10
Die ochtend slaagde Dougie Barr er niet in Angela uit zijn gedachten te krijgen. Haar beeltenis kwam voortdurend in zijn hoofd naar boven. Uiteraard had hij haar al eens op tv gezien voordat hij haar had leren kennen. Ze was al beroemd geweest voordat ze met Maurice trouwde en werd benoemd tot vogelwachter van het onderzoekscentrum, als exponent van de golf jonge mensen die werd ingezet om de campagne voor natuurbehoud voor het voetlicht te brengen, ingehuurd om natuurbeheer een meer sexy imago te geven en een jong publiek aan te spreken. Dougie begreep waar ze mee bezig waren. Hij had verstand van verkopen.
Vanaf dat moment was Angela een deel van zijn leven geworden. Een geheime obsessie.
Iedereen herinnerde zich Angela vanwege haar haar. Lang, gracieus en mooi, zelfs na twee weken kamperen in de wildernis van Alaska of een tocht door de woestijn. Maar het waren haar handen, slank en bruin, die sinds hij ze voor het eerst op het scherm had gezien in zijn geheugen stonden gegrift. Ze waren hem direct opgevallen, toen ze de verrekijker tegen haar ogen hield en later terwijl ze een jonge alk vastpakte om te ringen. Bij hun eerste ontmoeting in het onderzoekscentrum had hij zijn arm uitgestoken om haar hand te schudden, en toen hij haar handdruk bestudeerde had hij opgetogen geconstateerd dat haar lange, sterke vingers perfect overeenstemden met het beeld in zijn fantasie. Hij beschouwde die handdruk als een van de meest intieme momenten uit zijn leven. Eindelijk had hij de vrouw aangeraakt die hij meer dan wie ook bewonderde.
Op een avond had hij, met hulp van een paar biertjes, de stoute schoenen aangetrokken en haar gevraagd waarom ze op de baan in het centrum had gesolliciteerd. Ze had in de zitkamer gezeten, ineengevouwen op een stoel, haar knieën onder haar kin, klaar om het logboek bij te werken met de soorten die die dag waren gesignaleerd. Ze dronk bier uit een blikje.
‘Je bent beroemd,’ zei hij. ‘Je kunt voor de tv de hele wereld over. Je kunt bakken met geld verdienen. Waarom ben je op Fair Isle gaan werken?’
Ze had naar hem geglimlacht. ‘Het is een verslaving. Ik vind het heerlijk, net als jij. Ik ben naar Shetland afgereisd toen ik nog studeerde, en na mijn afstuderen heb ik hier een jaar gewerkt als zeevogelassistent. Toen al wist ik dat ik hier ooit vogelwachter wilde worden. De eerste vrouw aan het hoofd.’
Ze had het blikje neergezet. ‘Televisie gaat om het uitvoeren van wat andere mensen je opdragen. Hier ben ik de baas. Dat vind ik belangrijk.’
Dougie zag haar voor zich, dood in de vogelkamer, en bedacht dat ze nu de touwtjes bepaald niet meer in handen had. Sommigen beweerden dat ze alleen maar met Maurice getrouwd was omdat ze een zakenpartner nodig had; dat was een voorwaarde van het bestuur voor haar aanstelling. Dougie wist daar allemaal niets van; hij had nooit de moed verzameld om haar daarnaar te vragen. Hij had ze altijd een merkwaardig stel gevonden. Nu dacht hij dat haar ambitieuze plannen voor het Fair Isle-onderzoekscentrum haar fataal waren geworden.
Normaal gesproken zat hij niet binnen als het licht was, zelfs niet met dit weer. Zijn kantoor in het callcenter was klein en benauwd en was verstoken van daglicht. Hij grapte tegen zijn collega’s dat het leek alsof je in de gevangenis zat. Tijdens vakanties zocht hij altijd de openlucht op, anders had hij het gevoel dat hij net zo goed door had kunnen werken.
In de zitkamer trof hij Hugh, die een reisbrochure doorlas. De jonge man liet hem de folder zien. Er stonden glanzende foto’s in van oerwouden, bergen en onwaarschijnlijk bontgekleurde vogels. ‘Ik doe onderzoek naar mijn carrièrekansen,’ zei hij. ‘Misschien ga ik op deze reis solliciteren als groepsleider. Ik zie het wel zitten om tegen betaling drie weken in Argentinië door te brengen. Ik moet daar nog wat inheemse soorten spotten.’
Dougie wenste dat hij zoveel branie had als de jonge kerel. Hugh ging ervan uit dat de baan de zijne was en dat hij er goed in zou zijn als hij er eenmaal zijn zinnen op had gezet. Misschien leerde je dat wel op zo’n chique school.
‘Ik ga naar de zuidpunt. Wil je mee?’ Dougie hield van gezelschap tijdens het vogels kijken. Het hoorde erbij, het roddelen terwijl je op het eiland rond liep. Op school had hij er nooit bij gehoord; zijn vogelvrienden kwamen uit de meer welgestelde wijken van zijn stad. Bovendien, bedacht hij, verstoorde een gesprek waarschijnlijk zijn gedachten aan Angela.
Hugh had even geen oog meer voor de foto’s. ‘Neuh, het is al weken westenwind. Zonde van je tijd. Ik had het vliegtuig hiervandaan moeten nemen toen het nog kon.’ Heel even liet hij een glimlach zien, waardoor Dougie zin kreeg om uit te halen. Juist Hugh mocht wel wat meer respect tonen. Voor het eiland en voor de kunst van het vogelen. ‘En ik wil hoe dan ook niets missen van wat zich hier afspeelt. Het gebeurt niet elke dag dat je betrokken raakt bij een moordzaak.’
Dougie ging ervan uit dat hij doelde op de politieagent die in de vogelkamer rondsnuffelde – toen hij zijn laarzen aan ging doen had hij, hoewel de deur gesloten was, daarbinnen gedempte stemmen gehoord, en geluiden die duidden op beweging – en het in bewaring stellen van Angela’s lichaam. Dit soort sensatiezucht kon wat Dougie betreft wel achterwege blijven. Hij vond Hughs gedrag vreemd en misplaatst.
Toen Dougie de weg afliep richting de boerderijen zag hij niets bijzonders: enkele graspiepers die over de val tussen twee geulen werden geblazen, en vlak bij de klip een bonte kraai, maar toch voelde hij zijn humeur beter worden. Hij zag het silhouet van een gestalte op de heuvel en heel even dacht hij dat het Angela was. Hij zag geen spoken, hij was gewoon vergeten dat ze dood was. Zo had zij ook bewogen, doelgericht alsof ze de hele dag in hetzelfde tempo door kon gaan. Hij wist direct dat zijn verbeelding hem voor de gek hield. Dat moest Ben Catchpole zijn, die het onderzoek in de heuvels op zich nam nu Angela er niet meer was. Met regenkleding aan leken alle vogelspotters op elkaar. Hij bracht zijn verrekijker naar zijn ogen om het te controleren, maar de gestalte was achter de horizon verdwenen.
Dougie wist dat hij een slechte conditie had. Hij leefde op afhaalvoedsel en dronk te veel bier. Tijdens quizavondjes in het plaatselijke café kreeg hij even het gevoel dat hij ook vrienden had die niet van vogels hielden. In de weekeinden trok hij erop uit: lange autoritten met zijn vogelvrienden, een korte, hevige opleving bij het zien van een zeldzaam exemplaar, dan de nachten op de bank en de met bier overgoten verhalen over vogeltrips uit het verleden. Maar de laatste tijd bracht hij zijn avonden vaker alleen door, en las met de laptop op schoot het laatste nieuws op Surfbirds, of hij werkte zijn eigen blog bij. Steeds minder vogelaars waren vrijgezel, en de gezinsmannen haastten zich zodra de trip voorbij was naar hun vrouw en kinderen, met als excuus dat ze al aan de late kant waren en dat ze moeder de vrouw beterschap hadden beloofd. Op dat soort momenten was Dougie blij dat hij nog altijd alleen woonde.
Nu, met de wind in de rug, voelde hij de stijfheid uit zijn gewrichten verdwijnen en hij genoot. Hij moest lid worden van een sportschool of zo. Als hij wat van zijn buikje af kon krijgen zouden de meiden op het werk hem misschien serieuzer nemen. Hij voelde zich altijd beter op Fair Isle, deed wat aan beweging en at gezonder. Toen hij bij de aftakking van de weg richting het zuiden kwam, vlak bij de school, koos hij het pad naar het westen, met rechts van hem Malcolm’s Head. Het leek daar meer beschut, of misschien was de wind iets gaan liggen. In een weide net voorbij Midway zag hij een zwerm koperwieken, net aangekomen. Toen hij langsliep vlogen ze krijsend op. Deze aanblik beurde hem opnieuw op. Ze waren ergens in de afgelopen vierentwintig uur op het eiland aangekomen, er kon zomaar iets zeldzamers met ze meegevlogen zijn. In zijn hoofd begon hij de opties af te lopen. Hij dagdroomde verder.
De zee bood vanaf de zuidelijke haven gezien nog altijd een woeste aanblik; grote golven spatten in witte vlokken uiteen op de grijze rotsen. De zon brak even door en projecteerde een regenboog op de waternevel, waarna het weer donker werd. Hij passeerde de kleine begraafplaats die zo dicht bij de zee lag dat de schuimkoppen eroverheen waaiden, en zocht beschutting achter een rotsblok om even op adem te komen en zijn telescoop te beschermen tegen de wind en het zout. Een plotse regenbui daalde neer op het water, net uit de kust, en hij pakte zijn verrekijker om de storm te bestuderen, daarna richtte hij zijn aandacht op iets wat zich dichter bij de kust bevond.
Vlak bij het strand, waar het water kalmer was, zag hij een zwaan. Hij lag met zijn rug naar hem toe en hield zijn nek verstopt onder een vleugel, zodat Dougie de kop niet te zien kreeg. Hij dacht dat het een wilde zwaan was; hij was groot maar stil. Zwanen werden zelden op het eiland gezien. Toen rekte het dier zijn nek uit, alsof het klaar was om uit te vliegen. De snavel was zwart. Het duurde even voordat Dougie dit detail had opgemerkt en zijn telescoop begon klaar te zetten, daarbij worstelend met het mechaniek van het statief. Mijn god, waarom had nog nooit iemand een fatsoenlijk statief weten te ontwerpen? Hij moest dit zien. Misschien zat er een waterplant vast om de snavel. Hij moest zijn verwachtingen temperen. Hij was in het verleden al zo vaak teleurgesteld. Maar een blik door de telescoop leerde hem dat de snavel nog altijd zwart was.
De enorme vogel klapwiekte traag met zijn vleugels en verhief zijn romp. Even leek hij over het water te lopen en steeg toen sierlijk op. Om een van de poten bungelde een grote metalen ring, waar cijfers op moesten staan. Dougie prevelde stilletjes een soort gebed. Verdwijn alsjeblieft niet. Niemand zal me geloven. Ik heb een getuige nodig.
Dougie sprong overeind en volgde de zwaan met zijn verrekijker op zijn vlucht noordwaarts. Hij vloog met krachtige slagen maar niet al te hoog. Met een beetje mazzel zou hij in een van de meertjes aan het uiteinde van het eiland landen. Wilde zwanen trokken vaak naar Golden Water. Mijn god, dacht hij. Wat zou Angela hiervan gevonden hebben? Ze zou ervan genoten hebben om de trompetzwaan te kunnen toevoegen aan de Britse lijst.
In zijn zak graaide hij naar zijn mobiele telefoon. Hij trok zijn handschoenen uit om het ding sneller te pakken te krijgen en liet er in zijn haast eentje vallen in een plas tussen de rotsen. De ontvangst op het eiland was problematisch, maar misschien had hij geluk. Hij moest het centrum bellen en iemand erop uitsturen om de vogel te zoeken. In dit jaargetijde werd het snel donker, ze moesten de locatie van de zwaan achterhalen om te weten waarvandaan ze de volgende dag verder moesten zoeken. Als er morgen vliegverkeer mogelijk was, zouden veel vogelliefhebbers uit het Verenigd Koninkrijk een vlucht willen boeken. En Dougie Barr zou de held zijn. Maar zijn telefoon had geen bereik. En de zwaan was uit beeld verdwenen.
Het dichtstbijzijnde huis was dat van Big James en Mary, in Springfield. Hij slingerde de telescoop over zijn schouder en begon tegen de sterke wind in de heuvel op te rennen in de richting van het huis. Zijn voeten gleden uit over de steentjes, uit zijn ogen sijpelden tranen.
Ik geef meer om die vogel dan om het feit dat Angela dood is.
Deze gedachte kwam ineens in hem op, waardoor hij, nog meer dan door de storm, uit het lood werd geslagen. Hierna volgde een nog angstaanjagender inzicht: Ik zou een moord doen voor zo’n ontdekking.
Hij kwam aan bij het huis. In de keuken brandde licht. Hij bonkte op de deur en realiseerde zich dat hij schreeuwde om te worden binnengelaten, het geluid drong zijn oren binnen alsof het door iemand anders werd voortgebracht.
Binnen keken de twee vrouwen hem aan alsof hij gek was geworden. De telefoon stond in de woonkamer. Het was de eerste keer dat hij een huis op het eiland vanbinnen zag, maar hij had geen oog voor zijn omgeving. Hij draaide het nummer van de vuurtoren.
Ben Catchpole nam op. De assistent-vogelwachter was niet lang buiten geweest en had de heuvel onmogelijk grondig kunnen onderzoeken. Maar dat deed nu niet ter zake. Ben had de beschikking over de Land Rover van het centrum en Dougie was absoluut niet in staat om de vijf kilometer naar Golden Water af te leggen.
‘Ik heb net een trompetzwaan gezien.’
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn.
‘Heb je gehoord wat ik zei?’ Dougie kwam in de verleiding om te vloeken, maar hij wist dat de vrouwen in de keuken meeluisterden. Hij snapte niets van het uitblijven van enige opwinding, het gebrek aan urgentie.
Nog steeds geen antwoord.
‘Kun je me op komen halen? Hij vloog naar het noorden. Hij kan bij Golden Water zitten. Zegt het voort. De anderen kunnen daar alvast heen lopen en gaan zoeken terwijl jij mij oppikt.’
Eindelijk zei Ben iets terug. ‘Ik weet niet of…’
‘Doe het, verdomme!’ Hij negeerde de vrouwen en schreeuwde zo hard dat zijn keel pijn deed.
‘Oké,’ zei Ben. ‘Oké.’
Hugh ontdekte de vogel opnieuw, precies zoals Dougie had voorzien, eenzaam op het meer vlak bij de noordelijke vuurtoren. De wind stuwde het water op, en het beest dobberde op de golven. Het was weer bewolkter geworden, het middagweerbericht liet een nieuwe depressie zien, optrekkend vanuit het westen, een staartje van orkaan Charlie. De zwaan zag er tegen die grijze achtergrond extra wit uit. Hugh moest het stuk vanaf het onderzoekscentrum wel gerend hebben, want toen ze aankwamen stond hij nog na te hijgen. Ben had onderweg de Fowlers opgepikt; Sarah leek niet door te hebben waar alle heisa goed voor was, maar John was net zo opgewonden als zij. ‘Zo’n vogel voor het eerst ergens zien,’ zei hij, ‘is de droom van iedere vogelspotter.’ Dougie mocht de man dan een arrogante wijsneus vinden, in elk geval onderkende hij het belang van dit moment.
Hugh lag plat op zijn buik in het gras met zijn telescoop op de vogel gericht. Hij hoorde hen naderen maar keek niet om. ‘Heb je gezien dat hij geringd is? Hij liep over die zandbank en toen zag ik de ring pas.’
‘Heb je details kunnen zien?’ Dougie hield zijn adem in.
Voordat Hugh kon antwoorden kwam Ben tussenbeide. ‘Betekent dat niet dat deze vogel tot een verzameling behoort en is ontsnapt?’ Ontsnappingen telden niet mee. Dat wisten ze allemaal. Dougie wilde zeggen dat hij niet zo stom moest doen en Hugh moest laten uitpraten. Hoe kon iemand zo dom als Ben Catchpole ooit zijn opgeklommen tot de assistent-vogelwachter van Fair Isle? Omdat hij een papiertje had, dacht Dougie. Omdat hij beschaafd sprak en vriendelijk was tegen de bezoekers.
Nu draaide Hugh zich wel om, met een triomfantelijke grijns op zijn gezicht.
‘Dit is geen vogel die uit gevangenschap ontsnapt is. Dat is een ring van de USGS. Je kunt door de telescoop het unieke nummer lezen. De zwaan is in het wild geringd, in de Verenigde Staten, en wij gaan uitvinden wanneer en waar precies dat gebeurd is. Geen twijfel over mogelijk. Gefeliciteerd, Dougie, jij ongelofelijke mazzelpik.’
Later, toen ze achter in de Land Rover over het weggetje terug naar de vuurtoren hobbelden, merkte Dougie dat hij Angela vervloekte. Dat had hij nooit voor mogelijk gehouden; ze was zo lang zo belangrijk voor hem geweest. Maar dit was de grootste vondst uit zijn loopbaan, en nu kon hij er niet van genieten. Ze konden toch moeilijk de dag na de dood van een vrouw een feestje bouwen, en een vondst als deze wás reden voor een feestje. Hij hoopte maar dat ze haar lichaam al hadden weggebracht.