15
Het was amper licht toen Dougie aankwam bij Golden Water om te zien of de zwaan er nog was. Hij had Hugh laten slapen. Het mobieltje van de jongen lag op tafel naast zijn bed met het geluid uit, maar net op het moment dat Dougie was opgestaan had het ding getrild. Dougie had gekeken wie er belde, met het idee dat het misschien een vogelaar was die hij kende die meer informatie wilde. PA, zei het display. De vader die Hugh zei te haten. De vader die zijn reizen en zijn dure school had betaald en waarschijnlijk ook dit bezoek aan de vuurtoren subsidieerde. Verwend nest, dacht Dougie nog eens.
De wolken hingen hoger, waren minder dicht en de wind was iets afgezwakt: het water van het meer rimpelde, maar minder wild dan gisteren. De zwaan zwom aan de oostkant van het meer. Hij zag hem direct, en bedacht wat hij hiervan moest denken. Was hij opgetogen omdat de andere vogelaars nog steeds een kans hadden om de vogel te zien? Of stelde hem dat juist teleur? Zou zijn vondst aan waarde inboeten als hij door meerdere mensen werd aanschouwd? Uiteindelijk kreeg een gevoel van tevredenheid de overhand. Het ergste wat kon gebeuren was dat de vogel naar Mainland zou vliegen, waar de vogelaars het dier zouden kunnen zien zonder de oversteek naar het eiland te hoeven maken.
Hij koppelde zijn camera aan zijn telescoop en nam foto’s van de zwaan. De beeldstabilisatoren compenseerden de vibratie van de wind. Dit zouden goede, scherpe foto’s worden, waar vogeltijdschriften zeker in geïnteresseerd zouden zijn. Hij zou genoeg verdienen om een nieuwe reis naar het eiland te kunnen bekostigen. Op weg terug naar de vuurtoren kwam hij Ben en Hugh tegen; ze liepen zuidwaarts, waarschijnlijk om ook een glimp van de zwaan te kunnen opvangen.
‘Hoi,’ zei Hugh. ‘Je had me moeten wekken, dan was ik met je meegegaan.’
Het was alsof het spel van de vorige avond, dat merkwaardige toneelstuk met de draaiende fles, nooit had plaatsgevonden, alsof er een volslagen vreemde tegenover hem stond.
‘De vogel zit er nog,’ zei Dougie. Hij merkte dat hij afgemeten sprak, hij hoorde zijn woede. Hij knikte naar de twee jongere mannen en stond op het punt weer verder te lopen richting de vuurtoren, toen het telefoontje hem te binnen schoot.
‘Je vader heeft je gebeld, heb je dat gezien?’ Dougie wist hoe gemeen dit was, maar hij kon zich niet inhouden. Hij was nieuwsgierig. Hoe zat het toch tussen Hugh en zijn vader?
‘Heb je niet opgenomen?’ Hugh spuugde de woorden zowat uit in zijn gezicht.
‘Natuurlijk niet. Dat telefoontje was voor jou bestemd.’
Toen Dougie in het onderzoekscentrum aankwam trof hij tot zijn schrik Poppy aan in de keuken, leunend tegen het aanrecht met een kom muesli in een hand en een lepel in de andere. Hij was Maurice Parry en het meisje bijna vergeten, zo lang hadden ze zich verschanst in hun appartement. Ze leek jonger dan hij zich meende te herinneren, minder gespannen, haast aantrekkelijk zonder make-up en dat spul in haar haar. Hij staarde haar een moment ongemakkelijk aan, en riep daarna vanuit de eetzaal: ‘Gaat het goed met je?’
Ze knikte kort maar zei niets, misschien omdat ze haar mond vol had. Jane kwam langs met thee en toast. Over haar spijkerbroek droeg ze een lange, blauwe schort. Dougie vond dat ze niet zou misstaan in een van die hippe cafés in het centrum van de stad, waar hij soms een vrouwelijke collega mee naartoe nam. ‘Je bent laat,’ zei ze. ‘Alle anderen zijn al begonnen.’ Hij vroeg zich af of hij nu een uitbrander van haar zou krijgen, maar dat leek mee te vallen. ‘Eieren met spek?’
Hij knikte. ‘Als het niet te veel moeite is. Sorry, ik ben naar Golden Water geweest om naar de zwaan te kijken.’ Hij schonk zichzelf een kop thee in, maar bleef staan zodat hij door de openstaande keukendeur het gesprek kon voortzetten. Er pruttelde wat spek op een laag pitje, ze zette een koekenpan op het fornuis om aan de eieren te beginnen.
‘Hij zit er dus nog?’ Jane goot wat olie in de pan, maar bleef hem aankijken, oprecht geïnteresseerd, naar het scheen. Poppy stond erbij en at zwijgend. ‘Ik heb al wat vogelaars aan de telefoon gehad,’ vervolgde ze. ‘Vandaag kan er nog niet gevlogen worden, maar morgen ziet er voor zowel de boot als het vliegtuig goed uit.’ Ze brak twee eieren. De olie spetterde en siste. Dougie vroeg zich ineens af of hij de zwaan zou kunnen wegjagen. Misschien had een van de eilandbewoners wel een geweer, waarmee hij vlak naast de vogel zou kunnen schieten om hem zo van het eiland te verjagen. Hij dacht aan al die zelfingenomen vogelaars die rechtstreeks uit het vliegtuig naar het Golden Water zouden snellen om er vervolgens achter te komen dat de zwaan al verdwenen was. Hij voelde een lach opkomen, maar probeerde zijn gezicht in de plooi te houden. Dat was tenslotte niet wat hij echt wilde.
Poppy zette de kom met lepel op het aanrecht en liep weg. Jane fronste haar wenkbrauwen maar deed geen poging haar tegen te houden.
‘Jimmy Perez wil je spreken,’ zei ze tegen Dougie. ‘Om tien uur in de grote zaal.’
‘Ik heb hem niets te melden.’ Hij ging aan tafel zitten.
‘Helemaal niets?’ Jane zette zijn ontbijt voor zijn neus. ‘Ik dacht dat Angela jou altijd in vertrouwen nam.’ Ze bleef even naast hem staan, ter onderstreping van haar woorden; of wellicht verwachtte ze een antwoord van hem. Maar hij zei niets. Hij stak zijn mes in het hart van de dooier en zag hoe het eigeel zich over het bord verspreidde.
Dougie was te vroeg in de zaal. Stiptheid was een van de eigenschappen waar hij mee vervloekt was, geërfd van zijn moeder, die zich overal zorgen over had gemaakt en zeker over te laat komen. Als kind had Dougie haar uitgelachen. ‘Wat denk je dat er zal gebeuren? Draai je soms de gevangenis in als je twee minuten te laat komt voor je tandartsafspraak?’ Maar nu wist hij hoe zij zich gevoeld moest hebben, hij ervoer hetzelfde gevoel van paniek als de tijd naar zijn zin te snel voorbijging, of wanneer hij vertraging had en bang was om te laat te komen. Op die momenten kwam de hemel naar beneden en dacht hij echt dat zijn hele wereld op instorten stond.
Perez zat er al. In een van de hoeken had hij een kleine tafel klaargezet, dicht bij het podium. Het rook er naar boenwas en ontsmettingsmiddel. Dougie vroeg zich af of de zaal speciaal voor deze gelegenheid was schoongemaakt of dat de plaatselijke schoonmaaksters gewoon vroeg waren begonnen om klaar te zijn voordat Perez de ruimte nodig had.
De inspecteur wenkte hem. ‘Wil je koffie? Dat kan geregeld worden.’ Hij oogde meer ontspannen dan gisteravond in de vuurtoren. Dougie knikte. Hij was altijd op zijn hoede als mensen zijn sympathie probeerden te winnen. Alleen Angela was erin geslaagd zijn verdediging te omzeilen, en zie waartoe dat geleid had.
Perez haalde Dougies verklaring tevoorschijn die hij in de zitkamer in de vuurtoren had opgesteld. Iedereen was enorm gespannen geweest; die stemming had ook zijn weerslag gehad op Dougie. Iets van collectieve schuld, dacht Dougie nu. Alsof ze op een of andere manier allemaal verantwoordelijkheid droegen voor Angela’s dood. We waren allemaal bang voor haar. Gefascineerd, maar tegelijk doodsbang. Omdat niemand tegen haar op kon.
‘Vertel eens iets over Angela,’ zei Perez.
Dat had Dougie niet verwacht. Hij had gerekend op een vragenlijst, iets zoals het script dat hij maakte voor het personeel in het callcenter.
‘Je zult haar tenslotte wel goed gekend hebben. Je komt al heel lang op het eiland.’
‘Ze was een heel goede vogelspotter.’ Dat was het eerste wat Dougie te binnen schoot. Hij wist dat Angela zo’n eerbetoon gewild zou hebben. Nee, dacht hij. Dat zou ze niet afdoende hebben gevonden. Briljant. De beste van haar generatie. Maar hij vond dat dat te ver ging.
‘Maar competitief,’ zei Perez. ‘Geen groepsmens. Geen gemakkelijke persoon om mee om te gaan. Dat is de indruk die ik krijg.’
‘Ze wist hoe goed ze was,’ bevestigde Dougie. ‘Ze kon niet goed omgaan met mensen die niet op gelijke hoogte met haar stonden.’
‘Vond je haar aardig?’
Dougie dacht even over de vraag na. Had hij haar gemogen? Ze was min of meer een obsessie voor hem geweest, maar dat was niet hetzelfde. ‘We konden het goed met elkaar vinden.’
Perez leunde voorover over tafel. ‘In deze zaak speelt het motief een belangrijke rol, zie je. Ieder van jullie die in het centrum verbleef heeft de mogelijkheid gehad om haar om te brengen. Ieder van jullie kon bij haar mes. Het hoeft geen moord met voorbedachten rade te zijn geweest. Het mes lag in de vogelkamer. Maar waarom wilde iemand haar vermoorden?’
‘Ze kon anderen het bloed onder de nagels vandaan halen,’ zei Dougie. Hij had zijn koffie op en zette de mok voorzichtig op tafel.
‘Wat bedoel je?’
‘Ze kon net zolang plagen en stoken tot ze een reactie kreeg. Ze genoot ervan om mensen op stang te jagen. Dat vond ze hoogst amusant.’
‘En je denkt dat ze een keer te ver is gegaan? Dat ze haar moordenaar heeft uitgedaagd?’
‘Zo zou het gegaan kunnen zijn,’ zei Dougie. ‘Iedereen was in elk geval gespannen. Gestrand vanwege het slechte weer.’
‘Heeft ze jou ooit boos gemaakt?’
‘Neuh, ik was de moeite van het provoceren niet waard. Dikke Dougie. Een te gemakkelijk doelwit. Ze nam me in bescherming.’ Dougie worstelde om uit te leggen hoe de verhouding die hij met Angela had in elkaar stak. ‘U kent die heel strakke vrouwen wel die soms een lelijke vriend hebben. Iemand die geen bedreiging vormt. Iemand die ze vertrouwen. Zo zat het tussen Angela en mij. Ik was de lelijke vriend.’
‘Hoewel je maar eens per jaar naar het centrum komt.’
Dougie aarzelde. Hij wist niet hoeveel hij Perez moest vertellen. Hij had besloten de vragen te beantwoorden zonder uit zichzelf verdere informatie prijs te geven, maar de vragen waren breder en persoonlijker dan hij had verwacht. Bovendien dacht hij dat Jane had ontdekt hoe het tussen hem en Angela had gezeten. Dat zou ze Perez waarschijnlijk toch wel vertellen. ‘We onderhielden contact,’ zei hij uiteindelijk. ‘Meestal via e-mail. Soms belden we.’
‘Vond je het niet verwerpelijk?’ vroeg Perez. ‘De manier waarop ze je gebruikte, bedoel ik.’ Toen Dougie niet direct antwoordde, voegde hij eraan toe: ‘Of misschien voelde je je niet gebruikt? Vond je het niet erg om die lelijke vriend te zijn?’
‘Ik wist dat ik nooit een andere rol zou spelen,’ zei Dougie. ‘Het was beter dan niets.’ Hij zweeg. Hij had niet verwacht dat hij ooit zijn gevoelens voor Angela aan iemand kenbaar zou maken. En binnen vijf minuten had deze vreemde eilander met het donkere haar informatie uit hem gekregen die hij altijd geheim had gehouden. Mensen onder hypnose moeten vast hetzelfde voelen, dacht Dougie. Perez zweeg en wachtte tot Dougie verder zou gaan, en Dougie voelde zich verplicht door te praten.
‘Ik vond het heerlijk als ze me belde. Altijd ’s avonds laat. Dan zag ik haar voor me in de vogelkamer, uitkijkend over de rotsen naar de zee. Het was spannend. Zij wist dat ze me opwond. Misschien belde ze alleen als ze een ego-boost nodig had. Het maakte mij niet uit dat ze het over haar huwelijk of andere mannen wilde hebben. Ik was gevleid dat ze mij had gekozen als gesprekspartner.’
‘Waren er andere mannen?’
Dougie knikte. Hij had gerekend op andere vragen, een verzoek om verdere specificaties, maar Perez had zijn eigen manier van ondervragen.
‘Wat vond ze van haar huwelijk?’
‘Maurice was een lieve man, maar hij verveelde haar dermate dat ze soms wel dood wilde. Ze wist niet zeker of ze het nog langer met hem kon uithouden. “En hij is waardeloos in bed.” Dat zei ze.’ Dougie kreeg het gevoel dat hij zich voor Angela moest verontschuldigen. Ze was niet gemeen, niet echt. Ze zei soms krankzinnige dingen om me aan het lachen te maken. Maar hij had het idee dat Perez hem wel begreep.
‘Denk je dat ze een scheiding overwoog?’
‘Echt niet! Maurice was precies wat ze zocht: iemand die het huishouden regelde zodat zij al haar tijd aan vogelen kon besteden. Het was te handig om hem in te buurt te hebben. En hij was gek van haar. Ze wist dat hij alles van haar door de vingers zag.’
‘Heb je haar in de vogelkamer opgezocht op de avond van de moord?’
Dougie was verbijsterd. Was de inspecteur een soort tovenaar? Kon hij gedachtelezen?
‘Een vriend zou zoiets doen,’ vervolgde hij. ‘Ze had tenslotte dat akkefietje met Poppy achter de rug, waardoor ze wellicht nog boos was. Ik dacht dat je misschien bij haar langs was gegaan om te zien of alles oké was.’
‘Ik hoorde haar de vogelkamer binnengaan,’ zei Dougie. ‘Ik kon niet slapen. Ik had een fles whisky meegenomen naar het eiland. Zelf drink ik niet veel, maar anderen doen dat wel.’ En je hebt nog altijd de behoefte om vriendschap te kopen, is het niet, Dougie? ‘Ik nam hem mee naar beneden. Ik bood haar een borrel aan, maar ze weigerde. “Voor mij niet, maar laat je door mij niet tegenhouden.” Ik ben niet lang gebleven. Ze was aan het werk. Het was duidelijk dat ik ongelegen kwam. Als er al iets vriendschappelijks bestond tussen ons, dan was dat altijd op haar voorwaarden.’
‘Heb je een borrel genomen? Stond er een glas op haar bureau?’
‘Neuh, ik had geen trek meer. Zoals ik al zei, vind ik het niet echt lekker.’
‘Heeft ze je verteld waar ze mee bezig was?’
‘Nee. We hebben het over Poppy gehad. Angela zei dat als de windrichting niet snel zou veranderen zodat ze van die gruwelijke tiener verlost zou zijn, er een moord zou worden gepleegd.’ Dougie keek naar Perez. Hij wilde niet dat de Shetlander zou denken dat hij een of andere zieke grap had gemaakt, maar Perez’ blik rustte nog altijd op de notities op het papier voor hem.
Toen keek de speurder hem aan. ‘Was ze in leven toen je wegging?’
‘Ja!’ Dougie voelde zichzelf rood worden. Zou Perez dit opvatten als een schuldbekentenis? Hij kon het niet tegenhouden. Hij bloosde altijd als een bakvis als hij zenuwachtig was. Op de achtergrond meende hij het geluid te horen van een naderend vliegtuig. Jane had gezegd dat er vandaag nog niet gevlogen kon worden, maar misschien zat ze ernaast. Zou het toestel vol zitten met vogelaars? Hij wilde de heuvel op om het vliegtuig tegemoet te komen en de inzittenden zijn vondst te tonen.
Maar Perez had nog een paar vragen. ‘Lagen er veren in de vogelkamer? Was Angela daarmee bezig?’
‘Die avond? Nee.’
‘Een andere keer?’
Dougie wist waar dit over ging. Ben had de veren in haar haar beschreven. ‘Ik zou niet weten waarom. Tenzij ze met een of ander bijzonder onderzoek bezig was waar ik niks van weet.’
‘Sliep Hugh toen je terugkeerde naar de slaapzaal?’
‘Ja.’
‘Zou je het hebben gehoord als hij ’s nachts de kamer had verlaten?’
‘Nee,’ zei Dougie. ‘Ik kom moeilijk in slaap, maar als ik eenmaal ben vertrokken, slaap ik zo vast als een lijk.’