19

In de afgelopen dagen was de officiersmess vol lawaai en gedoe geweest, het had er van het soort onstuitbare vrolijkheid gezinderd dat eerder op een studentenfeest thuishoorde dan op een afgelegen legerbasis. Vanochtend had hij meer weg van een mortuarium. Mensen zaten in groepjes van twee en drie, prikten futloos in hun ontbijt en zeiden bijna geen woord. Heimelijke, wantrouwige blikken werden gewisseld alsof iedereen de schuldige zou kunnen zijn. Marshall stond in de deuropening en realiseerde zich dat dit eigenlijk ook zo was: iedereen in de mess kon de boosdoener zijn.

Zijn blik viel op een afgelegen tafeltje waar een man in z'n eentje een boek zat te lezen. Hij was blond en mager, en had een zorgvuldig geknipte baard. Logan, de geschiedenisprofessor.

Marshall pakte een snee volkorenbrood en een kop thee, en ging in een opwelling tegenover Logan zitten. ‘Goedemorgen,’ zei hij.

Logan legde het boek – Illuminations van Walter Benjamin – neer en keek de tafel over. ‘Dat valt nog te bezien.’

‘Wat u zegt.’ Marshall trok een kuipje marmelade open en smeerde de inhoud op zijn toast.

‘Voor hen is het vast erger dan voor ons.’ Logan knikte naar de tafel naast hen, waar de twee cameramannen – Fortnum en Toussaint – wezenloos en in shock hun roereieren op hun bord rondschoven. Een groot deel van de documentaireploeg was aan het werk gezet om op de basis en in de directe omgeving naar de verdwenen kat te zoeken.

‘Dat zal wel, ja. Maar ik verdien er geen cent minder om.’ Marshall zorgde er wel voor de toon luchtig te houden. ‘U?’

Logan roerde in zijn koffie. ‘Mij maakt het ook niet zo veel uit.’

‘Gelukkig maar. Professor, hè? Middeleeuwse geschiedenis?’

Hij roerde wat langzamer. ‘Inderdaad.’

‘Interessant onderwerp. Sterker nog, ik heb een verhandeling over de contrareformatie gelezen.’ Dat was maar half waar: Marshall had tijdens zijn avondlijke leesuurtje weliswaar een boek over de contrareformatie ter hand genomen, maar met een radeloze hoop dat de ongelooflijk droge kost hem zou helpen in slaap te komen.

Logan trok zijn wenkbrauwen op. Hij had blauwe ogen, waarin – hoewel op het eerste gezicht bijna slaperig – een subtiele en doordringende uitdrukking lag. ‘Mmm.’

‘Ik heb net een hoofdstuk over het Concilie van Trent gelezen. Verbazingwekkend dat dat zo'n invloed heeft gehad op de katholieke liturgie.’

Logan knikte.

‘En sinds de vierde vergadering – die was toch in 1572? – heeft geen enkel concilie meer zo'n invloed gehad.’

Logan stopte met roeren. Hij nam een slok koffie en trok een gezicht. ‘Wat een smerige koffie.’

‘U zou op thee moeten overstappen, heb ik ook gedaan.’

‘Misschien doe ik dat wel.’ Logan zette het kopje neer. ‘Er waren drie Concilies van Trent, geen vier.’

Marshall gaf geen antwoord.

‘En de laatste was in 1563, niet in 1572.’

Marshall schudde zijn hoofd. ‘Dan was ik zeker zo moe dat het helemaal verkeerd is aangekomen.’

Logan glimlachte een beetje. ‘Volgens mij is het prima bij u aangekomen.’

Er viel een korte, gespannen stilte. Toen lachte Marshall meesmuilend. ‘U hebt gelijk. Het spijt me. Dat was echt klunzig van me.’

‘Ik kan het u bepaald niet kwalijk nemen. Ik duik uit het niets op met een bizarre taakomschrijving en geen goede reden om hier te zijn, en prompt breekt de pleuris uit.’

‘Maar ik had evengoed geen spelletje met u mogen spelen.’ Marshall aarzelde. ‘Niet dat dat een goed excuus is, maar ik kom net terug van een uiterst onplezierige ontmoeting met Conti.’

‘De regisseur? Hij en die pitbull van dat televisiestation, Wolff, hebben me gistermiddag behoorlijk doorgezaagd. Ik heb nog nooit zo'n paranoia meegemaakt.’

‘Ja, en het ergste is dat het besmettelijk is. Ik heb er een flinke dosis van meegekregen.’ En het zong nog steeds rond: met name sommige dingen die Conti over Sully had gezegd waren aannemelijker dan Marshall wilde toegeven. Hij keek op zijn horloge: hij had nog drieënhalf uur om zijn besluit te nemen.

Hij nam een hapje toast. ‘Dus waarom bent u hier, als ik vragen mag?’

Logan schoof zijn kopje opzij. ‘Doktersvoorschrift. Het klimaat, weet u wel.’

Marshall schudde zijn hoofd. ‘Die had ik verdiend.’

Er viel weer een stilte aan tafel, maar deze keer was die onhandig noch gespannen. Marshall at zijn toast op. Hij merkte dat zijn wantrouwen jegens Logan wegebde. Daar was uiteraard geen logische verklaring voor, behalve dan dat de professor bijna zeker degene was die hij beweerde te zijn. Sterker nog, de man had iets – een soort oprechtheid – waardoor je hem moeilijk als verdachte kon beschouwen.

Logan zuchtte. ‘Oké, laten we opnieuw beginnen. Jeremy Logan.’ Hij stak vriendelijk zijn hand over tafel uit.

Marshall schudde hem de hand. ‘Evan Marshall.’

Logan ging achteroverzitten en sprak op zachte toon. ‘Mijn onderzoek houd ik liever onder mijn pet. Op die manier schiet het sneller op. Maar ik veronderstel dat ik het jou wel kan vertellen. Sterker nog, misschien kun je me wel helpen… als je tegen de anderen je mond maar houdt.’

‘Afgesproken.’

‘Ach, je moet het ook zelf maar weten of je al of niet uit de school wilt klappen.’

‘Iemand vertelde me dat je een enigmaloog was. Van dat, eh, vakgebied heb ik nog nooit gehoord.’

‘Niemand heeft ervan gehoord. Mijn vrouw heeft me op een speels moment ooit zo betiteld.’ Logan haalde zijn schouders op. ‘Het doet me aan haar denken.’

‘Wat heeft het met middeleeuwse geschiedenis te maken?’

‘Bar weinig. Maar het is heel handig om geschiedenisprofessor te zijn. Dat opent deuren, voorkomt vragen… althans, meestal. Ik los mysteries op, verklaar het onverklaarbare: hoe vreemder en bizarder, hoe beter. Soms werk ik professioneel voor anderen. Andere keren, zoals nu, werk ik er in mijn eigen tijd aan.’

Marshall nam een slokje van zijn thee. ‘Krijg je in het onderwijs je salaris niet regelmatiger gestort?’

‘Geld speelt niet echt een rol. En trouwens, de klussen die ik voor derden doe, betalen meestal meer dan uitstekend, zeker als ik ze niet in een vaktijdschrift mag opschrijven.’ Hij stond op. ‘Ik geloof dat ik toch de thee ga proberen.’

Marshall wachtte terwijl Logan voor zichzelf een kop thee haalde en naar de tafel terugkeerde. Hij bewoog zich met gemakkelijke, elegante bewegingen die eerder bij een atleet dan bij een professor pasten. ‘Wat weet je van Fear Base?’ vroeg de man toen hij weer was gaan zitten.

‘Net zo veel als iedereen, neem ik aan. Een oud radarstation, gebouwd om een Russische aanval te signaleren. Eind jaren vijftig ontmanteld toen het sage-systeem in werking trad.’

‘Wist je dat er, toen het nog operationeel was, korte tijd een team wetenschappers is geweest?’

Marshall fronste zijn wenkbrauwen. ‘Nee.’

Logan nipte van zijn thee. ‘Vorige week was ik in een archief met overheidsdocumenten dat onlangs voor het publiek is opengesteld. Ik was op zoek naar iets anders – middeleeuwse geschiedenis, toevallig – en zocht naar dossiers over het leger in de Tweede Wereldoorlog. Die heb ik inderdaad gevonden. Maar ik vond ook wat anders.’

Hij nam nog een slokje. ‘Om precies te zijn een rapport van kolonel Rose, gericht aan een onderzoekscommissie van het leger. Rose was destijds opperbevelhebber op Fear Base. Het was een kort verslag, eerder een samenvatting. Een week later zou hij naar Washington vliegen om daar persoonlijk meer gedetailleerd verslag te doen.’

‘Ga door.’

‘Het verslag was verkeerd opgeborgen. Het zat achter het dossier waarnaar ik op zoek was, ongelezen en duidelijk al sinds een halve eeuw in het vergeetboek geraakt. Zoals ik al zei, was het heel kort. Maar er stond wel in dat het wetenschappelijk team op Fear Base heel plotseling de dood vond, binnen een paar dagen, in april 1958.’

‘Het héle team?’

Logan maakte een temperend gebaar met zijn hand. ‘Nee, dat klopt niet helemaal. Er waren acht teamleden. Zeven zijn gestorven.’

‘En nummer acht?’ vroeg Marshall nu zachter.

‘In Rose’ rapport staat niet wat er met hem, of haar, is gebeurd.’

‘Wat deden ze hier?’

‘De bijzonderheden ken ik niet. Het enige wat Rose vermeldde was dat ze een soort anomalie analyseerden.’

‘Anomalie?’

‘Zo stond het er. En volgens zijn aanbeveling moest het onderzoek on middellijk worden opgeschort en mocht er geen tweede team worden gestuurd om het voort te zetten.’

Marshall staarde bedachtzaam in zijn lege kop. ‘Verder nog iets te weten gekomen? De naam van de wetenschapper die het heeft overleefd, bijvoorbeeld?’

‘Niets. Er is, officieel noch onofficieel, geen ander verslag van welk wetenschappelijk team op Fear Base dan ook. Ik heb grondig gezocht… en geloof me, Evan, inmiddels ben ik heel goed in het boven tafel krijgen van verloren gegane of verborgen informatie. Maar er waren een paar zaken die me bijzonder interesseerden.’ Hij boog zich dichter naar Marshall toe. ‘Ten eerste lagen er twéé exemplaren van dat rapport achter het genoemde dossier… ik neem aan dat het ene voor het archief en het andere voor het Pentagon bestemd was, dat kan bijna niet anders. Ten tweede: de toon van het rapport van kolonel Rose. Ook al was het niet meer dan een beknopt overheidsmemo, de hysterie droop ervan af. Hij deed de dringende aanbeveling geen wetenschappers meer te sturen: een urgénte oproep.’

‘En hoe zit het dan met het gedetailleerde verslag dat hij later in Wash ington uitbracht? Daar moeten toch verslagen van zijn.’

‘Daar is hij nooit aan toegekomen. Hij stierf tien dagen later, tijdens een vliegtuigongeluk op weg naar Fort Richardson.’

‘De tweede kopie van dat rapport…’ begon Marshall. Toen zweeg hij. ‘Dus die hele zaak is eenvoudigweg vergeten.’

‘Het geheim stierf met de wetenschappers. En met kolonel Rose.’

‘Weet je dat zeker? Dat niemand ervanaf weet, bedoel ik?’

‘Als dat zo was, dan heeft iedereen zijn mond stijf dichtgehouden, en inmiddels is iedereen al lang dood. Zou het leger jou en je team anders op Fear Base hebben toegelaten?’

Marshall schudde zijn hoofd. ‘Daar had ik nog niet aan gedacht.’

Logan glimlachte vaag. ‘Begrijp je nu dat ik het aan jou overlaat of je wel of niet je mond houdt?’

Marshall wachtte even met een antwoord. Toen keek hij Logan aan. ‘Dus, Jeremy, waarom bén je dan hier?’

‘Doen waar ik het beste in ben. Het mysterie oplossen. Uitzoeken wat er met die wetenschappers is gebeurd.’ Hij dronk zijn kop leeg. ‘Je hebt gelijk, die thee gaat wel. Nog een kop?’

Maar Marshall gaf geen antwoord. Hij dacht na.