21

Het natuurkundig en biowetenschappelijk laboratorium was een omgebouwde plaatmetalen werkplaats op B-niveau. Het was eigenlijk geen echt lab, bedacht Marshall toen hij net binnen de deuropening stond en naar de laptops, microscopen en andere instrumenten keek die verspreid lagen over een stuk of vijf werktafels: in wezen voldeed het nauwelijks om de dagelijkse analyses en observaties uit te voeren, voordat ze hun gegevens en monsters mee terug konden nemen naar Massachusetts.

Achter in het lab zaten Faraday en de promovendus Ang Chen over iets gebogen, de rug naar hem toe, met hun hoofd bijna tegen elkaar aan. Marshall zocht zich tussen de tafels door een weg naar hen toe. Toen hij dichterbij kwam, zag hij wat ze zo geconcentreerd aan het bestuderen waren: een rekje met een stuk of tien kleine testbuisjes.

‘Dus hier hebben jullie je verstopt,’ zei hij.

De twee gingen rechtop zitten en draaiden zich met de snelle, schuldige bewegingen van een betrapt kind naar hem om. Marshall fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wat zijn jullie aan het doen?’ vroeg hij.

Faraday en Chen keken elkaar even aan.

‘We zijn iets aan het analyseren,’ zei Faraday na een ogenblik.

‘O.’ Marshall keek naar de testbuisjes. Er zaten verschillende kleuren vloeistof in: rood, blauw, lichtgeel. ‘Jullie gaan er kennelijk helemaal in op.’

Faraday zei niets. Chen haalde zijn schouders op.

‘Wat is het?’ vroeg Marshall plompverloren.

In de stilte die daarop volgde, keek hij naar de tafels ernaast, nu nauwlettender. Verspreid over een tafel lagen Faradays foto's van de binnenkant van de kluis en er waren nu met viltstift cirkels en pijlen op getekend. Op een andere tafel stond naast een stereomicroscoop een plastic doos vol met iets wat op houtsnippers leek.

Faraday schraapte zijn keel. ‘We onderzoeken het ijs.’

Marshall keek naar hem terug. ‘Welk ijs?’

‘Het ijs waarin de kat – dat schepsel – bevroren zat.’

‘Hoe dan? Dat ijs is al eeuwen geleden gesmolten. En het smeltwater zou besmet zijn en dus waardeloos als wetenschappelijk monster.’

‘Dat weet ik. Daarom heb ik de monsters bij de bron genomen.’

‘De bron?’ Marshall fronste zijn voorhoofd. ‘Bedoel je… uit de ijsgrot?’

Faraday duwde zijn bril verder op zijn neus en knikte.

‘Ben je in deze storm naar de grot teruggegaan? Je bent gek.’

‘Nee, ik ben er gisternacht geweest. Na onze bijeenkomst in de raspruimte.’

Marshall sloeg zijn armen over elkaar. ‘Dat is net zo krankzinnig. Midden in de nacht? Die grot is onder de beste omstandigheden nog gevaarlijk.’

‘Je lijkt Gerard wel,’ zei Faraday.

‘Er hadden ijsberen kunnen rondzwerven.’

‘Ik ben mee geweest,’ zei Chen. ‘Ik had een geweer bij me.’

Marshall zuchtte en leunde tegen een tafel achterover. ‘Oké. Wil je me vertellen waarom je dat hebt gedaan?’

Faraday keek hem aan en knipperde met zijn ogen. ‘Waar we het eigenlijk op die bijeenkomst al over hebben gehad. Er klopt gewoon iets niet.’

‘Vertel mij wat. Er is een dief in ons midden.’

‘Dat bedoel ik niet. Dingen stapelen zich op. Het plotselinge ontdooien, het verdwenen schepsel, de inkepingen…’ Hij wees naar de plastic doos naast de microscoop. ‘Ik heb een paar monsters rondom de randen van het gat genomen en ze veertig keer uitvergroot bekeken. Er is geen twijfel mogelijk: die sporen zijn van bínnenuit gemaakt, niemand heeft van buitenaf de vloer opengezaagd.’

Marshall knikte. ‘Daarstraks zei je dat ik op Sully leek. Wat bedoelde je daarmee?’

‘Toen hij hoorde dat ik naar de grot was geweest, ging hij uit zijn dak. Hij zei dat het tijdverspilling was en dat we die monsters net zo goed konden weggooien.’

Marshall gaf niet meteen antwoord. Hij herinnerde zich hoe afwijzend Sully tegenover deze theorie had gestaan… en over de foto's in het algemeen. Hoewel het misschien roekeloos van Faraday was geweest dat hij überhaupt de monsters had genomen, was het een wetenschappelijk gegeven dat als ze eenmaal genomen waren, ze geanalyseerd moesten worden. Hij dacht opnieuw na over wat Conti over Sully had gezegd.

Chen keek naar Faraday en knikte toen naar de houtmonsters. ‘Vertel hem van dat andere.’

Faraday streek de voorkant van zijn labjas glad. ‘Toen ik de snippers onder de microscoop bestudeerde, vonden we ook monsters haarklitten en wat opgedroogde, donkere vloeistof die rondom de scherpere randen zat gekoekt.’

‘Gekoekt?’ herhaalde Marshall. ‘Was het bloed?’

‘Ik heb het nog niet geanalyseerd,’ zei Faraday. Hij opende zijn mond, maar sloot hem weer alsof hij zich bedacht.

‘Voor de draad ermee,’ zei Marshall. ‘Kom nu ook maar met de rest.’

Faraday slikte. ‘Die inkepingen…’ begon hij. ‘Ik weet het niet. Onder de scoop leken ze niet van een zaag te komen.’

‘Waar dan wel van?’

‘Ze leken eerder een… natuurlijke oorzaak te hebben.’

Marshall keek beurtelings van Faraday naar Chen. ‘Natuurlijk? Ik begrijp het niet.’

Deze keer nam Chen het woord. ‘Niet doorgezaagd. Eerder doorgekáúwd.’

De stilte die daarop volgde duurde heel wat langer.

‘En denk je dat ik dat geloof, Wright?’ zei Marshall ten slotte, terwijl hij zijn best deed niet te laten merken hoe sceptisch hij was.

Faraday schraapte nogmaals zijn keel. ‘Luister,’ zei hij, met zachtere stem nu. ‘Wanneer ik iets zeker weet – áls ik iets weet – dan vertel ik het je. Dat houd ik niet voor me. Ik heb alleen geen zin meer in Sully's kritiek.’

‘Sully,’ herhaalde Marshall bedachtzaam. ‘Weet je waar hij is?’

‘Ik heb hem in geen uren gezien.’

‘Oké.’ Marshall trok een zorgelijk gezicht. Hij liep langzaam bij de tafel vandaan. ‘Als je meer weet, laat je me dat dan weten?’

Faraday knikte. Met nog een laatste, onderzoekende blik op de beide mannen draaide Marshall zich om en liep op zijn gemak het lab uit.