij wist niet dat Gonzalez hem in de gaten hield. ‘Ik kom moeilijk in slaap.’

‘Dat verbaast me niets… met die troep ballen in de buurt.’ Gonzalez fronste zijn voorhoofd. Hij schudde afkeurend met zijn ronde hoofd, dat direct op zijn schouders leek te staan, en in zijn nek ontstonden zware plooien.

Marshall lachte. ‘Ze zijn wel wat luidruchtig, ja.’

Gonzalez lachte spottend. ‘Neem me niet kwalijk, doctor, maar dat lawaai is nog het minste. Ze zijn met veel te veel, verdomme. We hadden nog niet de helft verwacht, en het legt een enorme druk op mijn basis. De elek triciteitscentrale is oud, alleen bedoeld voor de verlichting. Dit gaat wel een stapje verder dan alleen verlichting. We zijn maar met z'n vieren, we kunnen ze niet allemaal pamperen. Vanmiddag trof Marcelin er eentje op verboden terrein aan, in de sector militaire operaties.’ De frons werd dieper. ‘Ik ben bijna geneigd een officiële klacht in te dienen.’

‘Het zal nu wel minder worden. Volgens mij gaan er morgen een stuk of tien weer weg.’ Hij had gehoord dat zodra het belangrijkste op de set achter de rug was, de meeste werklui weer naar het zuiden zouden vertrekken.

Gonzalez gromde. ‘Mij kan het niet vroeg genoeg zijn.’

Marshall keek hem onderzoekend aan. ‘Mijn basis’, had Gonzalez het genoemd. De man had alle reden om die als zijn bezit te beschouwen. Hij zat nu tegen zijn pensioen aan, maar naar verluidt had hij ruim twintig jaar op Fear Base gezeten, volkomen afgezonderd, een slordige driehonderd kilometer ten noorden van de poolcirkel. Hij kon het bijna niet geloven… ongetwijfeld popelden de andere drie soldaten om hun dienst hier af te ronden. Misschien, bedacht Marshall, was hij hier al zo lang dat hij zich niet kon voorstellen ergens anders te zijn. Of wellicht – waar Kari Ekberg het over had gehad – was hij erg op zijn privacy gesteld.

Hij stak een hand op naar Gonzalez en liep naar de hoofdingang. De grote buitenthermometer in de klimaatkamer gaf min twintig graden aan. Hij maakte zijn kast open, schoot zijn parka aan, zette zijn bivakmuts op en trok zijn laarzen en handschoenen aan. Toen stak hij de verzamelplaats over, duwde de voordeuren open en stapte naar buiten.

Het betonnen platform naast de basis lag er onder het weidse sterrenfirmament stilletjes bij. Hij bleef even staan om te wennen aan de scherpe kou die in de lucht hing. Toen wandelde hij de nacht in, zijn handen in zijn zakken, voorzichtig, zodat hij niet over de stroomkabels struikelde die over het terrein kronkelden. De wind was bijna helemaal gaan liggen, en een driekwart maan baadde het landschap in een spookachtig blauw licht. Nu de hele documentaireploeg in Fear Base was, was het bij de portakabins en voorraadschuren onnatuurlijk stil. Iedereen leek te slapen. Het enige geluid kwam van het elektriciteitshuisje, dat kreunde onder de spanning om de pas aangekomen, energievretende bewoners van stroom te voorzien.

Hij bleef bij de omheining staan en keek goed naar links en naar rechts. Sinds ze hier waren aangekomen, hadden ze minstens een stuk of vijf ijsberen gezien, maar vanavond zag hij geen donkere gedaanten over de eindeloze permafrost of langs de lelijke, oeroude lavakronkelingen rondsluipen. Hij trok zijn capuchon strakker om zijn gezicht, liep langs het lege wachthuisje en liet zijn voeten hun eigen weg zoeken.

Algauw beklom hij de steile vallei naar de gletsjer, zijn adem sliertte in dikke wolken naar achteren. Naarmate hij warmer werd door het lopen, richtte hij zich verder op en zwaaiden zijn armen moeiteloos langs zijn zijden. Met flink wat lichaamsbeweging zou hij misschien door het lawaai van de filmploeg heen kunnen slapen.

Na een kwartier werd de helling minder steil. De enorme machines waren verplaatst en hij had vrij uitzicht op de gletsjeruitloper: een donkerblauwe ijswand die met een innerlijk vuur in het maanlicht leek op te gloeien. En daar, in zijn schaduw, was de smalle zwarte opening van de ijsgrot…

Hij bleef staan. Bij de mond van de grot stonden een paar gedaanten. Drie stuks, schaduwen in de schaduw.

Hij liep langzamer verder. De drie waren aan het praten: hij hoorde de gedempte geluiden van een gesprek. Toen ze zijn krakende voetstappen hoorden, draaiden ze zich om en tot zijn verbazing zag hij dat het de andere wetenschappers waren: Sully, Faraday en Penny Barbour. Het enige teamlid dat ontbrak was Ang, de promovendus. Het leek alsof ze hier, op de plek van de ontdekking, eensgezind hadden staan overleggen.

Sully knikte toen Marshall zich bij hen voegde. ‘Mooie avond voor een wandeling,’ zei hij. Een van de expeditiejachtgeweren hing over zijn schouder.

‘Ik heb genoeg van die gekte op de basis,’ antwoordde Marshall.

Als hij had verwacht dat de immer beleefde Sully hiertegenin zou gaan, vergiste hij zich. De klimatoloog trok een zuur gezicht. ‘Ze waren in het strategisch centrum een scène aan het doen, pal naast mijn lab. Deden alsof zij de wetenschappers waren, geloof het of niet. Ze hebben het minstens tien keer overgedaan. Ik kon mezelf niet eens meer horen denken.’

‘Over filmen gesproken, hoe ging je interview?’ vroeg Marshall.

Het zure gezicht werd nog zuurder. ‘Conti stopte midden in de opnamen. De geluidsman klaagde, zei – godbetert – dat ik mijn woorden inslikte.’

Marshall knikte.

Sully vroeg aan Barbour: ‘Ik slik mijn woorden toch niet in?’

‘Dat stelletje vandalen heeft gisteravond de server laten crashen,’ zei ze bij wijze van antwoord. ‘Alsof ze zelf niet genoeg laptops bij zich hebben, moesten ze ook nog onze processorsnelheid stelen. Ze probeerden me te paaien dat ze een “speciale weergave” nodig hadden. Het interesseerde ze geen bal.’

‘Toen ik ging eten was er nog maar één stoel over,’ zei Marshall.

‘Jij had tenminste nog een stoel,’ zei Barbour. ‘Ik heb tien minuten staan wachten en hield het toen voor gezien. Ik heb een appel en een zak chips naar mijn lab meegenomen.’

Marshall keek naar Faraday. De bioloog mengde zich niet in het gesprek. Hij staarde de grot in, klaarblijkelijk in gedachten verzonken.

Hoewel Marshall wel beter wist, hoorde hij zichzelf toch vragen: ‘En, Wright, wat vind jij ervan?’

Faraday gaf geen antwoord. Hij bleef maar in die donkere muil voor hem staren.

Marshall gaf hem een zacht duwtje. ‘Hé, Faraday. Wakker worden.’

Toen keek Faraday hem aan. De maan scheen met een spookachtige glans op zijn brillenglazen en hij staarde naar ze als een buitenaards wezen met puilogen, als altijd met die eeuwige verbazing op zijn gezicht. ‘O. Sorry. Ik dacht na.’

Sully zuchtte. ‘Oké, voor de draad ermee. Welke ijzingwekkende theorie heb je nu weer?’

‘Geen theorie. Slechts een observatie.’ Toen niemand reageerde, vervolgde Faraday: ‘Gisteren, toen ze de smilodon uit het ijs aan het hakken waren?’

‘We waren erbij,’ zei Sully. ‘Wat is daarmee?’

‘Ik heb met een sonarspectrometer wat metingen verricht. Weet je, aangezien die eerdere top-downmetingen van de beeldsensor nogal onnauwkeurig waren en ik nu de beschikking had over een dwarsdoorsnede, wilde ik…’

‘We snappen het,’ zei Sully met een hand naar hem gebarend.

‘Nou, ik heb bijna de hele middag de metingen zitten analyseren. En ze kloppen niet.’

‘Wat klopt niet?’ vroeg Marshall.

‘Ze kloppen niet met een smilodon.’

‘Doe niet zo idioot!’ zei Barbour. ‘Je hebt hem toch zeker zelf gezien? Net als wij allemaal?!’

‘Ik zag maar heel weinig door een extreem troebel medium. De sonar-analysator leverde veel meer onderzoeksgegevens.’

‘Wat bedoel je nou eigenlijk te zeggen?’ vroeg Marshall.

‘Ik wil zeggen dat wat er ook in dat ijsblok zit, dat veel te groot is voor een sabeltandtijger.’

Er viel een stilte over de groep terwijl ze dit tot zich lieten doordringen. Na een poosje schraapte Sully zijn keel. ‘Dan moet het beeld misleidend zijn geweest. Je zag vast een wolk puin, misschien dat er een klont zand of grind in de weg zat die bij het karkas leek te horen.’

Wright schudde simpelweg zijn hoofd.

‘Hoeveel groter, precies?’ vroeg Barbour.

‘Precies weet ik het niet. Misschien twee keer zo groot.’

De wetenschappers keken elkaar aan.

‘Twee keer?’ riep Marshall uit. ‘Waar leek het dan wél op? Een mastodont?’

Faraday schudde zijn hoofd.

‘Mammoet?’

Faraday haalde zijn schouders op. ‘Over de omvang zijn de metingen behoorlijk duidelijk. Maar ze zijn minder duidelijk over de, eh, vorm.’

Opnieuw stilte

‘Het waren kattenogen,’ zei Barbour zachtjes. ‘Daar zou ik een eed op durven doen.’

‘Dat vond ik ook,’ zei Marshall. Hij keek weer naar Faraday. ‘Zeker weten dat die metingen kloppen?’

‘Ik heb de analyse twee keer gedraaid en bovendien nog een controleproef gedaan.’

‘Ik begrijp er niets van,’ zei Barbour. ‘Als het geen smilodon is – geen mastodont, geen mammoet – wat is het verdomme dan wel?’

‘Daar kunnen we maar op één manier achter komen,’ zei Marshall. ‘Ik ben het zat om op mijn eigen onderzoeksterrein met me te laten sollen.’ En hij beende driftig de helling af in de richting van het basiskamp.