31

Marshalls lab bevond zich vanaf het commandocentrum achter de zesde deur, maar toch leek het loopje ernaartoe een eeuwigheid te duren. Marshall moest steeds denken aan de uiteengereten, gestrekte gedaante van Peters en de verwilderde ogen en het getier van Toussaint. Hij weerstond de neiging om achterom te kijken.

In het lab haalde Marshall zijn midi-keyboard van de enige stoel, gebaarde Logan dat hij kon gaan zitten en sloot toen de deur zorgvuldig achter hen. Toen nam hij op de labtafel plaats.

‘Rustig genoeg?’ vroeg hij.

Logan keek om zich heen. ‘Het voldoet.’ Hij wachtte even. ‘Ik heb gehoord wat er is gebeurd. Hoe nemen de mensen het op?’

‘Wisselend. Iedereen is doodsbang. Een paar zaten op het randje van instorten. Iemand van de make-up werd hysterisch en moest een kalmeringsmiddel krijgen. Als die storm niet snel gaat liggen…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Mensen weten niet wat ze moeten geloven, weten niet wat er gaande is… en dat is waarschijnlijk nog het moeilijkst van alles.’

‘Ik wil weten wat júllie geloven. Jullie wetenschappers, bedoel ik. Ik heb zo'n idee dat jullie iets op het spoor zijn… en ik moet weten wat dat is.’

Marshall keek hem even bedachtzaam aan. ‘Ik zal je vertellen wat ik niet geloof. Ik geloof niet dat een menselijk wezen Peters zo kan hebben toegetakeld. En ik geloof ook niet dat Toussaint door een ijsbeer aan zijn enkels is opgehangen.’

Logan sloeg zijn benen over elkaar. ‘Dan blijft er niet veel over, wel?’

Marshall aarzelde. Logan, bedacht hij, had hem al in vertrouwen genomen, hem verteld waarom hij daar was, uitleg gegeven over het noodlot dat het vorige wetenschappelijk team had getroffen. ‘Faraday heeft een theorie,’ zei hij kort daarna.

Kort en bondig schetste hij wat Faraday aan hem had verteld: over de unieke eigenschap van ijs-15, dat het bij lage temperaturen kon smelten, dat het schepsel in een flits in het ijs kon zijn ingevroren, dat er een kans bestond – een kleine, maar niettemin een kans – dat het niet dood was gegaan, maar in plaats daarvan in een soort cryogene slaap terecht was gekomen.

Logan luisterde geconcentreerd en Marshall zag dat de historicus niet sceptisch keek. Toen hij klaar was, knikte Logan langzaam. ‘Machtig interessant,’ zei hij. ‘Maar het beantwoordt nog steeds niet de belangrijkste vraag van allemaal.’

‘En die is?’

Logan leunde achterover in zijn stoel. ‘Wat is het?’

‘Daar hebben we het ook over gehad. Heb je ooit gehoord van het zogenaamde Callisto-effect?’

Logan schudde zijn hoofd.

‘Dat is een biologische theorie over evolutionaire turbulentie. Volgens die theorie ontstaat er wanneer een specimen zich te veel in zijn habitat thuis gaat voelen – wanneer hij niet meer evolueert of juist de ecosfeer overbelast – een nieuw schepsel, een moordmachine, om de populatie uit te dunnen en het evolutieproces weer een impuls te geven. Ecologisch gezien is dat een perfect wapen.’

‘Alweer zo'n fascinerende theorie. Behalve dat ik niet zo een-twee-drie zie dat hier een populatie moet worden uitgedund.’

‘Vergeet niet dat we het over de plaatselijke ecologie van duizenden jaren geleden hebben… toen het schepsel werd ingevroren. En zelfs toen hoefde er klimatologisch gezien geen grote populatie voor nodig te zijn om zo'n woeste habitat te overbelasten. Maar de theorie gaat er ook van uit dat het Callisto-effect in grote trekken een fout in de evolutie is. Want zo'n moordmachine lijkt té effectief te worden. Uiteindelijk wordt hij zijn eigen ergste vijand. Het doodt álles… waardoor hijzelf zonder voedselbronnen achterblijft.’

Logan knikte opnieuw, nog trager, alsof hij een mentale puzzel aan het leggen was en een stukje uitprobeerde. ‘Een perfect wapen, noemde je het. Interessant dat je die woorden gebruikt, want ik kwam ze zopas zelf tegen. Vanochtend vond ik een aantekenboekje van een van de oude wetenschappers. Hij had het in zijn slaapkamer verstopt.’ En hij klopte met een glimlachje op zijn borstzakje.

‘Vanochtend? En dat vertel je me nu pas?’

‘Ik had niet het idee dat ik je ook maar íéts hoefde te vertellen.’

Marshall gebaarde dat hij het begreep.

‘Maar de echte reden dat ik je dit nu pas vertel, is dat het net zo moeilijk te ontcijferen is als de lineaire A-teksten van Agia Triada. Het is in code.’

Marshall fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom zou die wetenschapper dat doen?’

‘Ongetwijfeld had hij het gevoel dat het niet genoeg was om zijn aantekeningen eenvoudigweg te verstoppen, maar dat hij ze ook moest versleutelen. Bedenk wel dat we het over de jaren vijftig hebben… de Koude Oorlog was gloeiend heet. Mensen namen veiligheid hoog op en deze man wilde waarschijnlijk niet twintig jaar in Leavenworth gevangenzitten. Hoe dan ook, ik heb er de hele dag over gedaan om het te ontcijferen.’

‘Ben je ook al een cryptoanalist?’

Logan glimlachte weer. ‘In mijn soort werk komt dat soms heel goed van pas.’

‘Waar heb je dat opgedaan?’

‘Ik werkte voor – hoe zal ik het zeggen – de “inlichtingendiensten”. Hoe dan ook, ik ben er nog niet heel ver mee gekomen… woorden, hier en daar een losse zin. Het is polyalfabetisch, een variant van de Vigenèrecode, maar in een lastige variant. Ik geloof dat hij die in combinatie met een code uit een boek heeft gebruikt, maar toen ze deze verblijven ontruimden, hebben ze natuurlijk alle boeken weggehaald.’ Hij haalde het kleine notitieboekje uit zijn borstzak – verweerd, stoffig en vol schimmel – en legde het naast Marshall op de labtafel. Hij maakte het open en haalde er een opgevouwen vel papier uit.

‘Dit heb ik tot nu toe kunnen ontcijferen.’ Logan vouwde het papier open en bekeek het. ‘Er zitten een paar huishoudelijke opmerkingen bij, over de slechte maaltijden, de spartaanse onderkomens en de bepaald niet ideale werkomstandigheden… die zal ik weglaten. Bijvoorbeeld: “We moesten heel snel werken. Overal staat onuitgepakte sonarapparatuur in de weg.” En dit: “Omdat we in het geheim moeten opereren, wordt het er niet makkelijker op. Alleen Rose is op de hoogte.”’

‘Rose?’ herhaalde Marshall.

‘Hij was destijds de commandant van Fear Base, weet je nog?’ Logan keek het papier door. ‘Let op: “Het is ijzingwekkend. Schitterend, maar ijzingwekkend. Het is werkelijk het perfecte wapen… als we zijn kracht tenminste in toom kunnen houden. Dat zou…” twee woorden die ik nog niet heb kunnen ontcijferen… “uitdaging zijn.” Verder naar het einde heeft hij haastiger geschreven, geërgerd: “Het heeft Blayne gedood. God, het was afschuwelijk, zo veel bloed…” En dan staat er iets waar ik nog niet helemaal uit ben: “De Tunits hebben het antwoord.” “Tunit” is duidelijk een code of zo, daar moet ik nog aan werken.’

‘Dat is geen code. De Tunits zijn hier de oorspronkelijke bewoners.’

Logan keek snel van zijn papier op. ‘Weet je dat zeker?’

‘Absoluut. Ze hebben ons opgezocht, vlak nadat we de ontdekking in de grot hadden gedaan. Ze waarschuwden ons in niet mis te verstane bewoordingen dat we moesten vertrekken.’

Logan kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Ik heb nooit van de Tunits gehoord. En ik weet een hoop van de stammen in Alaska. Inuit, Aleut, Ahtena, Ingalik…’

‘Feitelijk zijn ze duizend jaar geleden uitgestorven, toen hun land werd aangevallen en ze naar de wildernis werden verdreven. Door de jaren heen zijn de paar overblijvers gestorven of opgegaan in de algemene bevolking. Mij is verteld dat dit hun laatste nederzetting is.’

Logan grinnikte. ‘Ik wist dat het geen vergissing was om jou erbij te halen. Begrijp je wat dit betekent?’ En hij sloeg op het vel papier. ‘Dit is wellicht het antwoord waar we naar op zoek zijn.’

‘Denk je dat er een verband bestaat tussen de dode wetenschappers en wat deze basis heeft aangevallen? Dat kan toch niet? Dat door ons ontdekte schepsel is ruim duizend jaar bevroren geweest… ónder een gletsjer. Dat is zonder meer onomstotelijk bewezen.’

‘Dat weet ik wel. Maar ik geloof niet in toeval.’ Hij wachtte even. ‘Er is maar één manier om daarachter te komen.’

Marshall zweeg een hele poos. Toen knikte hij langzaam. ‘Ik neem de Sno-Cat,’ zei hij. ‘Alleen daarmee is door deze storm heen te komen.’

‘Kun je die dan besturen?’

‘Natuurlijk.’

‘Weet je waar de Tunit-nederzetting is?’

‘Ongeveer. Het is niet ver, misschien een kleine vijftig kilometer naar het noorden.’

Logan vouwde het papier op, schoof het weer in het notitieboekje en stopte dat in zijn zak. ‘Ik ga met je mee.’

Marshall schudde zijn hoofd. ‘Het is beter als ik alleen ga. De Eskimo's moeten onze aanwezigheid hier niet. Ze zijn wantrouwig. Hoe minder, hoe beter.’

‘Het is niet veilig. Als je gewond raakt, kan niemand je helpen.’

‘Er zit een radio in de Sno-Cat. Ik doe heus voorzichtig. De Tunits hebben mij tenminste al eerder gezien. Jou kennen ze niet. Gebruik jij je tijd hier maar om mijn collega's achter de broek te zitten.’

‘De hoge heren zijn het er wellicht niet mee eens dat je je de Sno-Cat toe-eigent.’

‘Daarom zeggen we er ook niets over. Ik kom zo snel mogelijk terug. Ik betwijfel of ze er onder de huidige omstandigheden iets van merken.’

Logan fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je realiseert je toch wel dat de Eskimo's mogelijk verantwoordelijk zijn voor wat hier aan de gang is? Je hebt het zelf gezegd: ze moeten ons hier niet. Misschien loop je regelrecht in de val.’

‘Dat is waar. Maar als zij enig licht kunnen werpen op wat er gebeurt – maakt niet uit wat – dan is dat het risico waard.’
Logan haalde zijn schouders op. ‘Dan heb ik er niets meer tegenin te brengen.’

Marshall stond op. ‘Kom me maar uitzwaaien.’ En ze liepen naar de deur.