24
Mary en Fran wachtten in Springfield op nieuws. Fran dacht: in de loop van de geschiedenis zijn het altijd de vrouwen geweest die hebben moeten wachten. De mannen hebben het makkelijker. Zij zijn getuige van de actie en weten wat er gebeurt. De vrouwen blijven achter vol gedachten over de meest gruwelijke rampen en turen angstig door de gordijnen in afwachting van hun echtgenoten. Hierna vond ze dat ze zich op een belachelijke manier aanstelde. Haar situatie was nauwelijks te vergelijken met die van het liefje van de Franse luitenant, die staande op de pier uitkeek naar haar man. Tegenwoordig bestonden er mobieltjes. Ze kon elk moment Perez bellen om te vragen wat er aan de hand was.
Het wachten zou een stuk draaglijker zijn met een fatsoenlijke borrel. Ze verzoop in de thee. Mary, wellicht aangemoedigd door James’ puriteinse inslag, leek het gebruik van alcohol zondig en corrumperend te vinden, zeker voor vrouwen. Ze beschouwde James’ incidentele borrel haast als een medicijn; maar nooit dronk ze met hem mee. Fran had laatst in de winkel een fles wijn gekocht, voor bij het eten, als iedereen weer terug zou zijn. Het zag er niet naar uit dat dat snel stond te gebeuren, en de wijn lonkte nog altijd, in hun slaapkamer. De fles had een schroefdop. Ze zou niet eens een kurkentrekker uit de keuken hoeven pikken. In haar hoofd maakte ze er al een smakelijke anekdote van voor haar vrienden in Londen. Ergens in een of ander café zou ze vertellen over haar eerste bezoek aan Fair Isle en zijn religieuze bewoners, hoe ze naar de slaapkamer sloop en de wijn rechtstreeks uit de fles dronk. Ze kon goed verhalen vertellen. Ze zouden in een deuk liggen.
Zoals elke avond belde ze Cassie. Duncan had haar meegenomen op zijn zakenreis naar Whalsay en Fran had de indruk dat ze zich verveelde. ‘Wanneer kom je thuis?’ had Cassie gevraagd. ‘Jimmy heeft beloofd met me te gaan zwemmen.’
‘Nog een paar daagjes, ik zweer het. Nog even. Vraag aan papa of hij Jessie uitnodigt om morgen te komen spelen.’ Jessie was Cassies nieuwe beste vriendin.
Fran had net opgehangen, toen Big James thuiskwam. Ze wist dat Perez maar moeilijk met zijn vader door één deur kon. Ze hadden het er vaak over gehad: ouders, en hoe je ze kunt overleven. Maar Fran vond James een schatje. Hij was naar haar toe in elk geval vriendelijk. Als Perez het te druk had, was hij het die met haar een rondje rond de hoeve liep, uitlegde welke gewassen hij had ingezaaid, haar vertelde hoe ze de schapen schoren. Op haar kwam hij over als een man die hield van vrouwelijk gezelschap.
Nu vond ze dat hij er erg vermoeid en oud uitzag. Ze had hem altijd een sterke kerel gevonden, gespierd en fit, maar op deze avond zag ze de groeven op zijn handen, de wallen onder zijn ogen en de slaphangende huid rond zijn kaak.
‘Ik snap niet hoe Jimmy dat werk volhoudt,’ zei hij. ‘Ik zou er overspannen van worden.’ Hij zat op zijn vaste plek bij het haardvuur en trok zijn schoenen uit.
‘Is het vliegtuig goed geland?’
‘Geen enkel probleem. Het was die nieuwe piloot, maar hij wist wat hij deed.’ James stond op en schonk voor zichzelf een glas whisky in. Hij hief de fles in de richting van Fran. ‘Wil je een borrel?’ Een teken dat er wel degelijk iets gaande was.
Ze aarzelde even en knikte toen. Hij schonk haar glas even vol als het zijne.
‘Hebben ze iemand aangehouden?’ vroeg Fran. Het schoot haar te binnen dat een tweede moord in elk geval het onderzoek weer een impuls kon geven. Jimmy zou nu zeker een beter idee hebben van wat er zich had afgespeeld.
‘Ik geloof het niet,’ zei James. ‘Jimmy kon niets zeggen over het onderzoek. Ik snap dat wel.’
‘Dus je hebt geen nieuws.’ Dat was Mary die opkeek van haar breiwerk. ‘Ik snap niet waarom iemand Jane zou willen vermoorden. Die Angela was een ander verhaal. Ik heb haar nooit gemogen.’ Ze keek James indringend aan. ‘Je weet wat ik van haar vond.’ Fran had haar nooit eerder kwaad over de vrouw horen spreken en zag hierin het bewijs dat de moorden hun uitwerking hadden op alle inwoners van het eiland. ‘Maar Jane? Welk kwaad school er in haar?’
‘We kenden haar niet,’ zei James. ‘Niet echt.’
‘Ik kende haar goed genoeg om te weten dat ik haar mocht. Laatst was ze hier, toen die vogelaar hier op de deur kwam bonken vanwege die zeldzame zwaan. We hebben samen gelachen over de obsessies die sommige mannen erop na houden. We waren het erover eens dat vrouwen slimmer zijn.’
Het bleef een tijdje stil.
‘Die nieuwe aanklager was aan boord van het vliegtuig,’ zei James uiteindelijk, in een poging, dacht Fran, om Mary blij te maken met iets wat leek op een roddel. ‘Het lijkt me een capabele vrouw.’
Fran stond op het punt te vertellen dat Jimmy het niet zo goed met haar kon vinden, maar ze bedacht zich. Over dat soort dingen zou Jimmy het niet willen hebben met zijn vader.
James richtte zich tot haar en sprak daarbij ongewoon zacht. Alsof hij tegen een baby praatte. ‘Jimmy wil dat je morgenochtend met ons meegaat op de boot. Hij vindt het veiliger als je naar huis gaat.’
‘Nee!’ Hoeveel zwaarder zou het wachten niet worden, thuis in Ravenswick. Zelfs met Cassie aan haar zijde zou ze het niet volhouden. ‘Geen sprake van.’
Hij haalde zijn schouders op, alsof hij dit antwoord wel verwacht had, alsof hij zijn zoon al had voorspeld dat ze zich niet zou laten overhalen.
‘Heb je enig idee wanneer hij weer terugkomt?’ vroeg Mary.
‘Hij zei dat jullie niet moesten opblijven. Hij kan weleens de hele nacht bezig zijn.’
Fran voelde zich wanhopig. Was dit de opmaat naar haar nieuwe leven? Jimmy zou opgaan in zijn werk. Zij zou thuiszitten, in angst afwachten. Misschien was haar dat te veel. Misschien konden ze maar beter verhuizen naar Fair Isle. Als hij aan het werk was op de hoeve en aan boord van de Shepherd zou hij geen tijd meer hebben om door de privélevens van moordenaars te struinen. Ze zou niet meer constant denken aan het gevaar dat hij liep.
Ze was nog wakker toen Perez thuiskwam. Het moest ruim na drieën zijn; ze had af en toe een blik geworpen op de wekker naast het bed. Nu de wind was gaan liggen hoorde ze een auto dichterbij komen, een paar gefluisterde woorden, en daarna weer het geluid van de motor, dat wegstierf richting het noorden. Hij zou wel een lift hebben gekregen van Sandy Wilson. Perez moest uitgeput zijn. Zijn vermogen om met weinig slaap toe te kunnen was haar niet eerder opgevallen. Eindelijk kon ze ontspannen, dankzij de opluchting die gepaard ging met zijn thuiskomst, en ze dacht dat ze nu eindelijk in slaap zou kunnen vallen.
Hij kwam direct naar bed. Geen whisky voor hem, geen thee. Ze deed de leeslampjes aan toen ze hem binnen hoorde komen. Hij knipperde met zijn ogen. Ze dacht dat hij teleurgesteld was omdat zij nog wakker was en probeerde die pijnlijke gedachte van zich af te zetten. Dus geen vragen. Niet in de contramine omdat hij je wil afwimpelen. Ze keek zwijgend hoe hij zich uitkleedde en spreidde haar armen toen hij naast haar in bed kroop.
Zijn hele lichaam was koud. Hij kwam niet rechtstreeks van de vuurtoren, dan zou hij nooit zo koud zijn geworden. Ze wreef over zijn armen om de bloedsomloop te stimuleren en vouwde haar benen rond de zijne. Ze voelde zichzelf wegdommelen, maar ze merkte dat hij verstijfd en klaarwakker naast haar lag. Het leek alsof hij zelf een dierbare had verloren, het zag er niet uit alsof hij beroepsmatig onderzoek deed naar de dood van een vreemde.
Toen ze opnieuw wakker werd was het nog donker. Ze hoorde vertrouwde geluiden in het huis: een lopende kraan, het gekletter van pannen. James was vroeg uit de veren om met de Good Shepherd uit te varen. Ze lag alleen in bed. Ze vond het moeilijk te geloven dat Perez überhaupt was teruggekomen, dat die koude en zwijgzame man in haar armen had gelegen.