35
Het gejank was niet echt hard, maar hield maar niet op: een onophoudelijk gonzen op de achtergrond dat zich vermengde met de tikkende verwarmingsbuizen en de verre brom van de generatoren. Toen Wolff de deur van de officiersmess sloot, was het niet meer te horen. En toch bleef het als een aanwezigheid in Kari Ekbergs hoofd hangen, net zo echt als de knagende angst die van geen wijken wist.
Ze keek om zich heen naar de mensen in de mess: Wolff, Gonzalez en korporaal Marcelin, Conti, Logan de academicus, Sully de klimatoloog, een handvol mensen van de filmploeg. Op het oog leek iedereen kalm. En toch heerste er iets – in hun steelse blikken, zoals ze bij onverwacht geluid opschrokken – waaruit een beheerste paniek sprak.
Gonzalez keek naar Wolff. ‘Heb je ze allemaal opgesloten?’
Wolff knikte. ‘Iedereen zit op zijn slaapkamer en ze moeten daar blijven tot ze van ons iets anders te horen krijgen. Soldaat Phillips staat op wacht.’
Kari vond haar stem terug. ‘Weet u zeker dat ze dood zijn?’ vroeg ze. ‘Allebei?’
Gonzalez draaide zich naar haar toe. ‘Mevrouw Ekberg, lijken kunnen echt niet meer dood zijn dan deze twee.’
Kari huiverde.
‘Hebt u iets van ze gezien?’ vroeg Conti op zachte, effen toon.
‘Ik heb mevrouw Davis alleen horen schreeuwen,’ antwoordde Gonzalez. ‘Maar Marcelin heeft wel wat gezien.’
Zonder iets te zeggen keek iedereen de korporaal aan, die met een M16 over zijn schouder in zijn eentje aan tafel doelloos in een vergeten kop koffie zat te roeren.
‘En?’ drong Conti aan.
Een blos van schrik verspreidde zich over Marcelins jonge gezicht, alsof iemand zojuist zijn darmen uit zijn buik had gerukt. Hij opende zijn mond maar er kwam geen geluid uit.
‘Ga door, knul,’ zei Gonzalez.
‘Ik heb niet veel gezien,’ zei de korporaal. ‘Het kwam de bocht van de gang door toen ik…’
Hij kon niet verder. Het was afwachtend stil in de kamer.
‘Het was groot,’ ging Marcelin weer verder. ‘En het had een kop met…’
‘Ja?’ zei Wolff.
‘Het had een kop met… met… dwing me niet het te zeggen!’ Plotseling sloeg zijn stem hysterisch over.
‘Kalm aan, korporaal,’ zei Gonzalez bruusk.
Marcelin hapte naar adem en de hand waarmee hij met het roerstokje roerde, verstijfde. Na een ogenblik had hij zichzelf weer onder controle. Maar hij schudde zijn hoofd en wilde niets meer zeggen.
Het bleef een hele poos stil in de kamer. Toen zei Wolff:‘Wat moeten we nu doen?’
Gonzalez fronste zijn wenkbrauwen. ‘Volgens mij hebben we weinig keus. Wachten tot het weer opklaart. Voor die tijd kunnen we niet evacueren… en we krijgen ook geen versterkingen.’
‘Bedoelt u dat we hier moeten blijven rondhangen tot we een voor een te grazen worden genomen?’ zei Hulce, een van de filmtechnici.
‘Niemand wordt te grazen genomen,’ snauwde Wolff. Hij wendde zich tot Gonzalez. ‘Hoe zit het met de wapens?’
‘Meer dan genoeg kleine wapens,’ antwoordde de sergeant. ‘Een stuk of zes M16's, een stuk of zes groot kaliber karabijnen, een slordige twintig pistolen, vijfduizend stuks ammunitie.’
‘Het wetenschappelijk team heeft drie jachtgeweren meegenomen,’ zei iemand. Kari keek naar degene die het zei. Het was Gerard Sully, de klimatoloog. Hij leunde tegen de achterste muur bij de warmwaterbakken en trommelde nerveus met een hand op de stalen balustrade. Hij zag lijkbleek.
Wolff keek de kamer rond. ‘Iedereen mag zich alleen nog in gewapende groepjes verplaatsen.’
Gonzalez gromde. ‘Zelfs dat is misschien niet genoeg.’
‘Nou ja, wat moeten we anders?’ kaatste Wolff terug. ‘We kunnen onszelf moeilijk helemaal opsluiten.’
‘Jullie kunnen mijn truck nemen,’ klonk een andere stem.
Iedereen draaide zich ernaartoe. Het was Carradine, de ijstrucker, die op een plastic stoel naar achteren zat te wippen. Kari had hem nog niet eerder opgemerkt, ze wist niet meer of hij de hele tijd al had zitten meeluisteren of dat hij tijdens het gesprek was binnengekomen.
‘Dat heb ik al eerder aangeboden,’ vervolgde hij. ‘Mijn oplegger is de enige machine die mensen uit zo'n storm kan weghalen.’
Wolff zuchtte geërgerd. ‘Daar hebben we het al over gehad. Het is niet veilig.’
‘O?’ zei Carradine. ‘En hier blijven wel?’
‘We passen er niet met z'n allen in.’
‘Wel in mevrouw Davis' trailer.’ De trucker ging zachter praten. ‘Het ziet er niet naar uit dat zij hem nog nodig heeft.’
‘Hij heeft gelijk,’ zei Gonzalez. ‘Jullie zijn met een ploeg van hoeveel… drieëndertig, vierendertig? Met het wetenschappelijk team erbij zit je nog steeds onder de veertig. Iedereen past in die trailer.’
‘Stel dat ze verdwalen?’ vroeg Wolff.
‘Ik verdwaal nooit,’ antwoordde Carradine. ‘Gps, snoes.’
‘Of pech krijgen? Een lekke band?’
‘IJstruckers hebben altijd reserveonderdelen en extra gereedschap bij zich. En zelfs als ik het niet kan repareren… nou ja, daarvoor heeft God de radio uitgevonden.’
‘Het is gewoon te gevaarlijk,’ zei Wolff. ‘Dat heb ik eerder al gezegd en ik zeg het nu weer.’
‘De situatie is veranderd,’ gromde Gonzalez.
Wolff draaide zich naar hem om. ‘Hoezo?’
‘Omdat ik het bevel nu overneem.’
Wolffs ogen werden donker. ‘U…’
‘We hebben nu met iets te maken wat alles en elke omstandigheid tart, u hoeft hier niet meer te zijn. Uw documentaire ligt in duigen. Er zijn drie mensen dood. Geen enkele reden om het drama voort te zetten.’ Hij wendde zich tot Carradine. ‘Hoe lang heb je nodig om de oplegger in gereedheid te brengen?’
De trucker stond op. ‘Op z'n hoogst een half uur.’
Gonzalez keek naar Marcelin. ‘Ik wil dat jij meneer Carradine naar zijn truck escorteert. Neem geen risico's, bij het eerste teken van moeilijkheden kom je naar de basis terug.’
Marcelin knikte.
‘Jij en Phillips evacueren daarna de filmploeg. We gebruiken de mess als verzamelplaats. Breng ze in groepjes van zes hierheen. Voorzichtig, volgens het boekje.’
‘Ja, sir.’ Marcelin haalde de M16 van zijn schouder en knikte naar Carradine. De trucker stond op en trok tegelijkertijd een grote revolver tussen zijn broekband vandaan. Marcelin liep naar de deur, maakte die open, keek snel door de gang erachter en glipte naar buiten. Carradine ging achter hem aan en sloot de deur stevig achter zich.
Gonzalez stak zijn hand in een van de diepe zakken van zijn werktenue en haalde twee radio's tevoorschijn. Hij gooide de ene naar Wolff en de andere naar Sully. ‘Hiermee kunnen jullie contact met me opnemen. Ik heb ze op de noodfrequentie voorgeprogrammeerd.’ Hij stond op en greep zijn eigen M16. ‘Doe de deur achter me op slot. Ik ben over vijf minuten terug.’
‘Waar gaat u heen?’ vroeg Wolff.
‘Naar het wapendepot. Ik heb meer vuurkracht nodig.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik op jacht ga.’
De deur ging achter Gonzalez dicht, Wolff liep erheen en deed hem op slot. Hij bleef even stilzwijgend naar de deur staan kijken. Toen draaide hij zich vrij abrupt om en liep naar het midden van de ruimte. ‘En?’ zei hij tegen niemand in het bijzonder.
‘Ik kan niet weg,’ zei Sully de klimatoloog. Zijn stem trilde een beetje. ‘Ik ben de expeditieleider. Ik kan niet zomaar al onze experimenten achterlaten. Bovendien… Evan is verdwenen.’
Hierop staarde Kari hem aan. ‘Verdwenen? Maar ik heb hem twee uur geleden nog gesproken.’
Sully knikte grimmig. ‘Sindsdien is hij niet meer gesignaleerd. Hij is niet in zijn lab en ook niet op zijn kamers.’
‘Hij komt wel terug,’ zei Logan.
Iedereen keek naar de academicus.
‘Sorry?’ vroeg Sully.
‘Hij heeft de Sno-Cat even geleend.’
‘In een sneeuwstorm?’ vroeg Kari. ‘Waar is hij naartoe?’
‘Het Tunit-dorp in het noorden.’
‘Waarom?’ vroeg Sully op dwingende toon.
Logan keek naar zijn ondervragers. ‘Om een paar antwoorden te krijgen. Kom, we gaan naar Faraday en dan hebben we het erover. In jouw lab.’
Sully schudde zuchtend zijn hoofd. ‘Oké. Zodra Gonzalez terug is met de wapens.’
‘En wanneer hij inderdaad weer terug is, heeft hij misschien een mening over jullie plannetjes.’ Wolff keek om zich heen. ‘En de rest van jullie?’
‘Je maakt een geintje, zeker?’ zei Hulce, de filmtechnicus. ‘Ik vertrek.’ In de kamer klonk instemmend gemompel.
Wolff keek naar Conti. ‘Emilio?’
Conti gaf geen antwoord. Sinds zijn vragen over het schepsel had hij zich stil gehouden, zijn blik stond op oneindig.
‘Emilio?’ vroeg Wolff nogmaals.
Kari zag dat Conti zich er langzaam van bewust werd dat iemand iets tegen hem zei. ‘Sorry?’ zei hij.
‘Kun je over een half uur klaarstaan?’
Conti knipperde met zijn ogen en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik ga helemaal nergens heen.’
‘Heb je niet gehoord wat Gonzalez zei? Iedereen moet met Carradines truck naar het zuiden vertrekken.’
De producer schudde enigszins vogelachtig met zijn hoofd. ‘Ik moet een documentaire afmaken.’
Wolff kneep zijn ogen ongelovig samen. ‘Sorry? Er is geen documentaire meer.’
‘Dan heb je het mis.’ En Conti glimlachte vaagjes, alsof hij een binnenpretje had.
‘Emilio, Ashleigh is dood. En over een half uur is het voltallige personeel op weg naar Fairbanks.’
‘Ja,’ mompelde Conti. ‘Nu sta ik er helemaal alleen voor.’
Wolff stak in een wanhopig gebaar een arm in de lucht. ‘Hoor je me niet? Je hebt geen créw!’
‘Ik doe het wel alleen. Op de ouderwetse, klassieke manier. Net als Georges Melies, Edwin Porter, Alice Guy Blaché. Fortnum vertrekt ook, dat weet ik zeker.’ En hij keek Kari aan.
Kari begreep wat die blik betekende, wat hij van haar vroeg. Ondanks wat ze Marshall in het commandocentrum had verteld, ondanks haar compromisloze toewijding aan zowel Conti als haar carrière, voelde ze het koude lemmet van de angst door zich heen klieven bij de gedachte alleen al. Maar toch beantwoordde ze zijn blik, hield die vast en knikte langzaam.