14

Dougie Barr had in de slaapzaal de oude transistorradio aangezet en luisterde naar het late weerbericht voor de scheepvaart. Thuis viel hij altijd in slaap bij de stem die secuur de zeegebieden oplas.

Wat maakte hem de windrichting uit als hij aan het werk was? Maar hier deed het er wel degelijk toe. De komende dagen zou het weer omslaan. Er kwam een rustige, koude periode aan. De tijd voor kramsvogels, koperwieken en sneeuwgorsen. De in Shetland neergestreken vogelaars die het moment afwachtten dat de wind ging liggen, zodat ze met gehuurde boten en vliegtuigen naar Fair Isle konden, zouden het weerbericht ook hebben gehoord. Hij vond het bijna jammer dat hij niet een van hen was, hangend in de bars in Lerwick of het Sumburgh Hotel en sterke verhalen uitwisselend over memorabele tochten, bijna-missers en toevalstreffers. Hij wilde de stijgende opwinding en spanning meemaken. Maar dan zou hij de trompetzwaan nooit gevonden hebben. Zijn naam zou dan niet in het Britse overzicht van bijzondere waarnemingen prijken. Dan zou niet iedere Britse vogelaar jaloers op hem zijn.

Hij knoopte zittend op zijn bed zijn overhemd open en ving flarden op van het gesprek in de zitkamer onder hem. Ben en Hugh zaten nog te drinken, plots weergalmde een lachsalvo. Dougie voelde zich buitengesloten, gepasseerd. Zijn paranoia weer: ze lachen me uit. Omdat ik niet zo slim ben als zij. Omdat ik moet werken voor de kost. Sinds zijn jeugd was zijn rol steeds dezelfde geweest: het mollige jongetje dat op het schoolplein gepest en getreiterd wordt. Hij stond op, keek uit het raam en voelde een bijna onbeheersbare behoefte opkomen om zijn vuist door het glas te drijven. Hij stelde zich het geluid voor, de pijn van de splinters in zijn vlees, tot op het bot, het gevoel van de wind die zou binnenwaaien door het gat. Met veel moeite kreeg hij zijn broek uit en hing deze opgevouwen over een stoelleuning, gleed onder het dekbed, kneep zijn ogen stijf dicht en dacht aan Angela’s zachte, zwarte haar en slanke, gebruinde handen. Hij zag haar naakte lichaam voor zich. Maar het beeld beklijfde niet. In plaats daarvan zag hij haar, starend met een doodse blik door haar plastic beschermlaag – want natuurlijk waren de details over haar transport vanuit de vuurtoren uitgelekt.

Beneden ging het gesprek door. Weer klonk er gelach. Ineens stond Dougie op en kleedde zich weer aan. Hij rende naar beneden, precies zoals zijn moeder had gedaan toen hij nog thuis woonde en hij, eigenwijs als hij was, zijn vrienden bleef uitnodigen. Dan verscheen ze, rood van woede en schaamte, in haar duster en op pantoffels in de woonkamer: ‘Kan het wat zachter, Dougie? Er zijn hier ook mensen die morgen naar hun werk moeten.’ Alsof hij niet werkte voor de kost.

Het grote aggregaat werd ’s nachts uitgezet, hij had zijn zaklamp nodig om zichzelf bij te schijnen bij het afdalen van de trap. In de zitkamer brandde een stormlamp op tafel, en iemand had kaarsen op de schoorsteenmantel gezet. Wat extra turf moest het vuur weer tot leven wekken, maar de centrale verwarming was uitgeschakeld en in het vertrek was het kil.

Hij had verwacht alleen Hugh en Ben aan te treffen, maar John Fowler zat er ook, hetgeen Dougie trof als een slag in zijn gezicht. De man was ouder dan hij, het leek niet meer gepast om stennis te schoppen en te klagen over hun luidruchtigheid. Ze zouden hem maar een chagrijnige zak vinden. In plaats daarvan schonk Dougie voor zichzelf een whisky in en sloot zich bij het gezelschap aan, alsof hij er de hele avond al had gezeten.

Hij dronk niet veel; hij gaf de voorkeur aan Jane’s vruchtensappen die ze speciaal voor hem maakte als hij er was. Misschien kwam het door de drank dat hij zich deze episode later herinnerde als één lange droom.

Hij schatte in dat Hugh met het spel was begonnen. Daar zag hij hem wel voor aan. Op tafel stond een lege wijnfles, die Hugh op zijn zij legde en liet ronddraaien. Het licht van de stormlamp weerkaatste in het roterende groene glas.

‘Heb je ooit eerder het waarheidsspel gespeeld?’ Dat moest toch zeker Hugh wel zijn? Daar was die luie glimlach. Ze hadden echter allemaal gedronken, later bedacht Dougie dat het ieder van hen had kunnen zijn. Behalve hijzelf. Hij zou nooit voorstellen een dergelijk spel te spelen. Hij kon zich de pesterijen nog herinneren die hij te verduren had gehad op school als hij een vraag weigerde te beantwoorden: ben je ooit al met een meisje geweest, dikke Dougie? Of ben je nog maagd? Wie wil er nou ook met jou omgaan?

Niemand gaf antwoord, maar Hugh sloeg daar geen acht op. Hij gaf de fles opnieuw een zwiep, deze keer harder. Toen de fles stopte met draaien wees de hals in de richting van Ben.

‘Jij bent het eerste slachtoffer, Ben,’ grinnikte Hugh. ‘We krijgen allemaal één vraag per persoon.’

‘Het is natuurlijk niet gezegd dat hij de waarheid zal spreken.’ John Fowler leunde achterover in zijn stoel, waardoor zijn gezicht in de schaduw bleef. ‘Hoe kunnen wij nou weten wanneer hij liegt?’

‘O, daar komen we wel achter,’ zei Hugh. ‘De meeste mensen kunnen heel slecht liegen.’

Misschien kwam het door de omstandigheden. De kaarsen flakkerend door de onvermijdelijke tochtstroom, de herinnering aan Angela’s lichaam dat het grootste deel van de dag in de kamer naast hen had gelegen. Misschien waren ze bang om Hugh op stang te jagen. Maar niemand weigerde mee te spelen. Geen van hen zei: dit is belachelijk, kinderachtig gedoe. Laten we gaan slapen.

We zouden de vondst van een nieuwe vogel moeten vieren, dacht Dougie. In plaats daarvan zitten we bij elkaar als gestoorde oude vrouwtjes tijdens een seance. Nadat zijn vader was overleden was zijn moeder tijdelijk in het spiritualisme gedoken en had heel wat vreemde lui in huis gehaald. Ze zaten zonder elkaar aan te raken in het donker, kropen door de voorkamer van haar socialehuurwoning, in de overtuiging dat ze contact konden leggen met geesten.

‘Ik weet wel een vraag,’ zei John Fowler. Hij leunde voorover en het gelige kaarslicht viel over zijn hoofd en kin. ‘Heb jij Angela Moore vermoord?’

Bens hoofd schoot omhoog. Even dacht Dougie dat hij naar de man zou uithalen. ‘Nee! Ik heb haar nooit iets aangedaan.’

‘Jouw vraag, Dougie.’ Het klonk alsof Hugh moest lachen. Dougie keek hem niet aan, maar hij wist dat die glimlach daar was, de rij witte tanden blinkend in de schaduw.

Dougie had geen idee wat hij moest vragen. Hij was alleen maar bang voor het moment dat hij aan de beurt was. ‘Heb je ooit iets gedaan waar je je voor schaamt?’ Waar kwam die vraag vandaan?

Ben draaide zich naar hem toe. ‘Eén keer,’ zei hij. ‘Toen ik een paar vrienden heb verraden.’

‘Wanneer was dat?’ Dat was John Fowler. Je kon merken dat hij journalist was geweest, vond Dougie. Hij leek een man die graag verhalen natrok.

‘Ik heb de vraag toch beantwoord? Geen reden om op details in te gaan.’ Door het kaarslicht leek het alsof Bens haar vlam had gevat. ‘En jij, Hugh? Wat wil jij weten?’

‘Hield je van haar?’

‘Wie?’

‘Angela, natuurlijk. We denken allemaal aan haar.’

Geen aarzeling. ‘Ja.’

O, dacht Dougie. Dat zou ze geweldig gevonden hebben. Niets waar Angela meer van hield dan onvoorwaardelijke overgave. En niets wat ze meer verachtte.

John Fowler reikte naar de fles en bracht hem aan het draaien met een handbeweging die Dougie, in de wat verhitte sfeer, deed denken aan iemand die een kip de nek omdraaide. Hij keek naar het draaiende glas totdat het tot stilstand was gekomen.

De hals wees ergens tussen hem en Hugh, maar hij wilde ervanaf zijn. Hij kon het wachten niet langer verdragen. ‘Mijn beurt, zo te zien,’ zei hij. Het voelde alsof hij stikte. Hij zou vragen krijgen over seks. Of over Angela, wat op hetzelfde neerkwam.

Hugh staarde hem aan. ‘Heb jij Angela Moore vermoord?’

Dougie kwam tot rust. ‘Nee.’ Een makkelijke vraag. En Hugh was de amokmaker. Als iemand zou proberen hem voor schut te zetten, dan was het wel Hugh.

Hij keek naar de anderen. Nu het ergste achter de rug was begon hij het zowaar prettig te vinden om in het middelpunt van de belangstelling te staan. John Fowler hield hem in de gaten. De man zou hier niet moeten zijn, dit stomme puberspel spelend. Fowler ging meestal vroeg naar bed, net als zijn vrouw. Direct na de chocomel met koekjes en een laatste rondje met de hond. Waarom zat hij hier? Dacht hij dat ze hem aardig vonden, hem accepteerden en zijn waarnemingen weer zouden vertrouwen, alleen omdat hij nu een borrel met hen dronk? Maar Fowler zweeg, het was Ben die de volgende vraag afvuurde.

‘Weet je wie Angela heeft vermoord?’

Dougie zweeg even, maar een verdenking was nog geen waarheid. ‘Nee.’ Hij keek weer naar John, klaar voor de laatste vraag.

‘Heb je ooit gelogen over een vogel?’ vroeg Fowler. ‘Heb je ooit een ontdekking geclaimd waaraan je twijfelde?’

Dit was wel de laatste vraag die Dougie verwacht had. Fowler was hier de praatjesmaker, niet hij.

‘En?’ zei Fowler vriendelijk. Hugh keek glimlachend op.

Dougie wilde erover liegen maar hij voelde zijn gezicht rood worden.

‘Ja,’ zei hij.

‘Wil je erover vertellen?’ Fowler weer. Als een priester die de biecht afneemt.

‘Nee.’ Dougie strekte zijn arm en gaf de fles een zet. Hij schommelde en stuiterde over de tafel. Toen hij stillag wees hij linea recta naar Hugh. Dougie merkte dat er allerlei stomme en denigrerende vragen door zijn hoofd schoten. Het soort vragen dat de pestkoppen op school hem vroeger stelden. ‘Heb je ooit over jezelf heen gepist? Het met een jongen willen doen?’ Maar uiteindelijk bleek de ergste vraag die hij kon bedenken, de vraag die hemzelf net gesteld was.

‘Ben jíj een opschepper?’

‘Niet dat ik weet.’ Hij liegt, dacht Dougie. Iedereen heeft in zijn leven weleens een verslag aangedikt. Hugh zat er zwijgzaam en bleek bij, als een ijssculptuur.

‘Ben je ooit verliefd geweest?’ Die kwam van Ben, die voorover over de tafel leunde.

‘Nee!’ Het antwoord kwam snel en klonk verontwaardigd.

‘Haat je iemand?’ De vraag van Fowler verraadde betrokkenheid en beleefdheid.

Hugh zweeg even. Dougie meende niet dat hij nadacht over een antwoord. Het was duidelijk dat hij dat wel wist. Het was meer de vraag of hij die informatie met hen wilde delen.

‘Ja,’ zei Hugh uiteindelijk. ‘Ik haat mijn vader. Al zolang ik leef.’

Hij reikte naar de fles; Dougie dacht dat hij hem wilde draaien, hoewel het Fowlers beurt was om voor slachtoffer te spelen en het draaien dus achterwege kon blijven.

‘Genoeg,’ zei hij. ‘Bedtijd.’

‘Hé.’ Fowler keek hen een voor een aan. ‘En ik dan? Mag ik niet?’

‘We zijn niet geïnteresseerd in jou.’ Hugh klonk als een verwend kind. ‘Noch in wat je te melden hebt.’

 

Blauw Licht
titlepage.xhtml
blauw_licht-ebook_split_000.xhtml
blauw_licht-ebook_split_001.xhtml
blauw_licht-ebook_split_002.xhtml
blauw_licht-ebook_split_003.xhtml
blauw_licht-ebook_split_004.xhtml
blauw_licht-ebook_split_005.xhtml
blauw_licht-ebook_split_006.xhtml
blauw_licht-ebook_split_007.xhtml
blauw_licht-ebook_split_008.xhtml
blauw_licht-ebook_split_009.xhtml
blauw_licht-ebook_split_010.xhtml
blauw_licht-ebook_split_011.xhtml
blauw_licht-ebook_split_012.xhtml
blauw_licht-ebook_split_013.xhtml
blauw_licht-ebook_split_014.xhtml
blauw_licht-ebook_split_015.xhtml
blauw_licht-ebook_split_016.xhtml
blauw_licht-ebook_split_017.xhtml
blauw_licht-ebook_split_018.xhtml
blauw_licht-ebook_split_019.xhtml
blauw_licht-ebook_split_020.xhtml
blauw_licht-ebook_split_021.xhtml
blauw_licht-ebook_split_022.xhtml
blauw_licht-ebook_split_023.xhtml
blauw_licht-ebook_split_024.xhtml
blauw_licht-ebook_split_025.xhtml
blauw_licht-ebook_split_026.xhtml
blauw_licht-ebook_split_027.xhtml
blauw_licht-ebook_split_028.xhtml
blauw_licht-ebook_split_029.xhtml
blauw_licht-ebook_split_030.xhtml
blauw_licht-ebook_split_031.xhtml
blauw_licht-ebook_split_032.xhtml
blauw_licht-ebook_split_033.xhtml
blauw_licht-ebook_split_034.xhtml
blauw_licht-ebook_split_035.xhtml
blauw_licht-ebook_split_036.xhtml
blauw_licht-ebook_split_037.xhtml
blauw_licht-ebook_split_038.xhtml
blauw_licht-ebook_split_039.xhtml
blauw_licht-ebook_split_040.xhtml
blauw_licht-ebook_split_041.xhtml
blauw_licht-ebook_split_042.xhtml
blauw_licht-ebook_split_043.xhtml